Wat is de zienswijze van de bijbel?
Is het verkeerd op de zevende dag van de week te werken?
HET vierde van de Tien Geboden die God aan de natie Israël gaf, luidt: „Ter gedenking van de sabbatdag, om die heilig te houden, dient gij zes dagen dienst te verrichten en moet gij daarop al uw werk doen. Maar de zevende dag is een sabbat voor Jehovah, uw God. Gij moogt generlei werk doen.” — Ex. 20:8-10.
De uitdrukking „sabbat” is afgeleid van een Hebreeuws stamwoord met de betekenis „rusten, ophouden, ophouden met werken”. De bijbel gaf nog als specifieke instructie dat geen enkele Israëliet op die dag mocht koken of bakken, hout sprokkelen, lasten dragen of handel drijven (Ex. 16:23, 29; Num. 15:32-35; Neh. 13:15). Iedere Israëliet, wie maar ook, die op de sabbatdag werk zou verrichten, diende „beslist ter dood [te] worden gebracht”. — Ex. 31:15.
Velen beweren dat Gods wet om een wekelijkse sabbatdag te houden, nog steeds van kracht is. Sommigen zeggen dat dit vereiste van God reeds in acht werd genomen door de patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob, en feitelijk zelfs helemaal teruggaat tot de hof van Eden.
Wat is de bijbelse zienswijze? Is het nog altijd verkeerd om op de zevende dag van de week te werken?
Uit een eerlijke beschouwing van de Schrift blijkt duidelijk dat daarin niets staat over een wekelijkse sabbatviering die teruggaat tot Adam en Eva in de hof van Eden. En hoewel Abraham bepaalde „geboden”, „inzettingen” en „wetten” van God in acht nam, vermeldt de bijbel nergens dat hij een wekelijkse sabbatdag hield. — Gen. 26:5.
Het was pas vlak voordat God op de berg Sinaï het Mozaïsche Wetsverbond sloot — zo’n 2500 jaar na de schepping van Adam en Eva en eeuwen na de dood van Abraham — dat God voor het eerst gebood dat er een wekelijkse sabbatdag in acht genomen moest worden. Volgens Exodus, hoofdstuk zestien, zei God tot de Israëlieten dat zij zes dagen per week het wonderbaarlijk verschafte manna dienden te rapen, maar niet op de zevende dag. Dat zou „een heilige sabbat voor Jehovah” zijn. — Ex. 16:23.
Te kennen gevend dat de sabbatdag iets nieuws was, verklaarde Mozes aan het volk: „Niet met onze voorvaders heeft Jehovah dit verbond gesloten. . . . En gij moet eraan denken dat gij slaaf werdt in het land Egypte en dat Jehovah, uw God, u toen met sterke hand en uitgestrekte arm vandaar heeft uitgeleid. Daarom heeft Jehovah, uw God, u geboden de sabbatdag te vieren.” — Deut. 5:3, 15.
Was het de bedoeling dat de wekelijkse sabbatdag voor eeuwig van kracht zou blijven? De bijbel zegt dit niet, maar verklaart dat Jezus Christus kwam ’om de Wet te vervullen’ (Matth. 5:17). Daarom lezen wij ook: „Door middel van zijn [Christus’] vlees heeft hij . . . de Wet der geboden, in verordeningen bestaande, tenietgedaan.” — Ef. 2:15; zie ook Romeinen 6:14; 7:4, 6.
Sommigen maken hierbij de tegenwerping dat deze teksten alleen van toepassing zijn op „de ceremoniële wet” met zijn speciale sabbatten, zoals het Pascha, het Pinksterfeest, de Verzoendag, het zevende jaar en het Jubel- of vijftigste jaar. Zij zijn van mening dat de Tien Geboden, met hun vereiste van een wekelijkse sabbat, onderscheiden zijn van de „ceremoniële wet” die voorbijging. Anderen zeggen dat het gebod van de zevende dag niet verdween met de Wet omdat het kort voor de uitvaardiging van de Mozaïsche wet werd gegeven. Ondersteunt de bijbel deze zienswijzen?
Interessant is dat Jezus het zesde en zevende gebod van de Tien Geboden (het gebod tegen moord en het gebod tegen overspel) noemde als behorend tot de Wet die hij kwam vervullen (Matth. 5:17, 21, 22, 27, 28). De apostel Paulus rekende het tiende van deze geboden tot de Wet waarvan christenen zijn „ontslagen”, door te schrijven: „Werkelijk, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de Wet; en ik zou bijvoorbeeld van de begeerte niet hebben geweten indien de Wet niet had gezegd: ’Gij moogt niet begeren’” (Rom. 7:6, 7; vergelijk Jakobus 2:10, 11). En evenals de wet op de wekelijkse sabbat was ook de wet op de besnijdenis voor de uitvaardiging van de Wet gegeven; de bijbel laat echter zien dat ook de besnijdenis voor christenen niet bindend is. — Gen. 17:9-14; 1 Kor. 7:19.
Dit betekent overigens niet dat christenen vrij zouden zijn van een morele wet. De christelijke Geschriften moedigen krachtig aan tot respect voor ouders en vermijding van praktijken als afgoderij, moord, overspel, stelen en begerigheid (Ef. 4:28; 6:2; 1 Joh. 5:21; 1 Petr. 4:15; Hebr. 13:4; Kol. 3:5). Nergens evenwel staat in de boeken van het „Nieuwe Testament” dat christenen een wekelijkse sabbatdag moeten houden.
Waarom hield Jezus dan wel de sabbat en spoorde hij zijn toehoorders ertoe aan alle „geboden” van God te onderhouden? (Matth. 5:19). Omdat Jezus toen hij als Israëliet op aarde leefde, net als zijn discipelen onderworpen was aan het Mozaïsche wetsverbond (Gal. 4:4). Pas na Jezus’ dood en opstanding, toen hij zijn „vlees” ten slachtoffer had gebracht, werd de Wet tenietgedaan, vervangen door een „nieuw verbond”. — Luk. 22:20; Hebr. 8:13.
Omdat het gehele Wetsverbond, met inbegrip van het gebod om een wekelijkse sabbatdag te houden, in Jezus Christus zijn vervulling vond, kon de apostel Paulus aan christenen schrijven: „Laat niemand u daarom oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feestdag of een viering van de nieuwe maan of van een sabbat, want die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe” (Kol. 2:16, 17). Al eerder had Paulus de vrees uitgesproken dat hij met betrekking tot bepaalde christenen in de provincie Galatië „voor niets” had „gezwoegd”, want zij onderhielden nog steeds „nauwgezet dagen en maanden en vaste tijden en jaren”. — Gal. 4:10, 11.
Maar wat wordt er dan in de christelijke Griekse Geschriften bedoeld wanneer daar in Hebreeën 4:9 sprake is van een „sabbatsrust” die overblijft voor het volk van God? Betekent dit toch dat het voor christenen verkeerd is om op de zevende dag van de week te werken?
Neen, want uit de samenhang blijkt dat de „sabbatsrust” waarover hier wordt gesproken, betekent dat christenen zich moeten hoeden voor een houding van ongeloof zoals de meesten van de uit Egypte getrokken Israëlieten aan de dag legden en waardoor zij werden verhinderd ’Gods rust’ in het Beloofde Land in te gaan (Hebr. 3:12, 18, 19; 4:3). Ook christenen moeten „rusten”, rusten van hun „werken” van ongeloof — vooral pogingen om zich voor God te rechtvaardigen uitsluitend door goede of liefdadige werken te verrichten (Hebr. 4:10; Rom. 3:20). Volgens de bijbel verwerft men zich slechts een juiste positie voor het aangezicht van God door geloof te stellen in Jezus Christus (Rom. 3:28). Een dergelijke sabbatsrust moet niet één dag in de week maar elke dag door christenen in acht genomen worden.
Natuurlijk doet men niets verkeerds wanneer men één dag op de zeven voor rust reserveert. Dit kan de nodige lichamelijke verkwikking schenken, een gelegenheid om Gods Woord te bestuderen en andere geestelijk stimulerende activiteiten te ondernemen. Het is aan een ieder afzonderlijk om te bepalen welke eventuele dag hij voor speciale doeleinden opzij wil zetten.
Maar als iemand thans op de zevende dag van de week wil werken, bestaat daar geen enkel schriftuurlijk bezwaar tegen. Of zoals de apostel Paulus het onder woorden bracht: „De een oordeelt de ene dag boven de andere; een ander oordeelt de ene dag gelijk aan alle andere; een ieder zij volledig overtuigd in zijn eigen geest.” — Rom. 14:5.