3 Al wie er onder U is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn.+ Laat hij dus optrekken naar Jeru̱zalem, dat in Ju̱da is, en het huis van Jehovah, de God van I̱sraël — hij is de [ware] God*+ — hetwelk in Jeru̱zalem was, herbouwen.+
9 Toen hebben wij bij die oudere mannen navraag gedaan. Dit hebben wij tot hen gezegd: ’Wie heeft U bevel gegeven om dit huis te bouwen en deze balkenconstructie te voltooien?’+