Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g91 22/11 blz. 16-20
  • „Haal geen stomme streek uit of ik vermoord je”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Haal geen stomme streek uit of ik vermoord je”
  • Ontwaakt! 1991
  • Vergelijkbare artikelen
  • De slurf van de olifant
    Is het ontworpen?
  • Mijn lange, zware strijd voor het ware geloof
    Ontwaakt! 1995
  • De slurf van de olifant
    Ontwaakt! 2012
  • Ik was een gijzelaar
    Ontwaakt! 1990
Meer weergeven
Ontwaakt! 1991
g91 22/11 blz. 16-20

„Haal geen stomme streek uit of ik vermoord je”

De loop van een pistool stak door de opening van het autoraampje en was op mijn hoofd gericht. Een stem zei:

„Kijk niet naar me, dame. Maak de deur open. Ga op de passagiersstoel zitten.” Ik deed wat mij opgedragen werd. De man schoof achter het stuur, het pistool nog steeds op mij gericht.

„Heb je een sleutel van de bank?”

„Ik heb geen sleutel. Er kan ieder ogenblik iemand komen om open te doen.”

„Haal geen stomme streek uit”, waarschuwde hij, „of ik vermoord je.” Hij startte mijn auto en reed weg.

Dit was een gewoonte aan het worden. Ik was kasbediende in een filiaal van de Trust Company Bank. In april jongstleden wees een vrouw met haar handtasje naar mij en zei: „Hier zit een pistool in. Geef het geld.” Dat deed ik.

Een paar weken later kwam er een man aan mijn loket. Zijn pistool was duidelijk zichtbaar. „Geef me het geld.” Ik schoof een stapel bankbiljetten naar hem toe.

Dat was me te veel. Ik verzocht om overplaatsing naar een ander filiaal. Mijn verzoek werd ingewilligd. Daarom zat ik op deze donderdagochtend, 23 mei, in mijn auto op de parkeerplaats van het nieuwe filiaal, aan de Peachtree Mall in Columbus (Georgia). Ik zat te wachten totdat het openging. Het was 8.25 uur. Ik ga gewoonlijk een paar minuten eerder naar mijn werk en lees dan de bijbeltekst voor die dag. Op deze bewuste morgen was het Mattheüs 6:13, waar staat: „Bevrijd ons van de goddeloze.” Ik besefte het toen nog niet, maar die tekst zou de komende twee dagen heel belangrijk voor mij worden.

Ik werkte pas twee weken in dit nieuwe filiaal en had nog geen sleutel gekregen. Mijn autoraampje was een stukje opengedraaid en ik zat over de tekst, die ik net gelezen had, na te denken, toen de loop van het pistool in het raampje verscheen. De twee voorgaande keren waren roofovervallers er met geld van de bank vandoor gegaan. Dit keer werd ik meegenomen.

Terwijl hij wegreed, begon ik hardop te bidden: „O Jehovah, help me alstublieft!”

„Wie is Jehovah?”, vroeg mijn ontvoerder.

„Hij is de God die ik aanbid.”

„Kijk niet naar me! Jij blijft uit je raam kijken! Jehovah . . . dat is de Wachttoren, Jehovah’s Getuigen, niet waar?”

„Ja.”

„Ik kende hen toen ik in New York woonde. Ik ben zelf katholiek. Hoe dan ook, als je wilt bidden, doe het dan niet hardop. Ik wil het niet horen.” Maar hij voegde eraan toe: „Luister, ik zal je geen kwaad doen. Ik ben op geld uit, niet op jou. Haal geen stommiteiten uit, dan zal je niets gebeuren.”

Al de tijd dat wij reden, vroeg hij mij dingen over de bank. Wie zou er komen om open te doen? Hoe laat ging de bank open voor het publiek? Hoeveel geld was er aanwezig? Heel veel vragen over de bank. Ik beantwoordde ze zo goed ik kon en bad tegelijkertijd in stilte. Ik smeekte Jehovah mij te helpen hier veilig doorheen te komen.

Na ongeveer tien minuten nam hij een onverharde weg tot in een bos. Blijkbaar verwachtte hij iemand te ontmoeten, want hij begon in zichzelf te mompelen: „Waar is hij? Waar is hij?” Hij bracht de auto tot stilstand, stapte uit en liet mij over de stoel heen aan de kant van de bestuurder naar buiten schuiven, de hele tijd met mijn rug naar hem toe. Terwijl hij het pistool tegen mijn zij hield, leidde hij mij dieper het bos in, mijn ogen steeds naar de grond gericht zodat ik hem niet kon zien. Het was moeilijk om in mijn jurk en op mijn hoge hakken door het dichte kreupelhout te lopen. Hij bracht mij naar een boom, liet mij met mijn gezicht naar de stam staan en plakte een stevig soort tape over mijn ogen en mijn mond. Hij bond mijn handen met tape op mijn rug en bond mij toen aan de boom vast door tape om mij en om de boomstam te draaien.

Tegen die tijd trilde ik hevig. Hij beval mij daarmee op te houden. Ik mompelde door de tape heen dat ik dat niet kon. „Nou, houd je dan gewoon stil. Je wordt door iemand in de gaten gehouden, en als je probeert los te komen, vermoordt hij je.” Met die woorden liet hij mij achter. Ik herinnerde mij de dagtekst waarin stond: „Bevrijd ons van de goddeloze”, en dacht eraan hoe toepasselijk die op dit moment voor mij was.

Hij kwam al gauw terug, maar met een andere auto — ik zou de mijne hebben herkend aan het geluid van de motor. Hij had hem misschien voor zijn eigen auto omgeruild. Hij haalde de tape weg die om mijn middel en de boomstam zat maar liet het op mijn ogen en mijn mond zitten, en mijn polsen waren nog steeds op mijn rug vastgebonden. Hij bracht mij door het kreupelhout terug naar de auto. Hij opende de kofferbak, duwde mij erin, smeet de klep dicht en reed weg.

Ik begon weer te bidden. Ik bad bijna de hele dag en vroeg Jehovah om de kracht die ik nodig had om alles wat er nog zou gebeuren, te kunnen verduren. Wij reden misschien 15 of 20 minuten, toen hij stopte en de kofferbak opende, de tape van mijn mond nam en mij vroeg wat het telefoonnummer van de bank was. Ik gaf het hem. Hij vroeg mij wie mijn baas was. Ik vertelde het hem, en hij deed de tape weer over mijn mond. Toen belde hij de bank en eiste het geld — $150.000, zoals ik later te weten kwam.

Hij zei George — zo heette de functionaris die op die dag op de bank was — dat hij om twee uur ’s middags met het geld in een bepaalde telefooncel ten zuiden van Atlanta moest zijn, waar hij verdere instructies zou krijgen. Hij bracht mij van deze ontwikkelingen op de hoogte en verzekerde mij dat ik gauw vrijgelaten zou worden. Maar het was nog lang geen twee uur en ik lag nog steeds gekneveld in die krappe kofferbak en ik kreeg het steeds warmer. De uren kropen voorbij. Een of twee keer kwam hij kijken hoe het met mij ging. „Je God Jehovah zorgt voor je”, merkte hij op. Dus hij herinnerde zich mijn gebed tot Jehovah van die morgen.

Ik was benieuwd naar mijn familie. Wisten zij eigenlijk wel dat ik vermist werd? En als zij het wisten, hoe reageerden zij dan? Ik maakte mij om hen nog meer zorgen dan om mijzelf. Ik dacht over verschillende schriftplaatsen na. De schriftplaats waar staat dat Jehovah’s naam ’een sterke toren is en dat de rechtvaardige daar binnensnelt en bescherming ontvangt’. Ook: ’Als je de naam van Jehovah aanroept, zul je gered worden.’ En ik paste beslist de raad van de apostel Paulus toe om ’zonder ophouden te bidden’ (Spreuken 18:10; Romeinen 10:13; 1 Thessalonicenzen 5:17). Naast bijbelteksten gingen steeds de woorden en melodieën van Koninkrijksliederen door mijn hoofd, zoals „Jehovah, mijn Rots, mijn sterkte en macht” en „Jehovah is een toevlucht”.

Ik herinnerde mij uit ervaringen die ik in De Wachttoren had gelezen, dat Jehovah anderen had geholpen om buitengewone beproevingen te verduren. Een ervaring uit de Ontwaakt! die mij duidelijk voor de geest stond, ging over een Getuige die bij een bankoverval gegijzeld werd.a Zij werd in een stevige nekgreep gehouden terwijl de overvaller met een handgranaat zwaaide en haar bedreigde. Haar beproeving duurde uren; zij en de overvaller zaten binnen opgesloten terwijl de politie buiten stond. Ook zij had haar beproeving doorstaan door tot Jehovah te bidden en door zich schriftplaatsen in herinnering te brengen, en haar moed werd beloond doordat zij veilig bij haar familie terugkeerde.

Uiteindelijk stopte de auto en de bestuurder stapte uit. Ik kon mijn horloge niet zien omdat mijn polsen immers achter mijn rug vastgebonden waren, maar ik vermoedde, en dat vermoeden was juist, dat het twee uur was en dat hij contact ging opnemen met George van de bank. Ik had de hoop dat mijn vrijlating snel zou komen. Maar dat gebeurde niet. Kennelijk waren zijn plannen niet soepel verlopen, en wij reden weer.

Plotseling loeide de motor, en de auto schoot in volle vaart vooruit! Hij reed niet alleen met een zeer hoge snelheid maar hij zwenkte ook heen en weer alsof hij het verkeer ontweek. Ik werd de hele kofferbak door gegooid. Mijn lichaam bonkte op en neer op de bodem en mijn hoofd stootte tegen de zijkanten van de kofferbak. Omdat mijn handen en armen op mijn rug waren vastgebonden, was ik niet bij machte mij schrap te zetten of de klappen op te vangen terwijl ik alle kanten op werd gegooid. Het duurde misschien tien minuten, maar het leek veel langer.

Snel daarna stopte de auto, en hij opende de kofferbak om te zien hoe het met mij ging. Ik was vanzelfsprekend erg overstuur en uitgeput door de klappen die ik had gekregen. Mijn hart bonsde en mijn ademhaling ging erg zwaar. Ik was nat van het zweet en ik kon het, met mijn handen achter mij vastgebonden, niet wegvegen. Het ademen ging vooral moeilijk omdat de tape over mijn ogen en over mijn mond alleen mijn neus vrijliet. Hij nam de tape over mijn mond even weg zodat ik gemakkelijker kon ademen en kon praten als ik dat wilde.

Hij vertelde mij dat de politie zijn auto, waarschijnlijk vanuit hun uitkijkpost, had ontdekt en de achtervolging had ingezet. Daarom reed hij zo snel en zwaaide hij heen en weer om te vermijden dat hij andere auto’s zou raken. Hij was erin geslaagd aan de politie te ontsnappen. Hij legde uit dat hij het geld nog niet had maar dat hij wat anders ging proberen, dat het iets langer zou duren maar dat ik mij geen zorgen moest maken. Hij verzekerde mij opnieuw dat hij mij lichamelijk geen kwaad zou doen, dat het niet zijn bedoeling was. Hij had geld nodig en ik was voor hem het middel om dat te krijgen. Toen hij dit zei, was ik gerustgesteld, want ik had gebeden of, als hij mij kwaad begon te doen, Jehovah mij zou willen helpen om op de juiste manier te reageren.

De uren kropen voorbij. Hij stopte een paar keer, misschien voor nog meer telefoontjes of voor pogingen het geld te krijgen. Bij één keer dat wij stopten, hoorde ik hem de tank met benzine vullen. Omdat ik in zo’n verkrampte houding lag, probeerde ik me zo goed als ik kon om te draaien en ik maakte wat geluid. Onmiddellijk opende hij de kofferbak en waarschuwde mij geen enkel geluid te maken. Ik vroeg mij af hoe laat het was. Hij vertelde mij dat nooit precies, behalve de eerste keer, toen het twee uur was. Ik wist dat wij nog steeds in de buurt van Atlanta waren omdat ik de vliegtuigen op het vliegveld kon horen opstijgen en landen.

Daarna opende hij de kofferbak en zei: „Het zal nog een uur duren. Nog een uur en je bent vrij.” Hij zei dat verschillende keren. Ik geloofde hem niet langer. Ik hoopte alleen maar. Het was die dag buiten niet vreselijk warm, maar in de kofferbak was het benauwd en bedompt en werd het steeds warmer. Ik transpireerde hevig en ik kreeg het steeds moeilijker met ademhalen. Ik begon te bidden over de opstanding omdat ik niet wist hoe lang ik nog zou kunnen blijven ademen.

Ik hoopte dat, als ik zou sterven, Jehovah mijn familie zou helpen het te verwerken. Ik was zowel bezorgd om mijn familie als om mijzelf. Ik wist dat als ik zou sterven, Jehovah mij in de opstanding zou terugbrengen en dat ik in zijn beloofde nieuwe wereld van rechtvaardigheid met mijn familie herenigd zou worden (Johannes 5:28, 29; 2 Petrus 3:13). Mijn gedachten aan Jehovah en zijn beloften sterkten mij.

De bestuurder opende de kofferbak weer. Het was donker — het was al uren donker. Hij had nog een paar keer getelefoneerd. Niet één van zijn pogingen om het losgeld te innen was gunstig verlopen. Hij zei dat hij het proberen moe was en dat hij mij ging terugbrengen naar Columbus en mij vrij zou laten. Tegen de tijd dat wij terug waren, was ik totaal uitgeput. Ik lag daar in de kofferbak en hoopte alleen maar dat er een eind aan alles zou komen. Maar ik vermande mij en dacht: „Nee, ik moet op mijn hoede blijven. Ik moet zorgen dat ik wakker blijf. Het zal gauw allemaal voorbij zijn. Hij geeft het op en hij brengt me naar huis.”

Hij was van plan mij bij mijn auto vrij te laten, maar die stond niet waar hij gedacht had. Hij bracht mij naar een Koninkrijkszaal van Jehovah’s Getuigen, maar er brandde licht in het appartement waar een van onze reizende vertegenwoordigers logeerde. „Ik laat je niet vrij waar mensen zijn!” Hij liet mij echter wel voor het eerst uit de kofferbak. Ik was nog steeds geblinddoekt, mijn handen waren nog steeds op mijn rug gebonden, maar hij nam wel de tape van mijn mond weg. Ik voelde mij licht in mijn hoofd en kon nauwelijks lopen — mijn benen waren helemaal verdoofd. Hij deed mij terug in de kofferbak, nam mij een eind langs de weg mee, liet mij aan de achterkant van een baptistenkerk achter en reed weg. Het was vrijdagochtend 1.30 uur.

Ik voelde mij erg licht in mijn hoofd, ging zitten en viel flauw. Het laatste wat ik mij herinner was dat ik zijn auto hoorde wegrijden. Toen ik drie uur later bijkwam, lag ik in het gras en in de modder. Ik werkte de tape van mijn polsen af en haalde het van mijn ogen. Ik keek op mijn horloge. Het was 15 minuten voor 5. Ik had 17 uur in de kofferbak doorgebracht en 3 uur bewusteloos op de grond gelegen. Op trillende en verdoofde benen liep ik langs de weg. Een man reed in zijn vrachtwagen achteruit zijn oprijlaan af. Ik vertelde hem dat ik gekidnapped was geweest en dat ik mijn familie en de politie moest bellen. De politie was er in tien minuten. Het was voorbij.

Ik werd naar het medisch centrum gebracht om onderzocht te worden. Twintig uur lang had ik niets te drinken of te eten gehad en had ik het zonder sanitaire voorzieningen moeten stellen, en ik had alleen de laatste drie uur geslapen. Mijn lichaam was bont en blauw, mijn jurk was modderig, mijn haar was een warboel en mijn gezicht was vies en werd ontsierd door de sporen van de tape. Maar niets van dat alles bedierf mijn hereniging met mijn echtgenoot, Brad, met mijn moeder, Glenda, en met de vele andere geliefde familieleden en vrienden die zich daar verzameld hadden om mij te verwelkomen. De beproeving die zij hadden doorgemaakt — wachten en zich zorgen maken — verschilde van mijn beproeving, maar was in zekere zin misschien nog martelender.

Van het medisch centrum ging ik naar het politiebureau om vragen te beantwoorden en een verklaring af te leggen. De politie zei, zoals in de Columbus Ledger-Enquirer van 25 mei 1991 werd bericht, dat de kidnapper, die nu aangehouden was, ook „beschuldigd zou worden van een verkrachting en het dwingen tot homoseksuele handelingen, wat afgelopen weekend had plaatsgevonden”, en dat was het weekend voordat ik door hem ontvoerd werd. In dit persbericht werd ook de verklaring gegeven voor het verzoek van de politiecommissaris Wetherington om een informatiestop: „Wij waren werkelijk bezorgd om Lisa’s leven.” Door dit alles werd ik er zelfs nog meer van overtuigd dat mijn vertrouwen op Jehovah mijn behoud was geweest.

Ik ging naar huis, naar het heerlijkste warme bad van mijn leven, naar een heerlijk verkwikkende slaap, en naar deze hartverwarmende gedachte terwijl ik wegdreef in een diepe sluimering: De dagtekst, Mattheüs 6:13, was nog steeds een troost voor mij en ik had in overeenstemming met Psalm 146:7 ervaren dat ik ’losgemaakt werd na gebonden te zijn geweest’. — Zoals verteld door Lisa Davenport.

[Voetnoot]

a Zie Ontwaakt! van 8 december 1990, blz. 17-19.

[Inzet op blz. 17]

„Als je wilt bidden, doe het dan niet hardop. Ik wil het niet horen”

[Inzet op blz. 17]

Hij opende de kofferbak, duwde mij erin, smeet de klep dicht en reed weg

[Inzet op blz. 18]

Ik bonkte op en neer op de bodem en mijn hoofd stootte tegen de zijkanten van de kofferbak

[Inzet op blz. 19]

Ik lag daar in de kofferbak en hoopte alleen maar dat er een eind aan alles zou komen

[Inzet op blz. 20]

Toen ik drie uur later bijkwam, lag ik in het gras en in de modder

[Illustratie van Lisa Davenport op blz. 20]

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen