13 en zodra de priesters die de ark van Jehovah, de Heer van de hele aarde, dragen met hun voetzolen het water van de Jordaan raken,* zal het water van de Jordaan dat stroomafwaarts komt, tegengehouden worden en blijven staan als een dam.’*+
16 bleef het water stroomopwaarts staan. Heel ver weg bij de stad Adam (in de buurt van Za̱rethan) rees het water op als een dam,* terwijl het water dat naar de Zee van de Ara̱ba (de Zoutzee)* liep, wegstroomde. Het water werd tegengehouden, en het volk stak de rivier over ter hoogte van Jericho.