’n Vreemd stel — Halloween en Allerheiligen
HALLOWEEN heeft zijn naam te danken aan de oude Engelse term All Hallows E’en, de vooravond van Allerheiligen, dat in de kerkelijke kalender op 1 november valt. Maar hoe kon een nacht vol spoken, heksen, geraamten en nog veel meer zaken der duisternis ooit gekoppeld raken aan een dag voor de „heiligen” van de Rooms-Katholieke Kerk? Dat vormt een verhaal waaruit blijkt hoe dun de lijn is die heidense folklore en kerkelijke gebruiken van elkaar scheidt.
Waar Halloween zijn oorsprong vond
Onder het kopje „Halloween” zegt de „Encyclopaedia Britannica”: „31 Oktober was ook de vooravond van het nieuwe jaar in zowel Keltische als Anglo-Saksische tijden, en een van de oude feesten waarop men grote vuren ontstak. . . . Omdat met november de donkerste en schraalste tijd van het jaar aanbreekt, kreeg het herfstfeest een sinistere betekenis, een nacht waarin allerlei geesten, heksen, kabouters, feeën en demonen rondspookten.”
Het feest werd gevierd ter ere van Samhain, de Keltische heer der doden, die, zo geloofde men, de zielen van degenen die het afgelopen jaar waren gestorven, toestond die avond naar huis terug te keren. Bij de feestelijkheden hoorden enorme vuren in de open lucht om de heksen en demonen te verjagen. Er werden offers gebracht van gewassen, dieren en zelfs mensen ten einde de zielen van de doden gunstig te stemmen. Mensen hielden zich ook bezig met het voorspellen van de toekomst en droegen kostuums die waren gemaakt van de koppen en huiden van dieren.
En Allerheiligen?
Eeuwenlang kwamen de Romeinen naar het Pantheon, de aan de godin Cybele en andere godheden gewijde tempel, om daar voor hun doden te bidden. Omstreeks 610 G.T. schonk keizer Phocas de tempel aan paus Bonifatius IV, die hem op 13 mei, de datum van een kerkelijk feest voor de martelaren, opnieuw inwijdde als kerk voor Maria en de martelaren van de Kerk. Hierna konden Romeinse bekeerlingen naar dezelfde tempel komen om voor hun doden te bidden, alleen nu in de naam van Maria en de martelaren in plaats van Cybele en de godheden. Zo’n 200 jaar lang was de herdenking van de inwijding de belangrijkste viering in het „gekerstende” Pantheon, en deze viering, zo geloven vele deskundigen, werd de voorloper van Allerheiligen.
Hoe ze elkaar vonden
De noodzakelijke schakel was de Romeinse overwinning op de Kelten, die in een latere fase „christenen” werden. Zij bleven echter vasthouden aan vele van hun gewoonten, met inbegrip van hun feest voor de doden op 31 oktober. In 837 G.T. verordende dus paus Gregorius IV, in overeenstemming met het kerkelijke beleid om de gebruiken van bekeerlingen over te nemen en te „kerstenen” in plaats van uit te bannen, dat 1 november in de hele Kerk gevierd moest worden als een feest voor alle „heiligen”. Zo werd met één meesterlijke zet van kerkelijke diplomatie een totaal heidens feest met alle daarbij behorende gebruiken in de echt verbonden met de heidense aanbidding van de doden die de Kerk zelf al eeuwenlang in acht nam. En sindsdien is dat vreemde stel, Halloween en Allerheiligen, onafscheidelijk geweest.