4 Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas,+ een efod,+ een mouwloze mantel,+ een geruit gewaad, een tulband+ en een sjerp.+ Ze moeten de heilige kleding maken voor je broer Aäron en zijn zonen, zodat hij mij als priester kan dienen.
7 Daarna deed hij Aäron het gewaad+ aan, bond hem de sjerp+ om en trok hem de mouwloze mantel+ aan. Hij deed hem de efod*+ aan en maakte die vast met de geweven gordel*+ van de efod, die hij hem stevig ombond.
4 Hij moet het heilige linnen gewaad+ aandoen, en de korte broek* van linnen+ moet zijn naaktheid* bedekken, en hij moet zijn linnen sjerp+ ombinden en de linnen tulband+ om zijn hoofd winden. Het is heilige kleding.+ Hij moet zich met water wassen+ en de kleding aantrekken.