30 Daarom gaf Ja̱kob de plaats de naam Pni̱ël,*+ want, om zijn woorden aan te halen: „Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en toch werd mijn ziel bevrijd.”+
11 Later kwam Jehovah’s engel+ en zette zich neer onder de grote boom die in O̱fra was, dat aan de Abiëzriet+ Jo̱as toebehoorde, terwijl diens zoon Gi̱deon+ bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om ze vlug aan het oog van Mi̱dian te onttrekken.