116 Ik heb waarlijk lief, want Jehovah hoort+
Mijn stem, mijn smekingen.+
2 Want hij heeft zijn oor tot mij geneigd,+
En al mijn dagen zal ik roepen.+
3 De koorden van de dood omgaven mij,+
Ja, de benauwende omstandigheden van Sjeo̱o̱l troffen mij.+
Benauwdheid en droefheid bleef ik vinden.+
4 Maar ik riep toen de naam van Jehovah aan:+
„Ach Jehovah, verschaf mijn ziel toch ontkoming!”+
5 Jehovah is goedgunstig en rechtvaardig;+
En onze God is het die barmhartigheid betoont.+
6 Jehovah behoedt de onervarenen.+
Ik was verarmd, en voorts heeft hij zelfs mij gered.+
7 Keer terug tot uw rustplaats, o mijn ziel,+
Want Jehovah zelf heeft passend tegenover u gehandeld.+
8 Want gij hebt mijn ziel verlost van de dood,+
Mijn oog van tranen, mijn voet van struikelen.+
9 Ik wil voor het aangezicht van Jehovah wandelen+ in de landen der levenden.+
10 Ik had geloof,+ want ik ging spreken.+
Ikzelf was zeer gekweld.
11 Ik voor mij zei, toen ik in paniek geraakte:+
„Ieder mens is een leugenaar.”+
12 Wat zal ik Jehovah vergelden+
Voor al zijn weldaden jegens mij?+
13 De beker van grootse redding+ zal ik opnemen,
En de naam van Jehovah zal ik aanroepen.+
14 Mijn geloften zal ik aan Jehovah betalen,+
Ja, in het bijzijn van heel zijn volk.
15 Kostbaar in de ogen van Jehovah
Is de dood van zijn loyalen.+
16 Ach, o Jehovah,+
Want ik ben uw knecht.+
Ik ben uw knecht, de zoon van uw slavin.+
Gij hebt mijn banden losgemaakt.+
17 Aan u zal ik het dankoffer brengen,+
En de naam van Jehovah zal ik aanroepen.+
18 Mijn geloften zal ik aan Jehovah betalen,+
Ja, in het bijzijn van heel zijn volk,+
19 In de voorhoven van het huis van Jehovah,+
In uw midden, o Jeru̱zalem.+
Looft Jah!+