13 Toen hij in het gebied van Cesare̱a Fili̱ppi kwam, vroeg hij zijn discipelen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’+14 Ze zeiden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper,+ anderen Eli̱a+ en weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’
27 Jezus en zijn discipelen vertrokken vervolgens naar de dorpen van Cesare̱a Fili̱ppi. Onderweg vroeg hij zijn discipelen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’+28 Ze zeiden tegen hem: ‘Johannes de Doper.+ Anderen zeggen Eli̱a+ en weer anderen zeggen een van de profeten.’
18 Later had hij zich afgezonderd om te bidden. De discipelen kwamen naar hem toe* en hij vroeg hun: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’+19 Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper. Anderen zeggen Eli̱a, en weer anderen zeggen dat een van de profeten uit de oudheid is opgestaan uit de dood.’+