31 Toen hij naar buiten was gegaan, zei Jezus: ‘Nu wordt de Mensenzoon verheerlijkt,+ en God wordt verheerlijkt vanwege* hem. 32 God zelf zal hem verheerlijken,+ en hij zal hem onmiddellijk verheerlijken.
17Nadat Jezus die dingen had gezegd, sloeg hij zijn ogen op naar de hemel en zei: ‘Vader, de tijd is gekomen. Verheerlijk uw zoon zodat uw zoon u verheerlijkt.+