OVERSPEL.
Vrijwillige seksuele gemeenschap van een gehuwd persoon met iemand van het andere geslacht die niet zijn huwelijkspartner is, of — ten tijde van de Mozaïsche wet — vrijwillige gemeenschap van een man met een getrouwde of een verloofde vrouw.
Jehovah’s wet maakte Israël tot een afgescheiden natie en verhief de morele status van het huwelijk en het gezinsleven tot een veel hoger niveau dan dat van de omliggende natiën. Het zevende gebod van de Decaloog zei in rechtstreekse, niet mis te verstane bewoordingen: „Gij moogt geen overspel plegen” (Ex. 20:14; Deut. 5:18; Luk. 18:20). De overspelige inbreuk op het eigendomsrecht van een andere man was, evenals andere vormen van seksueel wangedrag, verboden. — Zie HOERERIJ; PROSTITUÉ(E).
Onder de Mozaïsche wet werd overspel zwaar gestraft — beide schuldige partijen moesten sterven: „Ingeval een man wordt gevonden terwijl hij bij een vrouw ligt die een eigenaar toebehoort, dan moeten beiden te zamen sterven.” Dit gold zelfs voor een verloofde vrouw, want het werd als overspel beschouwd als zij betrekkingen had met een man die niet haar verloofde was (Deut. 22:22-24). Indien een vrouw van overspel werd verdacht, moest zij terechtstaan. — Num. 5:11-31.
Hoewel christenen niet onder de Mozaïsche wet staan, mogen ook zij geen overspel plegen. „Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen . . .’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” In deze kwestie mag niet gehuicheld worden (Rom. 13:9; 2:22). Toen Jezus bijbelse beginselen onderwees, stelde hij voor het geestelijke Israël een nog hogere maatstaf vast. Hij zei: „Een ieder [d.w.z. elke getrouwde man] die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, [heeft] in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd.” Zulke mannen behoren tot degenen die „ogen vol overspel” hebben. — Matth. 5:27, 28; 2 Petr. 2:14.
Wie overspel pleegt, ’zondigt in werkelijkheid tegen God’ (Gen. 39:9). Jehovah zal overspelers oordelen, en niemand die in een dergelijke handelwijze volhardt, zal „Gods koninkrijk beërven” (Mal. 3:5; 1 Kor. 6:9, 10; Hebr. 13:4). Hoe waar is de spreuk: „Al wie overspel pleegt met een vrouw, ontbreekt het aan hart; hij die het doet, stort zijn eigen ziel in het verderf.” — Spr. 6:32-35.
In geestelijk opzicht duidt „overspel” op ontrouw jegens Jehovah van de zijde van degenen die in een verbondsverhouding met hem staan. Het natuurlijke Israël, dat in het Wetsverbond was opgenomen, maakte zich daarom schuldig aan geestelijk overspel, want het gaf zich over aan vals-religieuze praktijken, waartoe onder andere rituele seksaanbidding en minachting voor het zevende gebod behoorden (Jer. 3:8, 9; 5:7, 8; 9:2; 13:27; 23:10; Hos. 7:4). Om soortgelijke redenen veroordeelde Jezus het overspelige joodse geslacht van zijn tijd (Matth. 12:39; Mark. 8:38). Insgelijks plegen christenen die zich aan Jehovah hebben opgedragen en in het nieuwe verbond zijn opgenomen, geestelijk overspel indien zij zich in deze tijd met het huidige samenstel van dingen verontreinigen. — Jak. 4:4.