Laten we een bos maken!
Door Ontwaakt!-correspondent in West-Duitsland
„BOSMENSEN”; toen een schrijver de Duitsers eens met deze benaming betitelde, heeft hij misschien de oude Germaanse stammen van weleer in gedachten gehad, wier hele bestaan sterk werd beheerst door de toen nog uitgestrekte wouden die hun land bedekten.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus schreef over één van die Teutoonse of Germaanse stammen: „Op een vastgestelde tijd in het jaar verzamelen alle mensen van een zelfde stam zich met hun afvaardigingen in een bos, geheiligd door de afgodsdiensten van hun voorvaders en door de bijgelovige verering uit reeds aloude tijden. . . . En van al hun bijgeloof is dit de trek en drijfveer: dat op deze plaats de natie haar oorsprong vond, dat hier God, de opperste Regeerder van de wereld woont, en dat alles, wat het ook is, aan hem onderworpen is.” — Germania.
De maagdelijke wouden in de Germaanse tijd voorzagen de stambevolking van wild, huiden en hout, ofte wel van voedsel, kleding en onderdak. Terzelfder tijd echter boezemden de „sombere wouden”, zoals Tacitus ze beschrijft, de mensen ook ontzag en eerbied in. Zelfs zo dat ze ertoe werden misleid aan bepaalde bomen, bepaalde eiken bijvoorbeeld, een speciale heiligheid toe te kennen. Volgens de Germaanse mythologie wordt „het universum ondersteund door een grote es, Yggdrasill genaamd . . . De wortels van deze boom Yggdrasill vertakken zich tot in alle werelden van de levenden en de doden. Hij krijgt zijn water van een heilige bron aan zijn voet, waar . . . ’Noodlot’ het lot der mensen beheerst. Levengevende, mede-achtige dauw valt van zijn takken op de aarde en een geit die onder zijn bladeren weidt, verschaft de goden mede om te drinken”. — Encyclopædia Britannica.
In de loop der eeuwen echter is de kijk op bossen en bomen sterk gewijzigd. Werden ze voorheen als iets mysterieus en schrikaanjagends beschouwd, thans ziet men vooral de waarde ervan, als een belangrijk fundament waarop het bestaan van de moderne samenleving is gebaseerd. Om die reden worden ze thans gekoesterd, verzorgd en beschermd. In het boek The Forest stond hierover: „Heden ten dage kennen wij het bos als een belangrijke bron van bouwmateriaal en een onmetelijk reservoir waaruit de moderne technologie een vrijwel onbeperkt arsenaal van waardevolle produkten kan putten: papier, plastics, terpentijn en alcohol.”
Een bos is echter meer dan dat. Het boek vervolgt: „Het bos is meer dan enkel een warenhuis waar de mens voor zijn materiële behoeften terecht kan. De beschermende bedekking die een bos biedt, is bekend, zowel wat het vasthouden van bodem en water betreft, als de verzachting die het brengt in het plaatselijke klimaat.” Een illustratie hiervan leverde een Duits kranteartikel: „Zevenentachtig doden zijn er veroorzaakt door een overstromingscatastrofe in vier zuidelijke provincies van Thailand. Zes personen worden vermist. Meer dan duizend huizen en vierentwintig scholen staan onder water of zijn weggespoeld. De omvang van de overstroming, waaraan een hevige regenval voorafging, wordt door de regering vooral geweten aan de uitgebreide ontginningsprojecten die de afgelopen jaren in het zuiden van het land zijn uitgevoerd.” — Wiesbadener Kurier, donderdag, 9 januari 1975.
Leren hoe men te werk moet gaan
Het voorgaande verslag is slechts een van de vele bewijzen die reeds omtrent de waarde van een bos geleverd zijn. Onveranderlijk tonen ze aan dat de mens met zijn onbeperkte exploitatie van natuurlijke hulpbronnen bij wijze van spreken bezig is de poten onder zijn eigen stoel vandaan te zagen. Hier in Duitsland is men zich daar pas in de achttiende eeuw goed van bewust geworden. Tijdens de begindagen van de industriële revolutie werden grote stukken bos kaal gehakt om aan brandhout voor de glasbereiding te komen, hoewel er indertijd al mensen waren die waarschuwden voor de gevaren die zulke boomloze prairies opleverden. Landbouwscholen werden opgericht en er werd aan een wetenschappelijke herbebossing begonnen.
Het ongeveer 2500 vierkante kilometer grote bruinkoolgebied ten westen van de rivier de Rijn, tussen Keulen en Bonn, illustreert wat er gedaan kan worden om de aarde geschikt te houden voor menselijke bewoning. Bruinkool wordt in dagbouw (boven de grond) gedolven; een dergelijke mijnbouwmethode laat een maanachtige bodem met grote kraters achter. Hier deed zich dus een ongewoon gunstige gelegenheid voor een geheel nieuw landschap te scheppen, niet alleen vanwege de economische voordelen, maar ook gezien de recreatiemogelijkheden die dit zou bieden. Althans zo dacht men erover. Maar hoe ’maak’ je een bos?
Het helen van de wonden, geslagen door de mijnbouw, betekende ten eerste dat de grond weer „rijp” gemaakt moest worden voor een bos, en dus zou kunnen voorzien in: (1) een gevarieerde mineralen-„maaltijd”, (2) een losse bodemstructuur en (door een goede poreusheid) in (3) voldoende zuurstof. Een zogenaamd bosgravel, een mengsel van zand, gravel, stenen en löss, voldeed aan alle drie de vereisten. En te zamen met de bomen werden er ook lupinen geplant, die behalve dat ze de ruwe grond met stikstof verrijkten, op nog twee andere manieren waardevol bleken: als beschermers namelijk tegen directe zonnestraling of uitdroging, en ook als „vasthouders” van gevallen bladeren, waardoor de humusverrijking van de grond werd bespoedigd.
Eerst moest met vallen en opstaan worden geleerd; het maken van een bos bleek niet zo eenvoudig, vooral niet door het toen nog geringe inzicht in het ecologische evenwicht in een bos. Wel begreep men onmiddellijk dat de snel groeiende populieren ideaal geschikt zouden zijn om als pioniers van de herbebossing te dienen. Toch moest men ook oppassen voor een monocultuur van niets anders dan populieren. Dat zou de ontwikkeling van bepaalde soorten insekten kunnen uitlokken, die dan de hele bosgroei zouden vernietigen. Meerdere typen bomen leek daarom het beste.
De ontwikkelde grond bleek zo goed te voldoen dat een grote verscheidenheid aan bomen erop geplant kon worden. Een combinatie van beuken en lariksen, doormengd met populieren, werd toegepast. De snel groeiende populieren zouden een uitstekende bescherming gaan vormen voor de zwakkere bomen en ook voor de grond. Aangezien ze veel water nodig hebben, behoren ze, met onder andere de wilg en de els, tot de bomen die over een goed ontwikkeld wortelstelsel beschikken, waardoor de grond stevig wordt vastgehouden en bodemerosie door regenval wordt voorkomen. Met een verscheidenheid van bomen wist men tevens te voorkomen dat er later weer open plekken zouden verschijnen wanneer de grootste bomen werden geveld. Een gezonde menging van diverse soorten is ook het beste voor recreatiedoeleinden.
Momenteel zijn er in dit district van Duitsland zesendertig boomsoorten bij de herbebossing betrokken. Men heeft een nauwkeurig onderzoek ingesteld naar de omstandigheden waaronder ze groeien en in welke verhouding ze tot elkaar staan. Zelfs de zeldzame mammoet-sequoia’s, die schijnbaar tot een groot deel van de bruinkoolvorming hebben bijgedragen, maken nu weer deel uit van een speciaal park. Dit bosbeeld wordt nog afgerond met achttien soorten struikgewas, waaronder de hazelnoot en diverse soorten wilde rozen.
Schilderachtig gelegen meren zijn niet weg te denken uit een recreatiegebied. Maar oude mijnputten in meren veranderen waarin gezwommen en „gewatersport” kan worden, is toch moeilijker dan het lijkt. Voordat de wat ingewikkelder vormen van plante- en dierenleven kunnen verschijnen, moeten zulke watervlakten eerst in bezit genomen worden door de kleine pioniers van het microscopische planteleven, de onaanzienlijke algen. Maar daarna duurt het ook niet lang of de oevers zijn gevat in een zoom van riet, kattestaarten, lisdodden, fonteinkruid en waterlelies, gevolgd door het dierenleven in de vorm van watervlooien, mossels en andere levensvormen, die de later uitgezette vis tot voedsel kunnen dienen.
De aanwezigheid van zulke meren brengt ook een grotere verscheidenheid in de vogelwereld. Moeras- en watervogels, die men hier vóór de mijnafgraving nog nooit had gezien, voegden zich bij het koor van zangers die reeds in het herstelde bos aanwezig waren, om hun deel bij te dragen aan het vrolijke gekwinkeleer dat op een vroege lentemorgen zo ontspannend klinkt. Zij leveren ook hun aandeel aan het bosbehoud door de insektenbevolking binnen de perken te houden. Overigens kunnen ook insekten, mits in toom gehouden, bij de handhaving en groei van een bos nooit gemist worden.
Bij onderzoek van één spade bosgrond zou u waarschijnlijk verbaasd staan over het aantal verschillende dieren en levensvormen dat u erin zou aantreffen. The Forest spreekt erover als „de verborgen wereld van de grond”, en maakt melding van een onderzoek door geleerden, die de bovenste tweeëneenhalve centimeter van willekeurige bosgrond an een onderzoek hebben onderworpen en ontdekten dat „er gemiddeld op elke vierkante voet [ongeveer 9 vierkante decimeter] 1356 levende wezens te vinden zijn; zij telden 865 mijten, 265 springstaarten, 22 duizendpoten, 19 volwassen bijen en 12 andere levensvormen in wisselende hoeveelheden”. „Zou men dan ook nog”, aldus dit boek, „een schatting maken van de microscopische levensbevolking, dan was men misschien tot twee miljard bacteriën en vele miljoenen schimmels, protozoën en algen gekomen, in misschien maar één theelepeltje aarde.” — Blz. 131, 132.
Wat voor nut hebben al deze schepselen bij de opbouw van een bos? Heel veel. Zonder hun aanwezigheid zou de bodem maar een fractie van de produktiviteit bezitten die ze nu heeft. Mollen, egels, en de nuttige spitsmuis dragen eveneens tot het ecologisch evenwicht bij door de insektenstand binnen de perken te houden. En hoewel u ze bij de afvalbergen van de bruinkoolmijnen tevergeefs zou hebben gezocht, schijnen ze zich thans in het bos heel goed op hun plaats te voelen.
Ook mogen we natuurlijk onze bekende vrienden uit het bos, het konijn, de eekhoorn en het hert niet vergeten. Het duurde niet lang of ook zij hadden de weg teruggevonden, om hun specifieke aandeel aan de natuurlijke kringloop te leveren. Andere immigranten waren de vos, de marter, de das en de bunzing, die er op hun beurt toe hebben bijgedragen dat er geen overbevolking is gekomen van konijnen en andere dieren die ernstige schade kunnen toebrengen aan de jonge loten van bomen.
Een blik in de toekomst
Zou men de vele wandelaars in Duitslands goed onderhouden bossen vragen wat hen zo in een bos trekt, dan zou men waarschijnlijk aan wijd uiteenlopende antwoorden komen. De industriële maatschappij zoekt ontspanning in de „natuur” waar de geluiden zachter en het tempo niet zo koortsachtig gehaast is als in de steden en op de wegen. Wat ook veel mensen op prijs stellen, is de schone lucht. Het is een bewezen feit dat bomen met hun schors en bladeren stofdeeltjes uit de lucht filtreren, die dan later met een regenbui naar de grond spoelen. De stilte van een bos, het overheersende groen en blauw, het zachte gefluister van de bladeren en het murmelen van een beekje — wat een rust en kalmte voor de zenuwen, verfrissing voor het lichaam en stimulering voor de geest!
Veel burgers stellen het op prijs dat daarom ook bij de overheid steeds meer aandacht komt voor het behoud van bomen. In Wiesbaden, Duitsland kwamen Jehovah’s Getuigen bij de bouw van een nieuwe wooneenheid bij hun bijkantoor wat dat betreft tegemoet aan de wensen van de autoriteit door de plannen zo uit te voeren dat een heleboel jonge sparren op het bouwterrein gespaard konden blijven. Deze bomen zijn thans een plezierige voortzetting van het naastgelegen bos.
Zoals de kranten melden, keren steeds meer mensen hun religie de rug toe, en blijven de kerken leger achter dan ooit. Hier in Duitsland lijken veel mensen een wandeling door de bossen als hun vorm van „zondagsdienst” te zijn gaan bezien. Zij zeggen zich in het bos dichter bij God te voelen dan elders. Laten zij echter niet de fout maken in dit opzicht even ver te gaan als hun voorouders die de natuur tot een soort van God hadden verheven.
Een realistische lezer van het „boek der natuur” staat voortdurend verbaasd wanneer hij „bladzijde na bladzijde” kennis neemt van het gecompliceerde evenwicht dat betrokken is bij het „reilen en zeilen” van een bos. De daarin werkzame evenwichten zijn zo krachtig en stabiel dat, indien mensen ze maar half op hun beloop laten, er wonderen tot stand komen. Voormalige afvalhopen zijn aldus in recreatie-oorden veranderd, waarbij de mens nog voldoende gelegenheid had zijn creatieve en verzorgende kwaliteiten te ontplooien. — Gen. 1:28.
Niet minder dan dertig verschillende takken van wetenschap hebben een aandeel gehad aan de herbebossing van het mijnbouwdistrict langs de rivier de Rijn. Al die geleerden hebben door waarnemen en experimenteren hun les geleerd uit het „boek der natuur”. De verlammende vrees van de oude Teutoonse stammen voor bosgeesten of demonen is iets dat al lang tot het verleden behoort. In plaats daarvan vervult onze steeds toenemende kennis omtrent het functioneren van een bos ons met diep respect voor onze grootse Schepper, Jehovah God. Hij is de Ontwerper en Insteller van het grandioze natuurlijke samenspel dat men aantreft in een bos. Hij heeft tevens in zijn geschreven Woord verklaard dat de gehele aarde spoedig weer tot een werkelijk paradijs gemaakt zal worden. Zou het u lijken in dat nieuwe samenstel van God te leven en misschien mee te kunnen helpen aan het maken van een bos?