ARAM
(A̱ram) [hoogland, hoog, verheven].
De naam „Aram” wordt in geografische zin op zichzelf staand en in samenhang met andere termen gebruikt ter aanduiding van gebieden waarin de nakomelingen van Aram zich vestigden. — Gen. 10:22.
Aram, wanneer alleen gebruikt, heeft in de grond der zaak betrekking op Syrië en wordt in het algemeen ook zo vertaald (Recht. 10:6; 2 Sam. 8:6, 12; 15:8; Hos. 12:12). Het omvatte destijds het gebied dat zich van het Libanongebergte tot aan Mesopotamië en van het Taurusgebergte in het N. tot voorbij Damaskus in het Z. uitstrekte. — Zie SYRIË.
Aram-Naharaïm (opschrift van Psalm 60) betekent letterlijk „Aram der twee stromen” en wordt in het algemeen met het Griekse woord „Mesopotamië” vertaald, dat een soortgelijke betekenis heeft. De twee stromen waren de Eufraat en de Tigris. Volgens de woorden van Stefanus woonde Abraham in Mesopotamië toen hij zich nog in Ur der Chaldeeën bevond (Hand. 7:2); en toen Abraham vele jaren later zijn knecht er op uit zond om een vrouw voor Isaäk te zoeken, gebood hij hem naar de stad van Nahor in (Opper-)Mesopotamië (Aram-Naharaïm) te gaan (Gen. 24:2-4, 10). Bileam kwam eveneens uit Mesopotamië, namelijk uit Pethor, dat in een berglandschap in het noordelijke deel van Mesopotamië lag. — Deut. 23:4; vergelijk Numeri 23:7; zie MESOPOTAMIË.
Paddan-Aram betekent „de vlakte (het vlakke land) van Aram” en wordt in het bijzonder gebruikt met betrekking tot het gebied rond de stad Haran in Opper-Mesopotamië. — Gen. 25:20; 28:2-7, 10.
In al deze gebieden woonden de Arameeërs, Semitische nakomelingen van Aram. Bovendien wordt het gebied van de Arabische Woestijn dat ten O. van het Beloofde Land lag en aan Edom grensde, met de naam Uz — zo heette een van Arams vier zonen — aangeduid (Job 1:1; Klaagl. 4:21). Aramees, de taal van de Arameeërs, was nauw verwant aan het Hebreeuws en werd mettertijd in het hele gebied van de Vruchtbare Halvemaan de internationale taal van de handel en de diplomatie. — 2 Kon. 18:26; zie ARAMEES.
Dat Jakob in Deuteronomium 26:5 een „Syriër” (letterlijk een „Arameeër”) wordt genoemd, kwam ongetwijfeld doordat hij 20 jaar lang in Aram bij zijn Aramese schoonvader Laban woonde. Bovendien was Jakobs moeder Rebekka, evenals zijn vrouwen Lea en Rachel, een Aramese. De Israëlieten waren daarom inderdaad nauw aan de Arameeërs verwant.
ARAMESE RIJKEN
In het bijbelse bericht wordt gelijktijdig met de ontwikkeling van de natie Israël reeds melding gemaakt van Aramese rijken. Kuschan-Rischataïm, een koning van Aram-Naharaïm (Mesopotamië), hield Israël acht jaar lang in onderworpenheid, totdat rechter Othniël hen bevrijdde. — Recht. 3:8-10.
Aram-Zoba, nog een Aramees rijk, wordt als een vijand van koning Saul (1117–1077 v.G.T.) aangeduid (1 Sam. 14:47). Het schijnt ten N. van Damaskus gelegen te hebben en beheerste een gebied dat zich van Hamath in het N. tot aan de Eufraat in het O. uitstrekte. Toen David oorlog voerde tegen de vijanden van Israël, streed hij ook tegen Hadadezer, de machtige koning van Aram-Zoba, en versloeg hem (2 Sam. 8:3, 4; 1 Kron. 18:3; vergelijk Psalm 60, opschrift). Hierna kwam de Aramese plunderaar Rezon in Damaskus aan de macht, en weldra werd deze stad de belangrijkste Aramese stad (1 Kon. 11:23-25) en „het hoofd van Syrië” (Jes. 7:8). In deze rol voerde het voortdurend oorlog tegen Israël, zolang het noordelijke koninkrijk bestond. — Zie DAMASKUS.
Aram-Maächa wordt te zamen met Zoba, Rehob en Istob als een van de Aramese rijken genoemd waar de Ammonieten wagens en ruiters huurden om tegen David te strijden. De koning van Aram-Maächa sloot zich bij dit huurleger aan, dat echter weldra door Davids leger op de vlucht werd gejaagd (1 Kron. 19:6-15; 2 Sam. 10:6-14). Het koninkrijk Maächa lag waarschijnlijk ten O. van de Jordaan en grensde in het N. aan de berg Hermon. — Joz. 12:5; 13:11.
Gesur was een klein Aramees rijk in Transjordanië en lag klaarblijkelijk net onder Maächa. De zuidgrens strekte zich uit tot aan de oostelijke oever van de Zee van Galilea. Net als Maächa lag het binnen het gebied dat aan de stam Manasse werd toegewezen. — Deut. 3:14; Joz. 13:11.
Doordat David Aramese rijken veroverde, slaagde hij erin de grenzen van het typologische koninkrijk tot ver naar het N. uit te breiden, zodat zijn koninkrijk ten slotte tot aan de Eufraat, niet ver van Haran in Paddan-Aram, reikte. Aldus vervulde hij Jehovah’s belofte aangaande het gebied dat Israël als erfdeel in het Beloofde Land zou ontvangen. — Deut. 1:7; 11:24; Joz. 1:4.
[Kaart op blz. 88]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Aram
GROTE ZEE
Taurusgeb.
Libanongeb.
Hamath
Damaskus
ARAM-MAÄCHA
GESUR
Haran
PADDAN-ARAM
Eufraat
ARAM-NAHARAÏM (MESOPOTAMIË)
ARAM-ZOBA
Tigris