Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g88 8/12 blz. 20-23
  • Meer dan 20 jaar geïsoleerd

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Meer dan 20 jaar geïsoleerd
  • Ontwaakt! 1988
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een tragisch leven opgefleurd door de bijbelse waarheid
  • In een verpleegtehuis ondergebracht
  • Hoe wij Jimmy vonden
  • Een levend en sterk geloof
  • Een welkome verandering
  • Aan de jeugd een waardevol doel in het leven verschaffen
    Ontwaakt! 1976
  • „Waarom zou iemand hier nu stoppen?”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2010
  • Van onze lezers
    Ontwaakt! 1989
  • Niemand kan twee meesters dienen
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
Meer weergeven
Ontwaakt! 1988
g88 8/12 blz. 20-23

Meer dan 20 jaar geïsoleerd

„Jullie zijn mijn broeder en mijn zuster. Ik heb op jullie gewacht!”

HOE opgewonden uitte Jimmy deze woorden toen mijn vrouw en ik hem de eerste maal ontmoetten! Meer dan 20 jaar was hij geïsoleerd geweest en had hij in omstandigheden verkeerd die veel weg hadden van een gevangenis. Nu zou met ons bezoek in 1977 een periode van verlichting aanbreken.

Maar hoe en waar konden dergelijke middeleeuwse taferelen zich in onze tijd afspelen? Laten wij bij het begin beginnen.

Een tragisch leven opgefleurd door de bijbelse waarheid

Jimmy Sutera werd op 13 juni 1913 geboren en groeide op in Brooklyn (New York). Hij heette eigenlijk Vincent, maar hij werd altijd Jimmy genoemd. Vanaf zijn vroegste jeugd was hij als gevolg van spinale meningitis ernstig gehandicapt. Hij was nog maar een kind toen voor hem een lange reeks van ziekenhuisopnamen begon.

Op een dag zat Jimmy, nadat hij van de kerk was thuisgekomen, in de tuin te huilen van eenzaamheid. Een vriendelijke vrouw genaamd Rebecca was ontroerd hem zo te zien zitten en begon hem te troosten. Zij vertelde hem dat God zich om hem bekommerde en dat God een naam heeft, Jehovah. Jimmy onderscheidde al snel de zuivere klank van de waarheid in haar kostbare boodschap. Zij was een van Jehovah’s Getuigen (toen bekend als Bijbelonderzoekers).

Jimmy’s ouders, zijn broers en zijn zusters waren allen tegen zijn pasgevonden religie gekant. Jimmy ging er daarom in het geheim mee door bijbelkennis te vergaren. Zijn ouders dachten dat hij naar de kerk ging, maar in werkelijkheid woonde hij de bijeenkomsten van de Bijbelonderzoekers bij en vergezelde hen in de openbare bediening.

In 1932 droeg Jimmy zijn leven aan God op en symboliseerde dit door de waterdoop. Het is interessant dat de toenmalige president van de Watch Tower Society, J. F. Rutherford, de dooplezing hield.

Hoewel Jimmy heel moeilijk kon lopen, nam hij toch deel aan de Koninkrijksprediking van huis tot huis, gebruik makend van getuigeniskaarten en de grammofoon. Het huis aan huis afspelen van opgenomen lezingen was in de jaren ’30 een van de voornaamste methoden die Jehovah’s Getuigen gebruikten om de Koninkrijksboodschap te verbreiden. Hoewel het voor Jimmy niet gemakkelijk was iets te dragen, trok hij er toch op uit, met de grammofoon in de ene hand en een boekentas met bijbelse lectuur in de andere.

In een verpleegtehuis ondergebracht

Maar toen werd Jimmy getroffen door polio en kreeg enkele malen een beroerte, waardoor zijn linkerzijde verlamd raakte. Hij kreeg ook de ziekte van Parkinson en kon slechts zeer moeizaam, met horten en stoten spreken. Zijn ouders, die tegen die tijd al tamelijk bejaard waren, besloten hem aan de zorg toe te vertrouwen van een nabijgelegen verpleegtehuis in Brooklyn. Dat was in 1958.

De familieleden zijn werkelijk te prijzen voor de oprechte bezorgdheid die zij toonden door hem verschillende malen per week te bezoeken, alhoewel sommigen van hen zeer tegen zijn religie gekant waren. Helaas gaf de leiding van het verpleegtehuis blijk van een vijandige gezindheid. Daar hij lichamelijk niet in staat was zelfs maar de telefoon te gebruiken om zijn geestelijke broeders op te bellen, raakte hij elk contact met Jehovah’s volk kwijt. Daar zat hij dan, in een verpleegtehuis op slechts een paar kilometer afstand van het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen, opgesloten als een gevangene en van alle geestelijke omgang verstoken!

De omstandigheden in het verpleegtehuis verslechterden, en ten slotte werd het in het midden van de jaren ’70 door de staat onbewoonbaar verklaard. Maar door een tekort aan verpleegtehuizen in de stad New York, konden de patiënten nergens anders worden ondergebracht. De kakkerlakken renden ongestoord over de muren en de vloer. Af en toe werd Jimmy zelfs door enkele personeelsleden geslagen. Ondanks het isolement volhardde hij 20 jaar lang in die miserabele omstandigheden. Niettemin was zijn Soevereine Heer Jehovah niet ver van hem verwijderd en hield Hij zijn geloof levend en sterk — een feit waarvan mijn vrouw en ik kunnen getuigen. Maar hoe vonden wij hem?

Hoe wij Jimmy vonden

In het begin van de jaren ’70 werden mijn vrouw, Barbara, en ik eveneens Jehovah’s Getuigen. Mettertijd verhuisden wij vanuit het noorden van de staat New York naar het Newyorkse stadsdeel Queens. Toen wij plannen maakten om te verhuizen, herinnerde mijn vader zich dat zijn oom in de stad wellicht ook een Getuige was. Hij wist zich zelfs te herinneren dat zijn oom Jimmy hem prachtige verhalen vertelde over kleine jongens die in het Paradijs met leeuwen speelden.

Toen wij ongeveer een jaar in New York woonden, hoorden wij van oom Jimmy’s zuster, mijn oudtante, dat hij inderdaad een getuige van Jehovah was, „een van jullie mensen”, zoals zij het zei. Zij gaf ons het adres en binnen een uur waren wij bij het verpleegtehuis. Een verpleegster hield ons bij de deur tegen, want het was geen bezoekuur. Ik legde uit dat wij waren gekomen om mijn oudoom op te zoeken en dat ik een bedienaar was van Jehovah’s Getuigen.

„Ik ben niet bevooroordeeld, maar Jehovah’s Getuigen laten wij hier niet binnen”, was haar duidelijk bevooroordeelde antwoord. „De katholieke priester, de protestantse dominee en de episcopale priester mogen hier komen, maar wij laten er geen enkele Jehovah’s getuige in.”

Terwijl ik mijn kalmte probeerde te bewaren, zei ik dat zij de keus had tussen: Òf ons onmiddellijk en vreedzaam binnen te laten òf met de politie te maken te krijgen. Zij koos snel een vreedzame oplossing.

Ik kon mij niet herinneren Jimmy ooit gezien te hebben, aangezien ik nog maar vier jaar was toen hij naar het verpleegtehuis ging. Wij liepen zijn kamer binnen en stelden ons voor. Zich met een ruk in bed oprichtend riep hij met luide stem: „Mijn broeder!”

„Nee, ik denk niet dat je ons kent”, zei ik en herhaalde onze namen.

„Jullie zijn mijn broeder en mijn zuster”, zei hij opnieuw. „Ik heb op jullie gewacht!” Hij bedoelde natuurlijk dat wij zijn geestelijke broeder en zuster waren.

Wij vernamen dat zijn zuster, die zeer tegen ons geloof gekant was, hem over ons had verteld. „Al en Barbara hebben zich bij je geloof aangesloten”, had zij gezegd. Hij had daarom verscheidene jaren gewacht op het moment dat wij hem zouden bezoeken om over ons gemeenschappelijke geloof te spreken.

Een levend en sterk geloof

Tijdens ons gesprek werd allengs duidelijk dat in deze man, die vel over been was, een hart vol geest en geloof huisde. Terwijl wij hem honderd uit vroegen over zijn verleden citeerde hij vele schriftplaatsen, sprak hij met ons over betekenisvolle bijbelprofetieën en zong zelfs een door hemzelf gecomponeerd lied dat uiting gaf aan zijn diepe waardering voor Jehovah. Oom Jimmy’s gezicht glom; zijn hele wezen straalde een vreugde en enthousiasme uit die alleen iemand kan hebben die onmiskenbaar door God wordt geschraagd. Het was als een wonder voor ons. Het was als, nou ja, als een opstanding.

Spoedig kwam de tijd voor het districtscongres van 1977 naderbij. Wij vroegen of wij Jimmy daarheen mochten meenemen. Daar was geen sprake van, aldus de leiding. Bij een ander bezoek vroegen wij een verpleegster of wij oom Jimmy in een rolstoel mee mochten nemen voor een blokje om. Hoewel zij niet gewoon waren hem ooit mee naar buiten te nemen, vond zij het een prima idee. Wij maakten ons daarom klaar. Wij waren echter nauwelijks onderweg of de directeur kwam al schreeuwend achter ons aan gehold en gaf ons te verstaan dat wij hem nooit meer mee naar buiten mochten nemen.

Al bij ons eerste bezoek hadden wij lectuur bij Jimmy achtergelaten. Toen wij terugkwamen, was het weg. „Waar is je lectuur?” vroegen wij.

„Die heb ik verspreid”, zei hij.

„Waar is je bijbel?”

„Die heb ik verspreid.”

Liederenbundel, Jaarboek, alles wat wij achterlieten, verspreidde hij aan geïnteresseerde personen. Hij heeft zo’n brandend verlangen om Jehovah’s naam te loven! Hij wist ook dat de leiding alle lectuur die zij zouden vinden, zou vernietigen.

Toen wij op een keer over de wereldgebeurtenissen en de profetieën spraken, zei ik: „Is het niet geweldig oom Jimmy? Spoedig loopt dit stelsel ten einde, zoals Jezus heeft voorzegd. Het duurt niet lang meer of je zult als koning en priester in de hemel worden verheerlijkt en dan zal al je lijden voorbij zijn.”

Zonder de minste aarzeling antwoordde hij met klem: „Dat is niet het belangrijkste.” En met opmerkelijk vuur verklaarde hij nadrukkelijk: „Jehovah’s naam zal gerechtvaardigd worden!” Wij waren tot tranen geroerd door de manier waarop hij toonde Gods zienswijze te bezitten. Hij heeft zijn hele leven zo veel geleden, en toch is zijn vurigste verlangen dat Jehovah’s naam geheiligd wordt, meer nog dan het verkrijgen van persoonlijke verlichting.

Een welkome verandering

In 1978 ging het personeel van de verpleegtehuizen in de stad New York in staking, waardoor de patiënten noodgedwongen naar het ziekenhuis moesten verhuizen. De staat heeft daarna het oude verpleegtehuis voorgoed gesloten. Nu heeft Jimmy een veel beter tehuis gekregen in een stadsdeel in de buurt van de oceaan. Alle verpleegsters zijn dol op hem en verzorgen hem goed. Hoe staat het met zijn geestelijke behoeften?

Leden van de plaatselijke gemeente van Jehovah’s Getuigen nemen oom Jimmy nu mee naar de vergaderingen en congressen. Hij verspreidt meer dan honderd tijdschriften per maand, waarvan de meeste in het verpleegtehuis. De Getuigen nemen hem echter ook in zijn rolstoel mee in de van-huis-tot-huisbediening. Verschillende keren hebben zijn geestelijke broeders en zusters hem meegenomen als hij ons wilde opzoeken op de Wachttoren-boerderij in het noorden van de staat New York, waar wij de afgelopen tien jaar hebben gewoond.

De gemeente, zo zegt oom Jimmy, is „fantastisch, iedereen houdt van mij”. Dat is waar. Zij houden inderdaad van hem en zorgen voor hem. De presiderende opziener, Joseph Bowers, zegt: „Ik heb de broeders nog nooit horen klagen als zij hem moesten verzorgen.” Hij voegt er vervolgens met warme stem aan toe: „Mijn leven is verrijkt doordat ik hem heb leren kennen.”

Hoewel men zou kunnen zeggen dat Jimmy in bepaalde opzichten weinig onderwijs heeft genoten, heeft hij de kwestie die van het allergrootste belang is — de rechtvaardiging van Jehovah als de Opperste Soeverein van het universum — duidelijk voor ogen. Dit komt in zijn geest op de eerste plaats. Dankbaar dat hij mag leven, dient hij Jehovah met verheuging, volledig beseffend dat hij door zijn getrouwe loopbaan bewijst dat Satan een leugenaar is en neemt hij deel aan wat naar zijn overtuiging het belangrijkste werk van allemaal is, de Koninkrijksbediening. — Zoals verteld door Albert Caccarile.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen