2 Hij zei:
‘Jehovah is mijn sterke rots en mijn vesting,+ hij is mijn Bevrijder.+
3 Mijn God is mijn rots,+ bij wie ik bescherming vind,
mijn schild+ en mijn hoorn van redding, mijn veilige schuilplaats,+
mijn toevlucht,+ mijn redder.+ U redt mij van geweld.
4 Ik roep Jehovah aan, die alle eer verdient,
en ik word gered van mijn vijanden.