11 Derhalve zei Ju̱da tot zijn schoondochter Ta̱mar: „Woon als weduwe in het huis van uw vader totdat mijn zoon Se̱lah opgegroeid is.”+ Want hij zei bij zichzelf: „Wellicht sterft ook hij, net als zijn broers.”+ Bijgevolg ging Ta̱mar heen en bleef in het huis van haar eigen vader wonen.+