11 Zedeki̱a+ was 21 jaar toen hij koning werd, en hij regeerde 11 jaar in Jeruzalem.+

13 Hij kwam ook in opstand tegen koning Nebukadne̱zar,+ die hem bij God een eed had laten afleggen. Koppig* en verstokt* bleef hij weigeren zich te wenden tot Jehovah, de God van Israël.

12 Tegen koning Zedeki̱a+ van Juda zei ik hetzelfde: ‘Breng je nek onder het juk van de koning van Babylon en dien hem en zijn volk, dan zul je in leven blijven.+

17 Toen zei Jeremia tegen Zedeki̱a: ‘Dit zegt Jehovah, de God van de legermachten, de God van Israël: “Als je je overgeeft aan* de bevelhebbers van de koning van Babylon, dan zal je leven gespaard worden*, zal deze stad niet in vlammen opgaan en zullen jij en je familie worden gespaard.+

12 ‘Zeg alsjeblieft tegen het opstandige huis: “Besef je niet wat deze dingen betekenen?” Zeg: “Luister! De koning van Babylon kwam naar Jeruzalem en nam de koning en zijn aanvoerders met zich mee naar Babylon.+ 13 Verder nam hij iemand van het koninklijk nageslacht,*+ sloot een verbond met hem en stelde hem onder een eed.+ Toen voerde hij de vooraanstaande mannen van het land weg,+ 14 zodat het een onbeduidend koninkrijk zou worden dat zich niet kon verheffen en dat alleen kon blijven bestaan door zich aan zijn verbond te houden.+ 15 Maar de koning kwam uiteindelijk tegen hem in opstand+ door boodschappers naar Egypte te sturen en hen om paarden+ en een groot leger te vragen.+ Zal het hem lukken? Zal degene die dat doet zijn straf ontlopen? Kan hij het verbond verbreken en toch ontkomen?”+