LOOFHUTTENFEEST.
Het is ook bekend als het feest der inzameling en wordt in Leviticus 23:39 het „feest van Jehovah” genoemd. De voorschriften voor de viering ervan staan in Leviticus 23:34-43, Numeri 29:12-38 en Deuteronomium 16:13-15. Het feest duurde van 15–21 Ethanim, gevolgd door een plechtige vergadering, een sabbat, op de 22ste van de maand. Ethanim (Tisjri; september/oktober) was oorspronkelijk de eerste maand van de joodse kalender, maar na de uittocht uit Egypte werd het de zevende maand van het godsdienstige jaar, daar de vroegere zevende maand, Abib (Nisan; maart/april), tot de eerste maand werd gemaakt (Ex. 12:2). Met het Loofhuttenfeest vierde men de inzameling van de vruchten van de aardbodem, het koren en de wijn, „de opbrengst van het land” (Lev. 23:39). Het wordt ook als „het feest der inzameling bij de jaarwisseling” aangeduid. De sabbat op de achtste dag vormde de plechtige afsluiting van de jaarlijkse feestcyclus. — Ex. 34:22; Lev. 23:34-38.
Het Loofhuttenfeest kenmerkte in feite het einde van het landbouwjaar voor Israël. Het was derhalve een tijd van verheuging en dankzegging voor alle zegeningen die Jehovah hun door de opbrengst van al hun gewassen had geschonken. Daar bovendien net vijf dagen voordien de Verzoendag was gevierd, zou het volk het gevoel hebben met Jehovah in vrede te zijn. Hoewel alleen mannelijke personen verplicht waren eraan deel te nemen, kwamen hele gezinnen. Zij moesten tijdens de zeven dagen van het feest in loofhutten wonen. Gewoonlijk had men één hut per gezin (Ex. 34:23; Lev. 23:42). Deze werden opgezet op de binnenplaats van huizen, op de daken van woningen, in de tempelhoven, op openbare pleinen en langs de wegen niet verder dan een sabbatsreis van Jeruzalem vandaan. — Neh. 8:16.
Het aantal slachtoffers dat tijdens dit feest werd gebracht, was groter dan bij enig ander feest van het jaar. Het nationale slachtoffer, dat met 13 stieren op de eerste dag begon en iedere dag met één stier verminderd werd, bedroeg in totaal 70 geofferde stieren; verder 119 lammeren, rammen en bokken, en bovendien de graan- en wijnoffers. Ook brachten de deelnemers in de loop van de week nog eens duizenden persoonlijke offers (Num. 29:12-34, 39). Op de achtste dag, waarop geen zwaar werk gedaan mocht worden, werden een stier, een ram en zeven mannetjeslammeren van een jaar oud als brandoffer aangeboden, te zamen met graan- en drankoffers en een bok als zondeoffer (Num. 29:35-38). Tijdens het feest werden ook de eerstelingen van de late gewassen van het jaar aangeboden, daar het pinksterfeest, dat vier maanden eerder plaatsvond, het einde van de vroege oogst had gekenmerkt.
In sabbatjaren werd tijdens het feest de Wet aan het hele volk voorgelezen (Deut. 31:10-13). Waarschijnlijk begon de eerste van de 24 door David ingestelde priesterafdelingen na het Loofhuttenfeest tempeldienst te verrichten, aangezien de door Salomo gebouwde tempel ten tijde van dit feest in 1027 v.G.T. werd ingewijd. — 1 Kon. 6:37, 38; 1 Kron. 24:1-18; 2 Kron. 5:3; 7:7-10.
Vreugdevolle dankzegging vormde het karakteristieke kenmerk en de wezenlijke aard van het Loofhuttenfeest. Jehovah wenste dat zijn volk zich in hem zou verheugen. „Gij moet u . . . voor het aangezicht van Jehovah, uw God, verheugen” (Lev. 23:40). Het was een feest van dankzegging voor de inzameling, vooral nu niet slechts het graan ingezameld was maar ook de olie en de wijn, die veel tot de levensvreugde bijdroegen. Tijdens dit feest konden de Israëlieten in hun hart mediteren over het feit dat hun voorspoed en de overvloed aan goede dingen niet aan hun eigen kracht toe te schrijven was. Nee, het was de zorg waarmee zij omringd werden door Jehovah, hun God, die hen in deze gezegende toestand had gebracht. Zij moesten diep over deze dingen nadenken. — Deut. 8:14, 18.
LATER TOEGEVOEGDE KENMERKEN
Een gebruik dat later in zwang kwam, waarop mogelijkerwijs in de christelijke Griekse Geschriften (Joh. 7:37, 38), doch niet in de Hebreeuwse Geschriften gezinspeeld wordt, was het putten van water uit het waterbekken van Siloam en het uitgieten van het water samen met wijn op het altaar ten tijde van het morgenslachtoffer. Volgens de meeste bronnen gebeurde dit op zeven dagen van het feest, echter niet op de achtste. De priester ging telkens met een gouden kruik naar het waterbekken van Siloam (behalve op de openingsdag van het feest, een sabbat, waarop het water uit een gouden vat in de tempel genomen werd, waarin het de voorgaande dag vanuit Siloam overgebracht was). Hij berekende het altijd zo dat net wanneer de priesters in de tempel ermee klaar waren de stukken van het slachtoffer op het altaar te leggen, hij met het water van Siloam terugkeerde. Wanneer hij door de Waterpoort binnenkwam, werd zijn aankomst door een drievoudig signaal met de trompetten van de priesters aangekondigd. Het water werd dan in een bekken gegoten waaruit het door een opening in de bodem naar de voet van het altaar vloeide, en dit geschiedde op hetzelfde moment dat ook de wijn in een bekken gegoten werd. Vervolgens werd het zingen van het hallel begeleid door de tempelmuziek (Ps. 113–118), waarbij de aanbidders met hun palmtakken in de richting van het altaar zwaaiden. Deze ceremonie moest de Israëlieten herinneren aan het feit dat God uit een rots in de wildernis water voor hen te voorschijn had gebracht en vormde een smeekbede tot God om regen te geven voor de gewassen van het volgende jaar, waarvan sommige al spoedig gezaaid moesten worden. — Ex. 17:6; Num. 20:8-11; Deut. 8:15.
Nog een ceremonie, die er enigszins mee overeenkomt, bestond hierin dat de priesters op elk van de zeven dagen van het feest in een processie om het altaar liepen, waarbij zij zongen: „Ach Jehovah, red toch alstublieft! Ach Jehovah, schenk toch alstublieft succes!” (Ps. 118:25) Op de zevende dag deden zij de ronde echter zevenmaal.
Volgens rabbijnse bronnen was er nog een ander bijzonder kenmerk van dit feest dat, evenals het binnendragen van het water van Siloam, als gebruik in acht werd genomen ten tijde dat Jezus op aarde was. Deze ceremonie begon aan het einde van de 15de Tisjri, de eerste dag van het feest — eigenlijk aan het begin van de 16de, de tweede dag van het feest — en werd tijdens de vijf daaropvolgende avonden voortgezet. De voorbereidingen werden in het Voorhof der vrouwen getroffen. Daar stonden vier grote gouden lampestandaarden met elk vier gouden schalen. Vier jonge mannen van priesterlijke afkomst klommen met een grote kruik olie op een ladder en vulden de schalen. Afgedankte priesterklederen werden als pitten voor de lampen gebruikt. Volgens joodse schrijvers verspreidden deze lampen een zeer helder licht dat op een aanzienlijke afstand te zien was en de binnenplaatsen van de huizen in Jeruzalem verlichtte. Bepaalde mannen, onder wie sommigen van de oudere mannen, dansten met brandende fakkels in de hand en zongen, begeleid door muziekinstrumenten, lofzangen.
Jezus zinspeelde waarschijnlijk op de geestelijke betekenis van het Loofhuttenfeest en misschien op de ceremonie met het water van Siloam, toen hij „op de laatste dag . . ., de grote dag van het feest, . . . [opstond, terwijl hij uitriep] en zei: ’Indien iemand dorst heeft, hij kome tot mij en drinke. Wie geloof in mij stelt, zoals de Schrift heeft gezegd: „Uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien”’” (Joh. 7:37, 38). Ook kan hij erop gedoeld hebben dat Jeruzalem tijdens het feest door de lampen en fakkels in het tempelgebied verlicht werd, toen hij een poosje later tot de joden zei: „Ik ben het licht der wereld. Wie mij volgt, zal geenszins in duisternis wandelen, maar zal het licht des levens bezitten” (Joh. 8:12). Kort na zijn gesprek met de joden bracht Jezus mogelijk Siloam met het feest en de verlichting ervan in verband, toen hij een man ontmoette die blind geboren was. Nadat hij aan zijn discipelen had uiteengezet: „Ik [ben] het licht der wereld”, spuwde hij op de grond en maakte met het speeksel slijk, deed dit slijk op de ogen van de man en zei tot hem: „Ga u wassen in het waterbekken van Siloam.” — Joh. 9:1-7.
Het Loofhuttenfeest was beslist een passende afsluiting van het landbouwjaar en van de jaarlijkse feestcyclus. Alles in verband daarmee ademt vreugde, overvloedige zegeningen uit Jehovah’s hand, verkwikking en leven.