Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1550-1554
  • Verbond

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Verbond
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • TOEPASSING VAN HET WOORD
  • METHODEN OM EEN VERBOND TE RATIFICEREN OF TE BEKRACHTIGEN
  • DE EDENSE BELOFTE
  • HET VERBOND MET NOACH
  • HET REGENBOOGVERBOND
  • HET VERBOND MET ABRAHAM
  • HET VERBOND DER BESNIJDENIS
  • HET WETSVERBOND
  • HET VERBOND MET DE STAM LEVI
  • HET VERBOND MET ISRAËL IN MOAB
  • HET VERBOND MET KONING DAVID
  • HET VERBOND MET CHRISTUS OM PRIESTER TE ZIJN NAAR DE WIJZE VAN MELCHIZEDEK
  • HET NIEUWE VERBOND
  • JEZUS’ ’VERBOND VOOR EEN KONINKRIJK’ MET ZIJN VOLGELINGEN
  • DIVERSE ANDERE VERBONDEN
  • Verbond
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Verbonden tussen God en de mens
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Nieuwe verbond, Het
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Nieuwe verbond, het
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1550-1554

VERBOND

[Hebreeuws: berithʹ; Grieks: di·a·theʹke].

Een overeenkomst tussen twee of meer personen om iets bepaalds te doen of niet te doen; een pact; een verdrag.

TOEPASSING VAN HET WOORD

Een verbond werd altijd tussen twee of meer partijen gesloten. Het kon unilateraal zijn (wanneer één partij ervoor verantwoordelijk was aan de bepalingen te voldoen) of bilateraal (wanneer beide partijen aan de bepalingen moesten voldoen). Behalve de verbonden waarbij God de ene partij was, maakt de bijbel ook melding van verbonden tussen afzonderlijke personen en tussen stammen, natiën of groepen van personen.

Verbondsbreuk gold als een zware zonde (Ezech. 17:11-20; Rom. 1:31, 32). De echtverbintenis wordt een verbond genoemd (Mal. 2:14). Het woord „verbond” wordt toegepast op een vast voorschrift, zoals dat betreffende het toonbrood (Lev. 24:8), of op Gods wetten waaraan de schepping onderworpen is, zoals de onveranderlijke opeenvolging van dag en nacht (Jer. 33:20); het wordt ook in figuurlijke zin gebruikt, zoals in de uitdrukking „verbond met de Dood” (Jes. 28:18). Jehovah spreekt ook over een verbond in verband met de wilde dieren (Hos. 2:18). De uitdrukking „eigenaars (meesters) van een verbond” heeft de betekenis van „bondgenoten”, zoals in Genesis 14:13.

In feite is elke belofte van Jehovah een verbond; ze zal stellig in vervulling gaan; men kan zich erop verlaten (Hebr. 6:18). Een verbond is van kracht zolang de bepalingen ervan gelden en op een of beide partijen de verplichting rust die bepalingen na te komen. De resultaten of de zegeningen die een verbond met zich brengt, kunnen blijvend, ja, eeuwigdurend zijn.

METHODEN OM EEN VERBOND TE RATIFICEREN OF TE BEKRACHTIGEN

Vaak werd God als getuige aangeroepen (Gen. 31:50; 1 Sam. 20:8; Ezech. 17:13, 19). Ook werd er wel een eed gezworen (Gen. 31:53; 2 Kon. 11:4; Ps. 110:4; Hebr. 7:21). Soms liet men het verbond vergezeld gaan van een teken of getuigenis, door bijvoorbeeld een geschenk te geven (Gen. 21:30), een zuil of een steenhoop op te richten (Gen. 31:44-54) of een naam aan een plaats te geven (Gen. 21:31). In één geval gebruikte Jehovah een regenboog (Gen. 9:12-16). Eén methode bestond in het doden en aan stukken snijden van dieren, waarbij de partijen van het verbond tussen de stukken doorgingen (Gen. 15:9-11, 17, 18; Jer. 34:18, 19). Soms ging het sluiten van een verbond met festiviteiten gepaard (Gen. 26:28, 30). Er kon een gemeenschapsmaal worden gehouden, zoals in verband met het sluiten van het Wetsverbond (Ex. 24:5, 11). De meerdere gaf de ander soms iets van zijn kleding of zijn wapens. — 1 Sam. 18:3, 4.

De bijbel gebruikt de uitdrukking „zoutverbond” om de duurzaamheid en onveranderlijkheid van een verbond aan te duiden (Num. 18:19; 2 Kron. 13:5; Lev. 2:13). Onder de volken uit de oudheid was het een teken van vriendschap om samen zout te eten; men bracht daardoor zijn trouw en loyaliteit tot uitdrukking. Het eten van zout bij gemeenschapsoffers was een symbool van eeuwige loyaliteit.

DE EDENSE BELOFTE

Volgens Genesis 3:15 maakte Jehovah God in de hof van Eden in tegenwoordigheid van Adam en Eva en de „slang” zijn voornemen in de vorm van een profetie bekend.

Hoe kunnen wij vaststellen om wie het in deze belofte en profetie gaat? Uit het visioen dat de apostel Johannes ontving, blijkt dat de „slang” Satan de Duivel is (Openb. 12:9). Het bewijsmateriaal geeft te kennen dat het „zaad” van de „vrouw”, waarnaar rechtvaardige mensen lang hebben uitgezien, vereenzelvigd moet worden met het „zaad” van Abraham, Jezus Christus (Gal. 3:16; Matth. 1:1). De slang zou het „zaad” in de hiel vermorzelen. Jezus Christus werd ter dood gebracht, een wond die niet blijvend bleek te zijn, want God wekte Jezus uit de dood op. Het „zaad” zal echter op zijn beurt de kop van de slang vermorzelen en hem voor eeuwig overwinnen. (Zie ZAAD.)

Uit de bewoordingen van de belofte valt op te maken dat er een bepaalde tijdsperiode zou verstrijken waarin de „slang” een „zaad” zou voortbrengen en er zich vijandschap tussen de twee ’zaden’ zou ontwikkelen. Sinds die belofte werd gedaan, zijn er zo’n 6000 jaar verstreken. Vlak voor Christus’ duizendjarige regering wordt de „slang” in de afgrond van inactiviteit geslingerd, en na het einde van de duizend jaar zal hij voor eeuwig worden vernietigd. — Openb. 20:1-3, 7-10; Rom. 16:20.

HET VERBOND MET NOACH

Jehovah God sloot met Noach, als vertegenwoordiger van zijn gezin, een verbond met betrekking tot zijn voornemen de goddeloze wereld van die tijd te vernietigen (Gen. 6:17-21; 2 Petr. 3:6). Nadat Noach in 2470 v.G.T. 500 jaar was geworden, werd hij de vader van zonen (Gen. 5:32). Toen God zijn voornemen aan Noach bekendmaakte, waren zijn zonen reeds volwassen en gehuwd. Noach moest de ark bouwen en zijn gezin, alsook dieren en voedsel mee naar binnen nemen; Jehovah zou ervoor zorgen dat er op aarde „vlees” behouden bleef, zowel van mensen als van dieren. Dat Noach zich gehoorzaam aan de bepalingen van het verbond hield, had tot gevolg dat Jehovah mensen en dieren spaarde. Het verbond werd volledig vervuld in 2369 v.G.T., na de Vloed, toen mensen en dieren weer in staat waren op de aardbodem te leven en zich voort te planten. — Gen. 8:15-17.

HET REGENBOOGVERBOND

Het regenboogverbond werd in november 2369 v.G.T. op de bergen van Ararat gesloten tussen Jehovah God en alle vlees, vertegenwoordigd door Noach en zijn gezin. Jehovah verklaarde dat hij nooit meer alle vlees door middel van een vloed zou vernietigen. Vervolgens verscheen de regenboog als teken van het verbond, dat blijft bestaan zolang er mensen op aarde zijn, dat wil zeggen voor eeuwig. — Gen. 9:8-17; Ps. 37:29.

HET VERBOND MET ABRAHAM

Het verbond met Abraham trad blijkbaar in werking toen Abram (Abraham) de Eufraat overstak en Kanaän binnentrok. Het Wetsverbond werd 430 jaar later gesloten (Gal. 3:17). Jehovah had tot Abraham gesproken toen hij nog in Mesopotamië, in Ur der Chaldeeën, woonde en hem gezegd naar een land te trekken dat God hem zou tonen (Hand. 7:2, 3; Gen. 11:31; 12:1-3). In Exodus 12:40, 41 (LXX) lezen wij dat de Israëlieten, die in Egypte in slavernij waren geweest, uit dat land trokken nadat zij precies 430 jaar in Egypte en in het land Kanaän hadden gewoond, ja, „op dezelfde dag”. De dag waarop zij hun uittocht uit Egypte begonnen, was 14 Nisan 1513 v.G.T. Zij braken op nadat zij de nacht daarvoor het Pascha hadden gevierd (op dezelfde kalenderdag, want de joden telden de dag van avond tot avond) (Ex. 12:2, 6, 7). Hieruit zou men kunnen opmaken dat Abraham op 14 Nisan 1943 v.G.T. Kanaän binnentrok, en klaarblijkelijk trad toen het Abrahamitische verbond in werking. God verscheen opnieuw aan Abraham nadat deze in Kanaän tot aan Sichem gekomen was, en breidde daar zijn belofte uit door te zeggen: „Aan uw zaad zal ik dit land geven.” Daardoor duidde hij op de samenhang die er bestond tussen dit verbond en de Edense belofte en openbaarde dat het „zaad” via een menselijke geslachtslijn zou komen (Gen. 12:6, 7). Later breidde Jehovah zijn belofte nog verder uit, zoals dit in Genesis 13:14-17; 15:18; 17:2-8, 19 en 22:15-18 te lezen is.

De verbondsbeloften werden aan Abrahams nakomelingen doorgegeven via Isaäk (Gen. 26:2-4) en Jakob (Gen. 28:13-15; 35:11, 12). De apostel Paulus zegt dat het ware „zaad” bestaat uit Christus (als voornaamste persoon) en degenen die in eendracht met Christus zijn. — Gal. 3:16, 28, 29.

God openbaarde het doel van het Abrahamitische verbond en wat erdoor tot stand gebracht zou worden door te zeggen dat het zaad der belofte via Abraham zou komen; dit zaad zou de poort van zijn vijanden bezitten; Abrahams zaad via Isaäk zou talrijk zijn, ja, voor mensen in die tijd ontelbaar; Abrahams naam zou groot gemaakt worden; zijn zaad zou het Beloofde Land bezitten; alle families van de aarde zouden zich door bemiddeling van zijn zaad zegenen. (Zie bovengenoemde teksten uit Genesis.) Al deze dingen gingen letterlijk in vervulling als voorafschaduwing van de grotere vervulling door bemiddeling van Christus. Paulus verschaft verdere inlichtingen over het symbolische en profetische karakter van de bepalingen van dit verbond wanneer hij zegt dat Abraham, Sara, Isaäk, Hagar en Ismaël een symbolisch drama opvoerden. — Gal. 4:21-31.

Het Abrahamitische verbond is „een verbond tot onbepaalde tijd”. De bepalingen van dit verbond vereisen dat het van kracht blijft totdat al Gods vijanden vernietigd en de families van de aarde gezegend zijn. — Gen. 17:7; 1 Kor. 15:23-26.

HET VERBOND DER BESNIJDENIS

Het verbond der besnijdenis werd in 1919 v.G.T. gesloten, toen Abraham 99 jaar was. Jehovah sloot het verbond met Abraham en zijn natuurlijke zaad; alle manspersonen in zijn huisgezin, ook de slaven, moesten besneden worden. Een ieder die weigerde hieraan te voldoen, moest van zijn volk worden afgesneden (Gen. 17:9-14). Later verklaarde God dat de inwonende vreemdeling die het Pascha wilde eten (iemand die met de Israëlieten een aanbidder van Jehovah wilde worden) de manspersonen in zijn huisgezin moest besnijden (Ex. 12:48, 49). De besnijdenis diende als een zegel van de rechtvaardigheid die Abraham door geloof in zijn onbesneden staat bezat, en als een uiterlijk teken van de verbondsverhouding waarin de nakomelingen van Abraham (via Jakob) tot Jehovah stonden (Rom. 4:11, 12). God erkende de besnijdenis totdat het Wetsverbond in 33 G.T. eindigde (Rom. 2:25-28; 1 Kor. 7:19; Hand. hfdst. 15). Hoewel onder de Wet de letterlijke besnijdenis werd verricht, liet Jehovah herhaaldelijk blijken dat hij zich meer om de symbolische betekenis ervan bekommerde en gaf hij de Israëlieten de raad ’de voorhuid van hun hart te besnijden’. — Deut. 10:16; Lev. 26:41; Jer. 9:26; Hand. 7:51.

HET WETSVERBOND

Het Wetsverbond tussen Jehovah en de natie van het natuurlijke Israël werd gesloten in de derde maand van hun uittocht uit Egypte, in 1513 v.G.T. (Ex. 19:1). Het was een verbond met een natie. Een Israëliet stond door geboorte onder het Wetsverbond en bevond zich aldus in deze speciale verhouding met Jehovah. De Wet bestond in de vorm van een geschreven reglement, ordelijk gerangschikt en volgens inzettingen gegroepeerd. De Wet die door bemiddeling van engelen door de hand van een middelaar, Mozes, werd overgebracht, trad bij de berg Sinaï door middel van dierenoffers in werking (Gal. 3:19; Hebr. 2:2; 9:16-20). Bij die gelegenheid sprenkelde Mozes de helft van het bloed van de geofferde dieren op het altaar en las vervolgens het boek van het verbond aan het volk voor, dat zich bereid verklaarde gehoorzaam te zijn. Daarna sprenkelde hij het bloed op het boek en op het volk. — Ex. 24:3-8.

De bepalingen van het Wetsverbond luidden dat indien de Israëlieten het verbond onderhielden, zij een volk voor Jehovah’s naam, een koninkrijk van priesters en een heilige natie zouden zijn en door hem gezegend zouden worden (Ex. 19:5, 6; Deut. 28:1-14); indien zij het verbond verbraken, zouden zij vervloekt worden (Deut. 28:15-68). Het doel van het verbond was: overtredingen openbaar te maken (Gal. 3:19); de joden tot Christus te leiden (Gal. 3:24); als een schaduw van de toekomstige goede dingen te dienen (Hebr. 10:1; Kol. 2:17); de joden voor valse, heidense religie te behoeden en de ware aanbidding van Jehovah in stand te houden; de geslachtslijn van het beloofde zaad te beschermen. Door middel van het Wetsverbond, dat aan het verbond met Abraham was toegevoegd (Gal. 3:17-19), werd de natie van het natuurlijke zaad van Abraham, dat via Isaäk en Jakob zou komen, georganiseerd.

Het Wetsverbond was ook tot nut van niet-joden, want door zich te laten besnijden, konden zij proselieten worden en veel van de voordelen van de Wet ontvangen (Ex. 12:48, 49). Het Wetsverbond ’verouderde’ en werd op basis van Christus’ dood aan de martelpaal afgeschaft (Kol. 2:14) en door het nieuwe verbond vervangen. — Hebr. 7:12; 8:1, 2, 13; 9:15; Hand. 2:1-4.

HET VERBOND MET DE STAM LEVI

Jehovah sloot een verbond met de stam Levi. De hele stam moest afgezonderd worden om een organisatie voor de tabernakeldienst te vormen, waarbij de priesterschap was inbegrepen. Dit verbond werd in 1512 v.G.T. in de wildernis van Sinaï gesloten. — Ex. 40:2, 12-16; Mal. 2:4.

HET VERBOND MET ISRAËL IN MOAB

Vlak voordat de Israëlieten in 1473 v.G.T. het Beloofde Land binnentrokken, sloot Jehovah een verbond met hen in het land Moab (Deut. 29:1; 1:3). Het zou ’het verbond van de herhaalde wet’ genoemd kunnen worden, want Mozes herhaalde hier een groot deel van de Wet. Het doel van het verbond was, de Israëlieten tot getrouwheid jegens Jehovah aan te moedigen, enkele veranderingen door te voeren en bepaalde wetten uit te vaardigen die de Israëlieten nodig hadden wanneer zij hun nomadenleven zouden opgeven en zich in het land zouden vestigen (Deut. 5:1, 2, 32, 33; 6:1; vergelijk Leviticus 17:3-5 met Deuteronomium 12:15, 21). Dit verbond eindigde toen het Wetsverbond werd opgeheven, daar het een integrerend deel van de Wet was.

HET VERBOND MET KONING DAVID

Het verbond met David werd tijdens zijn regering in Jeruzalem (1070–1037 v.G.T.) gesloten. De partijen in het verbond waren Jehovah en David, als vertegenwoordiger van zijn familie (2 Sam. 7:11-16). Volgens de bepalingen van dit verbond zou een zoon uit de geslachtslijn van David voor eeuwig op de troon zitten en een huis voor Jehovah’s naam bouwen. Gods voornemen met dit verbond was, de joden een koningsdynastie te geven en Jezus, als Davids erfgenaam, het wettelijke recht op de troon van David, „Jehovah’s troon”, te verlenen (1 Kron. 29:23; Luk. 1:32) en hem als de Messias te identificeren (Ezech. 21:25-27; Matth. 1:6-16; Luk. 3:23-31). Dit verbond omvatte geen priesterschap; de levitische priesterschap verrichtte dienst in samenwerking met de koningen uit de geslachtslijn van David; priesterschap en koningschap waren onder de Wet strikt gescheiden. Aangezien Jehovah dit koningschap erkent en er zich voor eeuwig van zal bedienen, is het verbond eeuwigdurend. — Jes. 9:7; 2 Petr. 1:11.

HET VERBOND MET CHRISTUS OM PRIESTER TE ZIJN NAAR DE WIJZE VAN MELCHIZEDEK

Dit verbond wordt in Psalm 110:4 genoemd, en de schrijver van het bijbelboek Hebreeën past deze tekst in Hebreeën 7:1-3, 15-17 op Christus toe. Het is een verbond dat Jehovah met Jezus Christus alleen gesloten heeft. Volgens Jehovah’s eed zou Jezus Christus, de hemelse Zoon van God, een priester naar de wijze van Melchizedek zijn. Melchizedek was een koning en een priester van God op aarde. Jezus Christus zou de beide ambten van Koning en Hogepriester in zich verenigen, niet op aarde, maar in de hemel. Na zijn hemelvaart werd hij voor altijd als zodanig geïnstalleerd (Hebr. 6:20; 7:26, 28; 8:1). Het verbond blijft voor eeuwig van kracht, aangezien Jezus onder Jehovah’s leiding voor eeuwig als Koning en Hogepriester zal dienen. — Hebr. 7:3.

HET NIEUWE VERBOND

In de 7de eeuw v.G.T. voorzei Jehovah bij monde van de profeet Jeremia een nieuw verbond en verklaarde dat het anders zou zijn dan het Wetsverbond, dat Israël verbroken had (Jer. 31:31-34). Toen Jezus Christus in de nacht voordat hij op 14 Nisan 33 G.T. stierf, de viering van het Avondmaal des Heren instelde, kondigde hij het nieuwe verbond aan, dat door zijn slachtoffer bekrachtigd zou worden (Luk. 22:20). Op de 50ste dag na zijn opstanding en 10 dagen nadat hij naar zijn Vader was opgestegen, stortte hij de heilige geest, die hij van Jehovah had ontvangen, op zijn discipelen uit, die in een bovenvertrek in Jeruzalem bijeenwaren. — Hand. 2:1-4, 17, 33; 2 Kor. 3:6, 8, 9; Hebr. 2:3, 4.

De partijen in het nieuwe verbond zijn Jehovah enerzijds en het „Israël Gods”, de door de geest verwekte discipelen in eendracht met Christus, die zijn gemeente of lichaam vormen, anderzijds (Hebr. 8:10; 12:22-24; Gal. 6:15, 16; 3:26-28; Rom. 2:28, 29). Het nieuwe verbond treedt in werking door het vergoten bloed (het slachtoffer van het menselijke leven) van Jezus Christus (Matth. 26:28). Wanneer iemand door God voor de geestelijke of hemelse roeping wordt uitgekozen (Hebr. 3:1), neemt God die persoon in Zijn over Christus’ slachtoffer gesloten verbond op (Ps. 50:5; Hebr. 9:14, 15, 26). Jezus Christus is de Middelaar van het nieuwe verbond (Hebr. 8:6; 9:15) en is het primaire Zaad van Abraham (Gal. 3:16). Op grond van zijn positie als Middelaar van het nieuwe verbond helpt hij degenen die in het verbond zijn opgenomen, door de vergeving van hun zonden leden te worden van het ware zaad van Abraham (Hebr. 2:16; Gal. 3:29). Jehovah verklaart hen rechtvaardig. — Rom. 5:1, 2; 8:33; Hebr. 10:16, 17.

Deze door de geest verwekte, gezalfde broeders van Christus worden onderpriesters van de Hogepriester, een „koninklijke priesterschap” (1 Petr. 2:9; Openb. 5:9, 10; 20:6). Zij verrichten een priesterlijk werk, een „openbare dienst” (Fil. 2:17), en worden „dienaren van een nieuw verbond” genoemd (2 Kor. 3:6). Deze geroepenen moeten nauwkeurig in Christus’ voetstappen treden en tot de dood toe getrouw blijven; Jehovah zal hen dan tot een koninkrijk van priesters maken, tot deelhebbers aan de goddelijke natuur, en zal hen als medeërfgenamen met Christus in de hemel met onsterfelijkheid en onverderfelijkheid belonen (1 Petr. 2:21; Rom. 6:3, 4; 1 Kor. 15:53; 1 Petr. 1:4; 2 Petr. 1:4). Het doel van het verbond is, uit de natiën een volk voor Jehovah’s naam te nemen als een deel van Abrahams „zaad” (Hand. 15:14). Zij worden de „bruid” van Christus en vormen de groep personen die Christus in een verbond voor het Koninkrijk opneemt om met hem te regeren (Joh. 3:29; 2 Kor. 11:2; Openb. 21:9; Luk. 22:29; Openb. 1:4-6; 5:9, 10; 20:6). Het doel van het nieuwe verbond maakt het noodzakelijk dat het van kracht blijft totdat alle leden van het „Israël Gods” tot onsterfelijk leven in de hemel zijn opgewekt.

JEZUS’ ’VERBOND VOOR EEN KONINKRIJK’ MET ZIJN VOLGELINGEN

Op de avond van 14 Nisan 33 G.T., na de viering van het Avondmaal des Heren, sloot Jezus dit verbond met zijn 11 getrouwe apostelen. Hij beloofde hun dat zij op tronen zouden zitten (Luk. 22:28-30; vergelijk 2 Timotheüs 2:12). Later toonde hij dat deze belofte zich tot alle met de geest verwekte ’overwinnaars’ uitstrekte (Openb. 3:21; zie ook Openbaring 1:4-6; 5:9, 10; 20:6). Op de pinksterdag stelde hij dit verbond ten aanzien van hen in werking door de in het bovenvertrek in Jeruzalem bijeengekomen discipelen met heilige geest te zalven (Hand. 2:1-4, 33). Degenen die hem in alle beproevingen trouw bleven en zijn soort van dood zouden sterven (Fil. 3:10; Kol. 1:24), zouden met hem regeren en in zijn Koninkrijksheerschappij delen. Het verbond tussen Jezus Christus en deze medekoningen blijft voor eeuwig van kracht. — Openb. 22:5.

DIVERSE ANDERE VERBONDEN

a. Jozua en de oversten van Israël sloten een verbond met de inwoners van de stad Gibeon om hen in leven te laten. Hoewel het hier ging om vervloekte Kanaänieten die door de Israëlieten vernietigd moesten worden, werd dit verbond echter als zo bindend beschouwd dat de Gibeonieten in leven werden gelaten en de vloek in vervulling ging doordat zij de vergadering van Israël als houthakkers en waterputters moesten dienen (Joz. 9:15, 16, 23-27). b. Jozua sloot kort voor zijn dood een verbond met Israël dat zij Jehovah zouden dienen (Joz. 24:25, 26). c. De oudere mannen van Gilead sloten met Jefta een verbond in Mizpa om hem tot hoofd van de bewoners van Gilead aan te stellen indien Jehovah hem de overwinning op de Ammonieten zou geven (Recht. 11:8-11). d. Jonathan en David sloten een verbond (1 Sam. 18:3; 23:18). e. De priester Jojada sloot met de oversten van de Karische lijfwacht en van de hardlopers een verbond (2 Kon. 11:4; 2 Kron. 23:1-3). f. Israël sloot met Jehovah een verbond om de buitenlandse vrouwen weg te doen (Ezra 10:3). g. Jehovah beloofde zijn knecht als een verbond voor het volk te geven (Jes. 42:6; 49:8). h. David sloot in Hebron een verbond met alle oudere mannen van Israël (1 Kron. 11:3). i. Tijdens Asa’s regering sloot het volk een verbond om Jehovah met geheel hun hart en ziel te zoeken (2 Kron. 15:12). j. Josia sloot met Jehovah een verbond om Jehovah’s geboden overeenkomstig de Wet te onderhouden (2 Kron. 34:31). k. Jehovah zei over de „snoevers” die in Jeruzalem regeerden, dat zij vanwege hun „verbond met de Dood” ten onrechte in de mening verkeerden veilig te zijn. — Jes. 28:14, 15, 18.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen