6 Al wie het bloed van een mens vergiet, diens eigen bloed zal door de mens vergoten worden,+ want naar Gods beeld heeft hij de mens gemaakt. 

34 En daarentegen, zo waar Jehovah, de God van I̱sraël, leeft, die mij ervan weerhouden heeft u schade te berokkenen,+ indien gij u niet hadt gehaast mij tegemoet te komen,+ zou er tot het morgenlicht van Na̱bal stellig niemand zijn overgebleven die tegen een muur watert.”*+ 

8 Wanneer ik tot een goddeloze zeg: ’O goddeloze, gij zult beslist sterven!’,+ maar gij werkelijk niet vrijuit spreekt om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg,+ zal hijzelf als een goddeloze in zijn eigen dwaling sterven,+ maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. 

6 Maar toen zij zich bleven verzetten en schimpend bleven spreken,+ schudde hij zijn kleren uit+ en zei tot hen: „UW bloed+ zij op UW hoofd. Ik ben rein.+ Van nu af zal ik naar mensen uit de natiën gaan.”+ 

26 Daarom roep ik U op de dag van heden tot getuigen dat ik rein ben van het bloed+ van alle mensen,