14 dan zal ik* stellig regen voor UW land geven op zijn bestemde tijd,+ herfstregen en lenteregen,*+ en gij zult inderdaad uw koren en uw zoete wijn en uw olie inzamelen.
10„Doet aan Jehovah UW verzoeken om regen+ in de tijd van de lenteregen,+ ja, aan Jehovah, die de onweerswolken maakt,+ en [die] hun een stortbui van regen geeft,+ aan elkeen plantengroei op het veld.+
7 Oefent daarom geduld, broeders, tot de tegenwoordigheid*+ van de Heer. Ziet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af en oefent ten aanzien ervan geduld totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt.+