18 En hij vervolgde: „Wat is het onderpand dat ik u geven zal?”, waarop zij zei: „Uw zegelring+ en uw snoer en uw staf, die gij in uw hand hebt.” Toen gaf hij ze haar en had betrekkingen met haar, zodat zij zwanger werd van hem.
26 en ik ontdekte: Bitterder dan de dood+ [vond ik] de vrouw die zelf vangnetten is en wier hart sleepnetten is [en] wier handen boeien zijn.+ Men is goed voor het aangezicht van de [ware] God indien men aan haar ontkomt, maar men zondigt indien men door haar wordt gevangen.+