8 Toen ontbrandde Jehovah’s toorn tegen I̱sraël,+ zodat hij hen in de hand van Ku̱schan-Rischata̱ïm, de koning van Mesopota̱mië,*+ verkocht;+ en de zonen van I̱sraël bleven Ku̱schan-Rischata̱ïm acht jaar dienen.
16 Maar zij staken voortdurend de draak+ met de boden van de [ware] God en verachtten zijn woorden+ en dreven de spot+ met zijn profeten, totdat de woede+ van Jehovah zich tegen zijn volk verhief, totdat er geen genezing meer was.+