Psalmen
78 Luister, mijn volk, naar mijn wet,*
open je oor voor de woorden van mijn mond.
2 Ik zal mijn mond openen voor een spreuk,
ik zal raadsels opgeven van lang geleden.+
3 De dingen die we gehoord hebben en weten,
die onze voorouders ons hebben verteld,+
4 zullen we niet voor hun zonen verbergen.
We zullen de komende generatie vertellen over+
de roemrijke daden van Jehovah en zijn kracht,+
de bijzondere dingen die hij heeft gedaan.+
5 Hij stelde een richtlijn* vast in Jakob
en gaf een wet in Israël.
Hij gebood onze voorouders
om die aan hun kinderen door te geven,+
6 zodat de volgende generatie,
de kinderen die nog geboren moesten worden, ze zouden kennen.+
Zij zouden ze weer aan hun kinderen doorgeven.+
7 Dan zouden zij op God vertrouwen.
8 Dan zouden ze niet als hun voorouders worden,
een koppige en opstandige generatie,+
een generatie met een onstandvastig* hart+
en een geest die niet trouw was aan God.
9 De Efraïmieten waren gewapend met de boog,
maar trokken zich terug op de dag van de strijd.
14 Overdag leidde hij ze met een wolk
en de hele nacht met het licht van een vuur.+
15 Hij spleet rotsen in de woestijn,
hij liet hen volop drinken als uit diepe wateren.+
16 Hij liet stromen tevoorschijn komen uit een rots
en liet water neerstromen als rivieren.+
17 Maar ze bleven tegen hem zondigen
en in de woestijn kwamen ze tegen de Allerhoogste in opstand.+
19 Ze klaagden tegen God
en zeiden: ‘Kan God in de woestijn een tafel dekken?’+
20 Hij sloeg op een rots,
water kwam tevoorschijn en stromen barstten los.+
‘Kan hij ons ook brood geven
of zijn volk van vlees voorzien?’+
21 Jehovah hoorde hen en werd woedend.+
Een vuur+ ontbrandde tegen Jakob,
zijn woede laaide op tegen Israël,+
22 omdat ze geen geloof hadden in God+
en niet vertrouwden op zijn vermogen hen te redden.
23 Hij gaf een bevel aan de wolkenhemel boven
en opende de deuren van de hemel.
24 Hij liet steeds manna om te eten op hen regenen,
hij gaf hun het koren van de hemel.+
26 Hij liet de oostenwind opsteken in de hemel
en door zijn macht waaide er een zuidenwind.+
27 Hij liet vlees op hen neerregenen als stof,
vogels als het zand aan de zee.
28 Hij liet ze vallen midden in zijn kamp,
rondom zijn tenten.
29 Ze aten en propten zich vol,
hij gaf hun wat ze verlangden.+
30 Maar nauwelijks was hun verlangen vervuld,
ze hadden het voedsel nog in hun mond,
31 of Gods woede laaide tegen hen op.+
Hij doodde de sterksten onder hen+
en velde de jonge mannen van Israël.
33 Daarom eindigde hij hun dagen als waren ze slechts een zucht,+
eindigde hij hun jaren door plotselinge verschrikkingen.
34 Maar elke keer dat er doden onder hen vielen, gingen ze hem zoeken.+
Ze kwamen terug en zochten God.
36 Maar ze probeerden hem te bedriegen met hun mond,
ze logen tegen hem met hun tong.
38 Maar hij was barmhartig.+
Hij vergaf* steeds hun zonde en vernietigde hen niet.+
Vaak bedwong hij zijn boosheid+
in plaats van al zijn woede op te wekken.
42 Ze dachten niet aan zijn macht,*
aan de dag dat hij hen van de tegenstander bevrijdde,*+
43 hoe hij in Egypte tekenen deed+
en wonderen in het gebied van Zo̱an,
44 hoe hij de Nijlkanalen in bloed veranderde,+
zodat ze niet uit hun stromen konden drinken.
46 Hij gaf hun gewassen aan gulzige sprinkhanen,
de opbrengst van hun werk aan zwermen sprinkhanen.+
49 Hij liet zijn brandende woede op hen los,
razernij, verontwaardiging en ellende,
groepen engelen die onheil brachten.
50 Hij baande een pad voor zijn woede.
51 Uiteindelijk doodde hij alle eerstgeborenen van Egypte,+
de eerste vrucht van hun voortplantingsvermogen in de tenten van Cham.
52 Daarna voerde hij zijn volk weg als schapen,+
hij leidde hen als een kudde in de woestijn.
53 Hij leidde hen veilig,
ze voelden geen angst.+
De zee bedekte hun vijanden.+
Hij vestigde de stammen van Israël in hun huizen.+
57 Ze keerden zich af, net zo verraderlijk als hun voorouders.+
Ze waren zo onbetrouwbaar als een slappe boog.+
59 God hoorde het en werd woedend,+
hij wilde niets meer van Israël weten.
61 Hij liet het symbool van zijn kracht in gevangenschap gaan,
zijn pracht gaf hij in handen van de vijand.+
62 Zijn volk leverde hij over aan het zwaard,+
hij werd woedend op zijn erfdeel.
63 Vuur verteerde zijn jonge mannen,
voor zijn maagden werd geen bruiloftslied gezongen.*
66 Hij drong zijn tegenstanders terug,+
bracht blijvende schande over hen.
67 Hij verwierp de tent van Jozef,
de stam Efraïm koos hij niet.
69 Hij maakte zijn heiligdom zo duurzaam als de hemel,*+
als de aarde, die hij voor eeuwig heeft gefundeerd.+