Klauterpartij naar Egypte’s verleden
„HOE zeg je ’piramides’ in het Arabisch?”, vraag ik de Egyptische taxichauffeur terwijl ik me op de achter bank laat zakken. „Hoeveel piramides?”, is zijn wedervraag. Het is me om inlichtingen te doen, niet om me in het debatteren te oefenen, en ik antwoord: „Gewoon een piramide, kan me niet schelen welke!” „In het Arabisch kunnen wij niet, zoals in uw taal, spreken over piramide of piramides of twee piramides of drie piramides”, legt hij uit. „U hebt één woord voor het enkelvoud en een woord voor het meervoud. Maar het Arabisch heeft een woord voor het enkelvoud, een woord voor het meervoud als het om twee gaat, en een ander meervoudig woord om drie of meer aan te duiden.”
De taxi baant zich een weg door een nu uitdunnende stroom vervoermiddelen, mannen in lange gewaden en gesluierde vrouwen met kleine kinderen schrijlings op een schouder, en het stof en de honden en geiten die ook tot het straatbeeld behoren. We hebben Caïro achter ons gelaten en slaan de weg in naar de vlakte van Gizeh.
Plotseling . . . daar heb je ze! Hoofd en schouders heb ik door het open taxiraam gestoken en half buiten de auto hangend, kan ik er maar niet over uit dat ik met eigen ogen het enige overgeblevene van de zeven wereldwonderen van de oudheid aanschouw — de piramides. De drie bij Gizeh zijn gebouwd door Cheops, Chefren en Mycerinus.
Onhandig het bedrag bij elkaar zoekend in Egyptische piasters waarmee ik niet vertrouwd ben, betaal ik de chauffeur en merk dan dat ik in de enige schaduw sta die er te vinden is. Het is een heel klein stukje schaduw, geworpen door de reusachtige gestalte van een Arabische gids, die boven me uittorent. Hij belooft me mee te nemen tot in de kamers van de Grote Piramide of piramide van Cheops en me ook buitenlangs helemaal naar boven te voeren. Prompt begint hij door het zand te ploegen. Ik volg in zijn spoor, blij met zijn helpende hand als we naar de ingang klimmen die 17 meter boven de grond ligt.
In de piramide
Het abrupte duister in de piramide gaat niet gepaard met een koelere temperatuur. De lucht is warm en bedompt. We lopen omlaag, diep voorovergebogen in een tunnel die de Neergaande Gang wordt genoemd. Hij is nog geen meter breed en bijna 1,20 meter hoog en daalt met een helling van 26 graden. Zo gaan we ongeveer 20 meter voort en dan verandert de helling plotseling en stijgen we onder een hoek van 26 graden, over een afstand van 39 meter.
Plotseling is alles wat ik voor me kon zien — het achterste van de gebukt lopende gids — verdwenen. Hij is de kamer ingestapt die ik nu ook binnenga. Door de eeuwen heen is deze ruimte ten onrechte de „Koninginnekamer” genoemd. Geen koningin heeft hier echter ooit een rustplaats gevonden en dat was ook de bedoeling niet. In werkelijkheid is het de tweede van drie grafkamers die voor de farao in de piramide zijn aangebracht. De eerste bevindt zich in het vaste gesteente onder de piramide. Maar waarom waren er drie grafkamers? Een redelijke gissing schijnt te zijn dat Cheops in de loop van de 23 jaar van zijn regering besloot dat noch de oorspronkelijke, noch de daarna gemaakte plannen voor zijn begrafenis overeenkwamen met zijn steeds majestueuzere maatstaven. Deze tweede kamer met zijn afmetingen van 5,7 bij 5,2 meter werd dus onvoltooid gelaten terwijl steenhouwers erboven werkten aan de kamer die uiteindelijk zijn mummie zou herbergen.
Na op onze schreden te zijn teruggekeerd, een stuk terug door de gang waardoor we zijn gekomen, gaan we uit onze bekrompen doorgang de weer oplopende Grote Galerij in. Ik richt me op uit mijn dubbelgevouwen houding, blij dat ik mijn rug weer mag strekken. Het zweet prikt me in de ogen en veroorzaakt vochtplekken op mijn kleren. De naar verhouding royale afmetingen van de Grote Galerij. (8,5 meter hoog en 46,6 meter lang) wekken de illusie dat de stilstaande lucht er toch iets frisser is.
De gids reikt omlaag om me de hoge trede op te helpen waarmee de Grote Galerij eindigt. Achter elkaar lopend „krimpen we weer ineen” als we in een nauwe doorgang terechtkomen. Na ongeveer een derde van de lengte wijken de wanden naar boven en opzij uiteen en vormen op die wijze een voorvertrek.
De grote kamer (10,4 bij 5,2 meter) binnen te stappen die eens Cheops’ omzwachtelde en met mirre gevulde lichaam mocht herbergen, is een anticlimax. Aan een kant staat de granieten sarcofaag zonder deksel.
Is dat een zuchtje wind? Dat is te sterk uitgedrukt, maar er is toch een verandering in de lucht. Ontdekt mijn neus, die al zo lang protesteert tegen deze stinkende lucht, iets frissers? Mijn gids beweegt zich naar de andere kant van de kamer en wenkt me om hem te volgen. Hij wijst een ventilatieschacht aan. Met een glimlach toon ik hoe goed het me doet. Als hij zou kunnen, zou mijn neus ook glimlachen.
Vervolgens gaan we weer terug naar de Grote Galerij. Ze was zo gemaakt dat ze een aantal steenblokken bevatte die als een „stop” de Opgaande Gang direct eronder konden afsluiten. Nadat de farao was begraven en klaagvrouwen en priesters waren weggegaan, trokken arbeiders de steenblokken los zodat die de nauwe Opgaande Gang inschoten. In feite werd die nauwe tunnel een enorm „slot” van rotsblokken die de toegang afsloten. Hoe dan de arbeiders eruit kwamen? Wel, er was een niet verder afgewerkte tunnel waardoor zij de steenblokken konden passeren. Deze doorgang werd met een deksteen afgesloten zodat de „vluchtgang” niet ontdekt kon worden.
De klim naar boven
Buiten zijn we nu gereed om de piramide te beklimmen. De buitenwand mag er dan als een trap uitzien, maar dat is hij beslist niet. Elk steenblok is ruwweg een meter hoog. Maar door de zandstormen zijn veel steenblokken zwaar verweerd en in de loop der eeuwen hebben ook vandalen van sommige blokken niet veel overgelaten. Gidsen hebben kronkelende routes uitgezet waarbij ze gebruik maken van deze kapotte stenen. Maar op heel wat plaatsen zit er toch niets anders op dan een knie op de rand van een steenblok te plaatsen en zich dan op te krikken tot het volgende terras. Om de haverklap rusten we. Het uitzicht op Caïro aan de horizon en de woestijn beneden ons is adembenemend. De wind die zich als een gazen sluier om de piramide wikkelt, is heet en droog. Toch wint de mate waarin ik transpireer het nog van de snelheid waarmee mijn zweet verdampt.
Eindelijk, een uur later, de top! Terwijl ik mijn camera instel, staat mijn gids met zijn handen in de zij en laat wijdbeens zijn gewaad bollen in de wind. Achter hem heb ik in de omlijsting van mijn zoeker de piramide van Chefren met haar bij de top nog bewaard gebleven kalkstenen mantel. Niet alleen de bovenste steen maar ongeveer 10 rijen stenen ontbreken. De piramide is dus in hoogte „gekrompen” van 146,6, meter tot 138,7 meter. Heel ver in de diepte ziet de sfinx eruit als een presse-papier in het zand. Het kleine platform waarop ik sta, is daar beneden begonnen als een grondvlak van 5,3 hectare!
Waarom een piramide? De bedoeling is niet geweest om de vorm van een tent in steen na te bootsen. De arbeiders schijnen de schuin invallende zonnestralen in steen te hebben willen vangen. Inscripties van arbeiders en ook hedendaagse schattingen schijnen erop te duiden dat het project niet met slavenarbeid tot stand is gekomen maar dat er ongeveer 4000 daarvoor opgeroepen Egyptische arbeiders tegelijk op het werkterrein aanwezig waren.
De afdaling
Maar het is nu tijd voor de afdaling. Ik zit en laat mijn benen over de rand bungelen, terwijl ik voorzichtig naar voren schuif om al tastend met mijn voeten de volgende richel te zoeken. Dat is zo ongeveer de manier waarop men beneden komt. Een half uur later sta ik weer aan de basis van de piramide en ik sla het stof van het behoorlijk gesleten zitvlak van mijn broek. En wat heb ik een dorst!
Ik had al tot mijn vreugde ontdekt dat de citroenlimonade in Egypte niet het bleke watertje is dat er vaak in de Westerse wereld voor door moet gaan. Het is echt citroensap, slechts iets met water aangelengd en gezoet met een heleboel suiker. Na er ongeveer een liter van te hebben opgedronken, slaak ik een diepe zucht van tevredenheid. De verleiding is groot om nog meer te drinken, maar ik bied weerstand en zoek de taxistandplaats op.
Vermoeid stap ik in. In een kleine wervelwind van stof en uitlaatgassen gaan we op Caïro aan. Zal ik vragen: „Hoe zeg je hotel in het Arabisch — één hotel?” — Ingezonden.