14 Wanneer je in het land bent gekomen dat Jehovah, je God, je geeft, en het in bezit hebt genomen en er woont, en je zegt: “Laten we een koning over ons aanstellen, net zoals alle volken om ons heen”,+ 15 dan moet je een koning aanstellen die Jehovah, je God, uitkiest.+ Je moet een van je broeders als koning aanstellen. Het is verboden om een buitenlander die geen broeder van je is, over je aan te stellen.

13 Hier is de koning die jullie hebben gekozen, om wie jullie hebben gevraagd. Jehovah heeft een koning over jullie aangesteld.+

21 Maar daarna wilden ze een koning,+ en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin,+ 40 jaar lang.