14 Zelfs alle oversten van de priesters+ en het volk zelf pleegden op grote schaal ontrouw, overeenkomstig al de verfoeilijkheden+ van de natiën, zodat zij het huis van Jehovah, dat hij in Jeru̱zalem geheiligd had, verontreinigden.+
19 [namelijk] de vorsten van Ju̱da en de vorsten van Jeru̱zalem,+ de hofbeambten en de priesters en heel het volk van het land,* die tussen de stukken van het kalf zijn doorgegaan —