35 En de zonen van I̱sraël aten het manna veertig jaar,+ totdat zij in een bewoond land kwamen.+ Het manna aten zij totdat zij aan de grens van het land Ka̱naän+ kwamen.
33 En UW zonen zullen veertig jaar lang herders* worden in de wildernis,+ en zij zullen de verantwoordelijkheid voor UW hoererijen* moeten dragen,+ totdat UW lijken in de wildernis hun einde vinden.+
7 Want Jehovah, uw God, heeft u gezegend in al het werk van uw hand.+ Uw trekken door deze grote wildernis is hem heel goed bekend. Deze veertig+ jaar is Jehovah, uw God, met u geweest. Het heeft u aan niets ontbroken.”’+