TITUS, DE BRIEF AAN
Een door de apostel Paulus geschreven brief aan zijn medewerker Titus, die hij op Kreta had achtergelaten om ’de dingen waaraan wat ontbrak, in orde te brengen’ en in de verschillende gemeenten aldaar ’oudere mannen aan te stellen’ (Tit 1:1, 4, 5). De authenticiteit van de brief wordt gestaafd door alle bekende oude catalogi van de christelijke Griekse Geschriften, te beginnen met de Canon van Muratori uit de 2de eeuw G.T.
Waar en wanneer geschreven. Daar er geen bericht is over Paulus’ christelijke activiteiten op het eiland Kreta vóór zijn eerste gevangenschap in Rome, moet hij daar tussen zijn vrijlating en zijn laatste gevangenschap samen met Titus zijn geweest. Derhalve moet de brief tussen 61 en 64 G.T. zijn geschreven. Mogelijk werd de brief vanuit Macedonië naar Titus gezonden; omstreeks deze tijd schreef Paulus daar waarschijnlijk ook de eerste brief aan Timotheüs. — 1Ti 1:3.
Het doel van de brief. De brief moest Titus klaarblijkelijk als richtlijn dienen en hem bij de uitoefening van zijn taken in verband met de Kretenzische gemeenten van apostolische steun verzekeren. Hij had geen gemakkelijke toewijzing, want hij moest het tegen opstandige personen opnemen. Paulus schreef: „Er zijn vele weerspannigen, zinloze praters en bedriegers van de geest, vooral zij die aan de besnijdenis vasthouden. Het is noodzakelijk hun de mond te snoeren, daar juist deze personen voortdurend hele huisgezinnen ondersteboven keren door ter wille van oneerlijke winst dingen te onderwijzen die zij niet behoren te onderwijzen” (Tit 1:10, 11). Ook waren leugens, vraatzucht en luiheid een kenmerk van Kretenzers, en kennelijk weerspiegelden enkele christenen deze slechte eigenschappen. Om die reden moest Titus hen streng terechtwijzen en hun laten zien wat er van christenen werd verlangd, of zij nu jong of oud, man of vrouw, slaaf of vrije waren. Persoonlijk moest hij zich een voorbeeld in voortreffelijke werken betonen en van onbedorvenheid in zijn onderwijs blijk geven. — 1:12–3:2.
[Kader op blz. 1035]
HOOFDPUNTEN UIT TITUS
Raad aan een ouderling over het aanpakken van situaties in een uiterst moeilijke toewijzing
Geschreven door de apostel Paulus, kennelijk na zijn eerste gevangenschap in Rome
Het aanstellen van ouderlingen en het behandelen van ernstige problemen
Titus krijgt de opdracht om de dingen waaraan wat ontbreekt, in orde te brengen en in verscheidene steden op Kreta opzieners aan te stellen (1:5)
Een man die als opziener wordt aangesteld, dient vrij van beschuldiging te zijn, voorbeeldig als persoon en in zijn gezinsleven, gastvrij, evenwichtig, beheerst; hij moet in zijn onderwijs de waarheid op juiste wijze uiteenzetten en aldus in staat zijn te vermanen en tegensprekers terecht te wijzen (1:6-9)
Weerspannigen in de gemeenten moeten tot zwijgen gebracht worden, vooral zij die aan de besnijdenis vasthouden, die hele huisgezinnen ondersteboven hebben gekeerd; er moet strenge terechtwijzing worden gegeven opdat allen gezond mogen zijn in het geloof (1:10-16)
Dwaze twistvragen, geslachtsregisters en geschillen over de Wet moeten gemeden worden; verwerp iemand die een sekte bevordert na hem tweemaal ernstig vermaand te hebben (3:9-11)
Gezonde raad aan alle soorten christenen
Bejaarde mannen worden aangemoedigd voorbeelden te zijn in gematigdheid, ernst, gezond verstand, geloof, liefde en volharding (2:1, 2)
Bejaarde vrouwen worden eveneens aangespoord voorbeeldig te zijn; zij dienen het goede te onderwijzen, opdat zij jongere vrouwen kunnen helpen de juiste kijk te hebben op hun verantwoordelijkheden als vrouw en moeder, zodat er geen smaad op het woord van God wordt geworpen (2:3-5)
Jongere mannen worden vermaand gezond van verstand te zijn (2:6-8)
Slaven dienen aan hun eigenaars onderworpen te zijn op een wijze die de leer van God zal sieren (2:9, 10)
Gods onverdiende goedheid dient christenen ertoe aan te zetten goddeloosheid af te wijzen en met gezond verstand in dit samenstel van dingen te leven, in geduldige afwachting van de glorierijke manifestatie van God en van Jezus Christus (2:11-15)
Geef van gepaste onderworpenheid aan regeerders blijk, mijd het strijdlustig te zijn en kweek redelijkheid en zachtaardigheid aan (3:1, 2)
Ook Paulus en zijn medechristenen hebben eens in slechtheid geleefd; maar door Gods onverdiende goedheid werden zij gered en nu hebben zij de onwankelbare hoop op eeuwig leven; blijf deze feiten voortdurend beklemtonen om gelovigen aan te moedigen hun geest gericht te houden op voortreffelijke werken (3:3-8)