Kinderen grootbrengen in Afrika in moeilijke tijden
VERTELD DOOR CARMEN MCLUCKIE
Het was het jaar 1941. De Tweede Wereldoorlog woedde. Ik was een moeder van 23 jaar uit Australië, maar met mijn baby van vijf maanden zat ik in de gevangenis in Gwelo, Zuid-Rhodesië (nu Gweru, Zimbabwe). Mijn man zat in de gevangenis in Salisbury (nu Harare). Mijn twee pleegkinderen, die in de tienerleeftijd waren, zorgden voor onze andere kinderen van respectievelijk twee en drie jaar. Graag wil ik uitleggen hoe ik in deze situatie terecht was gekomen.
IK WOONDE met Vader en Moeder in Port Kembla, zo’n vijftig kilometer ten zuiden van Sydney (Australië). In 1924 werd Moeder bezocht door Clare Honisett die haar belangstelling wekte voor bijbelse leerstellingen door te vragen of zij wist wat het Onze Vader betekende. Clare legde uit wat het inhoudt Gods naam te heiligen en vertelde vervolgens hoe het Koninkrijk de wil van God op aarde ten uitvoer zou brengen (Mattheüs 6:9, 10). Moeder stond versteld. Ondanks de tegenstand van Vader begon Moeder dieper in deze bijbelse waarheden te graven.
Kort daarna verhuisden wij naar een buitenwijk van Sydney. Van daar uit liepen Moeder en ik ongeveer vijf kilometer naar de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen werden genoemd. Hoewel Vader nooit een Getuige is geworden, vond hij het goed dat er in ons huis bijbelstudies werden gehouden. Twee van zijn broers — Max en Oscar Seidel — werden Getuigen en ook enkele leden van Max’ gezin en mijn jongere broer, Terry, en mijn jongere zus, Mylda.
In 1930 kocht het Wachttorengenootschap een zeilboot van zestien meter die later omgedoopt werd tot Lichtdrager. Twee jaar lang lag deze boot voor anker aan de voet van ons terrein aan de rivier de Georges. Daar werd hij gerepareerd zodat hij door Jehovah’s Getuigen kon worden gebruikt bij de prediking op de eilanden van Indonesië. Mijn zus Coral en ik maakten soms de hut en het dek schoon en wij leenden de lamp die boven in de mast hing om garnalen te vangen.
Afrika, en huwelijk
In het midden van de jaren dertig werd Australië getroffen door een recessie en Moeder en ik reisden naar Zuid-Afrika om te zien of het voor ons gezin geschikt zou zijn om ons daar te vestigen. Wij hadden een introductiebrief bij ons van het Australische bijkantoor van Jehovah’s Getuigen die gericht was aan George Phillips, die toen het opzicht had over het predikingswerk in het zuiden van Afrika. George stond aan de kade in Kaapstad om ons schip op te wachten. Hij had een boek van het Wachttorengenootschap, Rijkdom, onder zijn arm zodat wij hem zouden herkennen.Op diezelfde dag, 6 juni 1936, stelde hij ons voor aan de vijf medewerkers van het bijkantoor, onder wie ene Robert A. McLuckie.a Binnen het jaar waren Bertie — zoals wij hem allemaal noemden — en ik getrouwd.
Berties overgrootvader, William McLuckie, kwam in 1817 naar Afrika vanuit Paisley (Schotland). William leerde tijdens zijn vroege reizen Robert Moffat kennen, de man die de geschreven vorm van het Tswana ontwikkelde en de bijbel in die taal vertaalde.b In die vroege tijden waren William en zijn partner Robert Schoon de enige blanke mannen die het vertrouwen genoten van Mosilikatse, een vooraanstaand krijger in het leger van de beroemde Zoeloehoofdman Tsjaka. Het gevolg was dat William en Robert de enige blanken waren die werden toegelaten in Mosilikatses kraal, op de plaats waar nu de stad Pretoria (Zuid-Afrika) ligt. Later werd Mosilikatse staatsman en in het midden van de negentiende eeuw verenigde hij veel stammen tot een gecentraliseerd Afrikaans koninkrijk.
Toen ik Bertie ontmoette, was hij een weduwnaar met een dochter van twaalf, Lyall, en een zoon van elf, Donovan. Bertie had de bijbelse waarheden pas leren kennen in 1927, enkele maanden na de dood van zijn vrouw, Edna. Gedurende de volgende negen jaar predikte hij het goede nieuws van Gods koninkrijk op de eilanden Mauritius en Madagaskar en ook in heel Nyasaland (nu Malawi), Portugees Oost-Afrika (nu Mozambique) en Zuid-Afrika.
Een paar maanden nadat Bertie en ik waren getrouwd, verhuisden wij met Lyall en Donovan naar Johannesburg, waar het voor Bertie eenvoudiger was om werk te vinden. Ik diende een tijdje als pionier, zoals volletijdpredikers van Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Toen werd ik zwanger van onze zoon Peter.
Onze verhuizing naar Zuid-Rhodesië
Later nodigde Berties broer, Jack, ons uit om deel te nemen aan een goudwinningsproject vlak bij Filabusi in Zuid-Rhodesië. Bertie en ik reisden er samen met Peter, die toen een jaar was, naartoe terwijl mijn moeder tijdelijk voor Lyall en Donovan zorgde. Toen wij bij de rivier de Mzingwani aankwamen, was deze buiten haar oevers getreden en moesten wij haar oversteken in een kist, getrokken door een kabel die van de ene oever van de rivier naar de andere was gespannen. Ik was zes maanden zwanger van Pauline en moest Peter stevig tegen me aan gedrukt houden! Het was griezelig, vooral toen de kabel in het midden van de rivier bijna het water raakte. Bovendien was het midden in de nacht en regende het pijpenstelen! Na de rivier te zijn overgestoken, moesten wij zo’n twee kilometer lopen om het huis van een familielid te bereiken.
Later huurden wij een oude, door termieten geteisterde bungalow. Ons meubilair was schaars — sommige dingen hadden wij gemaakt van de kisten die waren gebruikt voor dynamiet en ontstekingsmechanismen. Pauline leed regelmatig aan kroep en wij konden ons geen medicijnen veroorloven. Ik was intens verdrietig maar wij waren dankbaar dat Pauline het elke keer overleefde.
Bertie en ik beiden in de gevangenis
Eens per maand reisden wij naar de stad Bulawayo, zo’n tachtig kilometer bij ons vandaan, om ons goud bij de bank te verkopen. Wij gingen ook naar Gwanda, een kleine stad die dichter bij Filabusi lag, om levensmiddelen in te slaan en aan de bediening deel te nemen. In 1940, na het begin van de Tweede Wereldoorlog, werd ons predikingswerk in Zuid-Rhodesië verboden.
Niet lang daarna werd ik gearresteerd toen ik in Gwanda predikte. Ik was destijds zwanger van ons derde kind, Estrella. Terwijl mijn beroepszaak in behandeling was, werd Bertie gearresteerd wegens prediken en gevangengezet in Salisbury, ruim 300 kilometer bij onze woonplaats vandaan.
Onze situatie zag er toen als volgt uit: Peter lag in het ziekenhuis in Bulawayo met difterie en het was de vraag of hij het zou overleven. Ik was net bevallen van Estrella en een vriendin had me uit het ziekenhuis opgehaald en naar de gevangenis gebracht zodat Bertie zijn nieuwe dochter kon zien. Toen mijn beroep later werd afgewezen, was een rijke Indiase winkelier zo vriendelijk mijn borgsom te betalen. Na verloop van tijd kwamen er drie politieagenten naar de mijn om mij in hechtenis te nemen. Zij stelden mij voor de keuze. Ik kon óf mijn baby van vijf maanden meenemen naar de gevangenis óf haar aan de zorg van onze tieners Lyall en Donovan toevertrouwen. Ik besloot haar mee te nemen.
Ik werd ingedeeld om kleding te repareren en schoon te maken. Er werd ook een verzorgster geregeld om te helpen bij de zorg voor Estrella. Zij was een jonge gevangene genaamd Matossi, die levenslang uitzat wegens moord op haar echtgenoot. Matossi huilde toen ik werd vrijgelaten omdat ze nu niet langer voor Estrella kon zorgen. De bewaakster nam mij mee naar huis voor de lunch en zette mij daarna op de trein om Bertie te bezoeken in de gevangenis van Salisbury.
Toen Bertie en ik in de gevangenis zaten, werden de kleine Peter en Pauline door Lyall en Donovan verzorgd. Hoewel Donovan pas zestien was, zette hij ons mijnbouwproject voort. Na Berties vrijlating uit de gevangenis besloten wij naar Bulawayo te verhuizen omdat het niet goed ging met de mijn. Bertie kreeg een baan bij de spoorwegen en ik vulde ons inkomen aan door mijn pasverworven vaardigheden als naaister te gebruiken.
Berties werk als ijzerwerker aan de spoorbaan werd onmisbaar geacht, dus werd hij vrijgesteld van militaire dienst. In die oorlogsjaren vergaderden de ongeveer tien blanke Getuigen in Bulawayo, in ons kleine huis met één slaapkamer, en enkele van onze zwarte broeders en zusters kwamen elders in de stad bij elkaar. Nu zijn er in Bulawayo echter meer dan 46 gemeenten van Jehovah’s Getuigen met zowel zwarten als blanken!
Onze bediening na de oorlog
Na de oorlog vroeg Bertie de spoorwegen om een overplaatsing naar Umtali (nu Mutare), een prachtige stad aan de grens met Mozambique. Wij wilden dienen waar de behoefte aan Koninkrijkspredikers groter was en Umtali leek een perfecte plaats omdat er in die stad geen Getuigen waren. Tijdens ons korte verblijf daar werden de leden van het gezin Holtshauzen, onder wie vijf zoons, Getuigen. Nu zijn er dertien gemeenten!
In 1947 besprak ons gezin of het mogelijk was dat Bertie weer zou gaan pionieren. Lyall, die terug was gekeerd na in Zuid-Afrika te hebben gepionierd, steunde dit idee. Donovan pionierde op dat moment in Zuid-Afrika. Toen het bijkantoor in Kaapstad hoorde van Berties wens om weer te pionieren, vroegen zij hem in plaats daarvan een lectuurdepot te openen in Bulawayo. Dus nam hij ontslag bij de spoorwegen en verhuisden wij daarheen. Kort daarna arriveerden de eerste zendelingen voor Zuid-Rhodesië in Bulawayo, onder wie Eric Cooke, George en Ruby Bradley, Phyllis Kite en Myrtle Taylor.
In 1948 bezocht Nathan H. Knorr, de derde president van het Wachttorengenootschap, samen met zijn secretaris, Milton G. Henschel, Bulawayo en trof hij er regelingen voor dat het depot een bijkantoor werd, met broeder Cooke als opziener. Het jaar daarop werd onze dochter Lindsay geboren. Toen werd het bijkantoor in 1950 verplaatst naar Salisbury, de hoofdstad van Zuid-Rhodesië, en wij verhuisden mee. Wij kochten een groot huis waarin wij vele jaren gewoond hebben. Wij hadden altijd pioniers en bezoekers te logeren en daarom kwam ons huis bekend te staan als het McLuckie-hotel.
In 1953 woonden Bertie en ik het internationale congres van Jehovah’s Getuigen bij in het Yankee Stadion in New York. Wat was dat een gedenkwaardige gebeurtenis! Vijf jaar later, in 1958, waren Lyall, Estrella, Lindsay en Jeremy van zestien maanden, bij ons tijdens alle acht dagen van het gigantische internationale congres in het Yankee Stadion en de nabijgelegen Polo Grounds. Op de laatste dag woonde een recordaantal van meer dan een kwart miljoen personen de openbare toespraak bij!
Een nieuwe predikingstoewijzing
Bertie werkte zo’n veertien jaar als „commuter” (niet-interne medewerker) op het bijkantoor in Salisbury, maar toen besloten wij op de Seychellen te gaan dienen waar de behoefte groter was. Wij verkochten ons huis en ons meubilair en laadden de rest van onze bezittingen in onze Opel stationcar. Met de twaalfjarige Lindsay en de vijfjarige Jeremy reisden wij zo’n 3000 kilometer over zeer slechte onverharde wegen door Noord-Rhodesië (nu Zambia), Tanganyika (nu een deel van Tanzania) en Kenia, en kwamen ten slotte aan in de havenstad Mombasa.
In Mombasa was het ondraaglijk heet, maar er waren wel prachtige stranden. Wij lieten onze auto achter bij een plaatselijke Getuige en gingen aan boord voor een boottocht van drie dagen naar de Seychellen. Toen wij daar aankwamen, werden wij opgewacht door Norman Gardner, een man die een basiskennis van de bijbelse waarheid had gekregen van een Getuige in Dar es Salaam (Tanganyika). Hij zorgde ervoor dat wij het huis bij de Sans Souci-pas konden huren dat was gebouwd voor de politie die de Grieks-orthodoxe aartsbisschop Makarios had bewaakt, die in 1956 van Cyprus was verbannen.
Omdat ons huis zo afgelegen lag, verhuisden wij na een maand naar een huis aan het strand van Beau Vallon. Daar nodigden wij mensen uit om te komen luisteren naar lezingen die Bertie op onze veranda hield. Wij begonnen een bijbelstudie met de familie Bindschedler en een paar maanden later werden zij, hun geadopteerde dochter en Norman Gardner en zijn vrouw door Bertie gedoopt. Ook reisden wij met Norman in zijn boot naar het eiland Cerf, waar Bertie bijbelse lezingen hield in een boothuis.
Toen wij zo’n vier maanden op de Seychellen waren, zei het hoofd van politie dat wij moesten stoppen met prediken omdat wij anders het eiland zouden moeten verlaten. Wij zaten krap bij kas en ik was weer zwanger. Wij besloten door te gaan met onze openbare prediking. Per slot van rekening wisten wij dat wij toch binnenkort zouden vertrekken. Welnu, toen een maand later het volgende schip uit India arriveerde, werden wij van het eiland gezet.
Een gevaarlijke terugreis
Bij terugkeer in Mombasa haalden wij onze auto op en gingen in zuidelijke richting langs de zanderige kustweg. Toen wij Tanga bereikten, begaf de motor het. Onze financiën waren vrijwel uitgeput, maar een familielid en een andere Getuige sprongen bij. Tijdens ons verblijf in Mombasa bood een broeder aan ons met geld te ondersteunen als wij naar het noorden, naar Somalië, zouden gaan om te prediken. Ik voelde me echter niet goed, dus wilden wij alleen nog maar naar huis in Zuid-Rhodesië.
Wij gingen van Tanganyika naar Nyasaland en reden vervolgens langs de westkant van het Nyasameer, dat nu Malawimeer heet. Ik werd zo ziek dat ik Bertie vroeg me aan de kant van de weg achter te laten om te sterven! Wij waren vlak bij de stad Lilongwe, dus bracht hij mij daar naar een ziekenhuis. Morfine-injecties gaven wat verlichting. Omdat ik niet in staat was de reis per auto te vervolgen, reden Bertie en de kinderen ongeveer 400 kilometer door naar Blantyre. Een familielid regelde dat ik die reis een paar dagen later per vliegtuig kon maken om mij daar bij hen te voegen. Van Blantyre vloog ik terug naar Salisbury en Bertie en de kinderen legden de rest van de reis naar huis met de auto af.
Wat waren wij allen opgelucht toen wij bij het huis van onze dochter Pauline en haar man in Salisbury arriveerden! In 1963 werd ons laatste kind, Andrew, geboren. Hij had een samengevallen long en men verwachtte dat hij daaraan zou overlijden, maar gelukkig gebeurde dat niet. Uiteindelijk verhuisden wij naar Zuid-Afrika en vestigden ons ten slotte in Pietermaritzburg.
Gezegend met een liefdevol gezin
In 1995 is Bertie op 94-jarige leeftijd vredig gestorven en sindsdien woon ik alleen hier in ons huis. Maar ik ben beslist niet alleen! Lyall en Pauline dienen Jehovah samen met hun gezin hier in Zuid-Afrika en enkelen van hen wonen hier in Pietermaritzburg. Lindsay woont nu met haar gezin in Californië (VS); zij zijn allen actieve Getuigen. Onze jongste twee kinderen, Jeremy en Andrew, zijn naar Australië verhuisd, waar zij beiden gelukkig getrouwd zijn en als ouderling dienen in hun respectieve gemeenten.
Al onze acht kinderen hebben in de pioniersdienst gestaan en zes hebben op bijkantoren van het Wachttorengenootschap gewerkt. Donovan gradueerde in februari 1951 van de zestiende klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead en diende als reizende opziener in de Verenigde Staten alvorens hij terugkeerde naar Zuid-Afrika om op het bijkantoor te werken. Hij is nu ouderling in Klerksdorp, ongeveer 700 kilometer van Pietermaritzburg. Estrella woont met haar man, Jack Jones, op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York).
Mijn oudste zoon, Peter, heeft enkele jaren in de volletijddienst doorgebracht, in zowel de pioniersdienst als op het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Rhodesië. Een paar jaar geleden stemde het mij echter verdrietig toen hij de omgang met de christelijke gemeente staakte.
Wanneer ik terugkijk op mijn leven, kan ik zeggen dat ik echt blij ben dat ik als tiener met mijn moeder naar Afrika ben gegaan. Het is waar dat het leven niet altijd makkelijk is geweest, maar ik vond het een voorrecht mijn man te ondersteunen en kinderen groot te brengen die tot de wegbereiders behoorden voor de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk in het zuiden van Afrika. — Mattheüs 24:14.
[Voetnoten]
a De in de eerste persoon geschreven geschiedenis van Robert McLuckie is verschenen in De Wachttoren van 1 februari 1990, blz. 26-31.
b Zie bladzijde 11 van de brochure Een boek voor alle mensen, verkrijgbaar bij het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap in Emmen.
[Kaart op blz. 22, 23]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
ZUID-AFRIKA
Kaapstad
Pietermaritzburg
Klerksdorp
Johannesburg
Pretoria
ZIMBABWE
Gwanda
Bulawayo
Filabusi
Gweru
Mutare
Harare
ZAMBIA
MOZAMBIQUE
MALAWI
Blantyre
Lilongwe
TANZANIA
Dar es Salaam
Tanga
KENIA
Mombasa
SEYCHELLEN
SOMALIË
[Illustratie op blz. 20]
Met Peter, Pauline en Estrella, voordat ik Estrella meenam naar de gevangenis
[Illustratie op blz. 21]
Lyall en Donovan voor onze bungalow bij Filabusi
[Illustratie op blz. 23]
Bertie, Lyall, Pauline, Peter, Donovan en ik in 1940
[Illustraties op blz. 24]
Carmen en vijf van haar kinderen (kloksgewijs vanaf links): Donovan, toen hij in 1951 op Gilead was en recente foto’s van Jeremy, Lindsay, Estrella en Andrew