7 De Israëlieten gingen doen wat slecht was in Jehovah’s ogen. Ze vergaten Jehovah, hun God, en vereerden de Baäls+ en de heilige palen.*+

18 Ze keerden het huis van Jehovah, de God van hun voorvaders, de rug toe en begonnen de heilige palen en de afgodsbeelden te aanbidden. Vanwege hun zonde werd God woedend* op Juda en Jeruzalem.

33 Manasse+ was 12 jaar toen hij koning werd en hij regeerde 55 jaar in Jeruzalem.+

3 Hij herbouwde de offerhoogten die zijn vader Hizki̱a had afgebroken.+ Hij richtte altaren op voor de Baäls en maakte heilige palen. Hij boog zich neer voor het hele hemelse leger en diende ze.+