De allergrootste Kunstenaar dienen
ALS zevenjarig meisje begon ik mijzelf af te vragen: ’Waarom moet ik eigenlijk sterven? Is het mogelijk de dood te vermijden?’ Men had mij verteld dat God goede mensen wegneemt omdat hij hen bij zich in de hemel wil hebben. Ik kan mij nog herinneren dat een van mijn klasgenootjes uitriep: „Je kunt beter slecht zijn, want de goeden sterven eerst!”
Ik hield erg van tekenen en daarom ging ik naar de kunstacademie. Tijdens mijn opleiding had ik geen gelegenheid om religieuze kwesties te beschouwen en evenmin om er belangstelling voor op te vatten. Ik zei altijd tegen mijn vrienden en vriendinnen dat men om religieus te zijn een laag intelligentiepeil moest bezitten. Nadat ik mijn studie had voltooid, kreeg ik een betrekking als tekenlerares aan een middelbare school.
Ik hield van mijn werk en ook had ik belangstelling voor Italiaanse en buitenlandse literatuur, kamer- en symfonische muziek en de wereld van de opera. Het enige op religieus gebied dat ik in die periode bestudeerde, was de iconografie van de onderwerpen van schilders uit verschillende tijdperken. Daarna ging ik ervaren wat er allemaal bij betrokken is om in het middelpunt van de belangstelling te staan, wat het wil zeggen eigen werk te exposeren en wat het betekent om als kunstenares in aanzien te zijn en geprezen en bewonderd te worden.
Destijds betekende de kunstwereld heel veel voor mij, omdat ik daarin de zin vond voor het grootste deel van mijn bestaan. Maar de vragen die ik als zevenjarig meisje had gesteld, leefden nog steeds in mijn geest. Ik zocht onophoudelijk naar iets diepers, iets wat ik nog niet kon verklaren. Ik was een fervent lezeres en vroeg filosofen om opheldering. Ten koste van alles wilde ik een duidelijk antwoord op mijn twijfels hebben.
Ik zat nog steeds met deze verwarring toen ik trouwde. Na de geboorte van mijn dochtertje zocht ik nog intensiever naar de waarheid. Ik probeerde die te vinden door te schilderen, gedichten te schrijven, naar muziek te luisteren, boeken te lezen. Als ik een concert bezocht, gingen bij de eerste maten van de muziek mijn gedachten al automatisch naar God, het Opperwezen dat ik niet kende, en dankte ik hem. In die periode loofde ik God vaak om de prachtige dingen die ik bewonderde — mijn slapende baby, de kleuren van een landschap. „Wat is het treurig”, zo verzuchtte ik vaak, „dat kunst, die zo veel prachtige dingen als onderwerp zou kunnen hebben, zo vaak gebruikt wordt om de dood te beschrijven in plaats van het leven!” Sommige van de prachtigste gedichten en toneelstukken zijn hetzij hymnen aan het pessimisme of tragedies; sommige van de schitterendste meesterwerken in de schilderkunst verheerlijken de dood in plaats van het leven en de daarmee verband houdende schoonheid. Waarom?
Deze tegenstrijdigheden ontmoedigden mij erg, en ik begon langzamerhand apathisch te worden. Toen kwamen Jehovah’s Getuigen bij mij aan de deur. Terwijl ik naar hen luisterde, leek het of zij in een nieuwe taal tegen mij spraken. Gods belofte om de aarde in een paradijs te veranderen, klonk mij als lieflijke muziek in de oren. Ik begon de bijbel te lezen. Daar vond ik ten slotte de antwoorden op de vragen die ik sinds mijn zevende jaar onophoudelijk had gesteld. God wil niet dat mensen sterven maar hij heeft zich voorgenomen zijn getrouwe dienstknechten te zegenen door hun eeuwig leven op aarde te schenken!
Dat was in 1973. Het jaar daarop droeg ik mij aan Jehovah op en werd gedoopt. Het was niet gemakkelijk mijn impulsieve en sentimentele aard door de geest van ware broederlijke liefde, mijn egocentrische levensopvatting door onzelfzuchtigheid en mijn persoonlijke comfort door de geest van zelfopoffering te vervangen! Ik moest mijzelf verloochenen. Jehovah’s Getuigen hebben mij hier geweldig bij geholpen, alsook de vergaderingen in de Koninkrijkszaal.
De Grote Kunstenaar heeft mijn twijfels en verwarring weggenomen. Wat ben ik hem dankbaar! Daarom ben ik sinds september 1984 in de gewone pioniersdienst, waarin ik elke maand negentig uur aan de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk besteed.
Samen met mijn gezin de Grote Kunstenaar en Schepper, Jehovah, te dienen, is werkelijk voldoening schenkend. Wij zien verlangend uit naar de tijd waarin hij het tot dan toe levendigste tafereel zal schilderen door ten slotte het oude, goddeloze samenstel dat deze aarde omgeeft en bezoedelt, te verwijderen. De dood zal er niet meer zijn en de kunst zal uitsluitend aan het leven zijn gewijd. Dan zal er louter schoonheid worden afgebeeld, want door middel van Gods rechtvaardige nieuwe samenstel zullen ellende en pijn voorgoed zijn verwijderd. — Ingezonden.