TAAL.
Ieder middel, hetzij met behulp van de stem of anderszins, waarmee gevoelens of gedachten worden uitgedrukt of overgebracht. Over het algemeen verstaat men onder taal echter het geheel van woorden en de methoden om deze te combineren tot betekenisvolle uitdrukkingen die door een bepaalde gemeenschap van mensen wordt begrepen. Het Engelse woord voor taal, „language”, komt van het Latijnse lingua, dat „tong” betekent. Ook het Hebreeuwse en het Griekse woord voor „tong” betekent „taal”. De Hebreeuwse uitdrukking voor „lip” wordt op soortgelijke wijze gebezigd.
OORSPRONG VAN DE SPRAAK
De eerste mens, Adam, werd geschapen met een woordenschat, alsook met het vermogen om nieuwe woorden te maken en aldus zijn woordenschat uit te breiden. Zonder een door God gegeven woordenschat zou de pasgeschapen man evenmin als de redeloze dieren in staat zijn geweest mondelinge instructies van zijn Schepper te begrijpen (Gen. 1:27-30; 2:16-20; vergelijk 2 Petrus 2:12; Judas 10). Hoewel dus van alle schepselen der aarde alleen de met verstand begiftigde mens een echt spraakvermogen bezit, vond de taal niet zijn oorsprong bij de mens, maar bij de Alwijze Schepper van de mens, Jehovah God. — Vergelijk Exodus 4:11, 12.
Over de oorsprong van de taal schreef de bekende lexicograaf Ludwig Koehler: „Er is, vooral in vroeger tijden, veel gespeculeerd over de wijze waarop de menselijke spraak ’tot bestaan is gekomen’. Schrijvers trachtten de ’dierentaal’ te onderzoeken. Want ook dieren kunnen hun gewaarwordingen en gevoelens zoals tevredenheid, angst, opwinding, dreiging, woede, seksuele begeerte en voldoening wanneer deze vervuld wordt, en misschien nog wel veel meer gemoedsbewegingen, hoorbaar door klanken en klankgroepen tot uitdrukking brengen. Hoe menigvuldig deze [dierlijke] uitingen ook mogen zijn . . . ze ontberen begrip en gedachte, het wezenlijke domein van de menselijke taal.” Na te hebben aangetoond hoe de mens het fysiologische aspect van de menselijke spraak kan onderzoeken, voegt hij eraan toe: „Maar wat er bij de spraak nu werkelijk gebeurt, hoe de vonk van perceptie [waarneming] de geest van het kind, of van de mensen in het algemeen, ontsteekt zodat het gesproken woord ontstaat, gaat ons begrip te boven. De menselijke spraak is een geheim; ze is een goddelijk geschenk, een wonder.” — Journal of Semitic Studies, Jg. I, nr. 1, januari 1956, blz. 11.
Al ontelbare eeuwen voordat de mens op het universele toneel verscheen, is er van taal gebruik gemaakt. Jehovah God communiceerde met zijn hemelse eerstgeboren Zoon en bediende zich klaarblijkelijk van hem om met zijn andere geestenzonen te communiceren. Vandaar dat die eerstgeboren Zoon het „Woord” werd genoemd (Joh. 1:1; Kol. 1:15, 16; Openb. 3:14). De apostel Paulus schreef onder inspiratie over „de talen van mensen en van engelen” (1 Kor. 13:1). Jehovah God spreekt tot de door hem geschapen engelen in hun ’taal’ en zij ’volbrengen zijn woord’ (Ps. 103:20). Aangezien Hij en zijn geestenzonen niet afhankelijk zijn van een atmosfeer (die de voor de menselijke spraak benodigde geluidsgolven en trillingen mogelijk maakt), gaat de engelentaal uiteraard het menselijk bevattingsvermogen te boven en is voor de mens ook niet te leren. Om als Gods boodschappers met mensen te kunnen spreken, bedienden engelen zich dan ook van de menselijke taal, en er staan boodschappen van engelen opgetekend in het Hebreeuws (Gen. 22:15-18), Aramees (Dan. 7:23-27) en Grieks (Openb. 11:15), de talen waarin de aangehaalde teksten respectievelijk zijn geschreven.
HET ONTSTAAN VAN DE MENSELIJKE TALEN
Volgens de taalacademies worden er thans op de gehele aarde ongeveer 3000 talen gesproken. Sommige hiervan worden door honderden miljoenen mensen gesproken, andere door nog geen duizend. Hoewel de uitgedrukte en overgebrachte gedachten in essentie hetzelfde zijn, bestaan er duizenden manieren om ze uit te drukken. Alleen de bijbelse geschiedenis verklaart de oorsprong van deze merkwaardige verscheidenheid in de menselijke communicatie.
Tot een zeker tijdstip na de wereldomvattende Vloed had „de gehele aarde . . . nog steeds één taal [letterlijk: „lip”] en één woordenschat” (Gen. 11:1). De bijbel geeft te kennen dat de taal die later „Hebreeuws” werd genoemd, die oorspronkelijke ’ene taal’ was. (Zie HEBREEUWS.) Zoals aangetoond zal worden, betekent dit niet dat alle andere talen afstammen van en verwant zijn aan het Hebreeuws, maar dat het Hebreeuws aan alle andere talen voorafging.
Het Genesisverslag beschrijft hoe een deel van de menselijke familie na de Vloed zich verenigde in een project dat in strijd was met Gods wil zoals die aan Noach en zijn zonen was bekendgemaakt (Gen. 9:1). In plaats van zich te verspreiden en ’de aarde te vullen’, besloten zij de mensenmaatschappij te centraliseren door zich gezamenlijk te vestigen in een gebied dat later bekend kwam te staan als de vlakten van Sinear (in Mesopotamië). Klaarblijkelijk moest dit ook een religieus centrum worden, met een religieuze toren. — Gen. 11:2-4.
De Almachtige God verijdelde hun aanmatigende project door hun eenheid van handelen te verbreken, en dit bracht hij tot stand door hun gemeenschappelijke taal te verwarren. Dit maakte iedere samenwerking aan hun project onmogelijk en had tot gevolg dat zij zich naar alle delen van de aardbol verspreidden. De verwarring van hun taal zou ook een toekomstige ontwikkeling in de verkeerde richting, een God-tartende richting, verhinderen of vertragen, want daardoor zou er niet alleen paal en perk worden gesteld aan ’s mensen vermogen om ter verwezenlijking van ambitieuze plannen zijn intellectuele en fysieke vermogens samen te bundelen, maar zou het voor de mens ook veel moeilijker zijn om zich de door de verschillende nieuwgevormde taalgroepen vergaarde kennis ten nutte te maken — geen van God afkomstige kennis, maar kennis verworven door menselijke ervaring en navorsing. (Vergelijk Prediker 7:29; Deuteronomium 32:5.) Hoewel er door de spraakverwarring dus een grote verdeeldheid brengende factor in de menselijke samenleving ontstond, heeft ze feitelijk in het voordeel van de menselijke samenleving gewerkt, daar ze de verwezenlijking van gevaarlijke en schadelijke doeleinden vertraagde (Gen. 11:5-9; vergelijk Jesaja 8:9, 10). Men behoeft slechts bepaalde ontwikkelingen in onze eigen tijd te beschouwen die het resultaat zijn van de vergaarde wereldlijke kennis en de wijze waarop de mens deze kennis heeft misbruikt, om te beseffen welke door God voorziene ontwikkelingen al lang geleden plaatsgevonden zouden hebben als de krachtsinspanningen te Babel onbelemmerd voortgang hadden kunnen vinden.
Hoe werden de talen ’verward’?
De filologie, de vergelijkende taalwetenschap, classificeert de talen over het algemeen in onderscheiden taal-„families”. De „proto”-taal van elke grote taalfamilie is gewoonlijk niet geïdentificeerd; nog veel minder is er enige aanwijzing dat een bepaalde „proto”-taal de bron zou zijn van alle duizenden talen die nu worden gesproken. Zoals wij hebben opgemerkt, zegt het bijbelse verslag niet dat alle talen van het Hebreeuws afstammen of afkomstig zijn. In de zogenoemde „Volkerentafel” (Gen. hfdst. 10) worden de afstammelingen van Noachs zonen Sem, Cham en Jafeth opgesomd, en telkens worden ze ’naar hun families, naar hun talen, in hun landen, volgens hun natiën’ gegroepeerd (Gen. 10:5, 20, 31, 32). Het schijnt derhalve dat Jehovah God, toen hij door een wonder de menselijke taal verwarde, geen dialecten van het Hebreeuws in het leven riep maar een aantal geheel nieuwe talen, waarmee men alle menselijke gevoelens en gedachten kon uitdrukken.
Zo bezaten de bouwers te Babel, nadat God hun taal had verward, niet langer „één woordenschat” (Gen. 11:1) en ook niet langer een gemeenschappelijke grammatica, een gemeenschappelijke wijze om de relatie tussen woorden aan te geven. Professor S. R. Driver verklaart: „Talen verschillen evenwel niet alleen in grammatica en grondwoorden, maar ook . . . in de wijze waarop gedachten tot een zin worden gevormd. De verschillende rassen denken niet op dezelfde wijze; en dientengevolge is ook de zinsbouw in de verschillende talen niet hetzelfde” (Hastings’ Dictionary of the Bible, Deel IV, blz. 791). Verschillende talen vereisen derhalve geheel verschillende denkpatronen, wat het voor iemand die een nieuwe taal leert, moeilijk maakt ’in die taal te denken’. (Vergelijk 1 Korinthiërs 14:10, 11.) Dat is ook de reden waarom een letterlijke vertaling van iets wat in een onbekende taal is gezegd of geschreven, onlogisch kan lijken, wat mensen dikwijls de kreet ontlokt: „Maar dat slaat nergens op!” Het schijnt dus dat Jehovah God, toen hij de spraak van de mensen in Babel verwarde, eerst iedere herinnering aan hun vroegere gemeenschappelijke taal uitwiste en vervolgens in hun geest niet alleen een nieuwe woordenschat prentte, maar ook hun denkpatroon wijzigde, en zo ontstonden er nieuwe grammatica’s. — Vergelijk Jesaja 33:19; Ezechiël 3:4-6.
Wij stellen bijvoorbeeld vast dat bepaalde talen monosyllabisch zijn (bestaande uit woorden van slechts één lettergreep), zoals het Chinees. In tegenstelling daarmee wordt de woordenschat van een aantal andere talen grotendeels gevormd door agglutinatie, d.w.z. door woorden die naast elkaar staan samen te voegen, zoals in het Nederlandse woord huisvredebreuk, wat letterlijk verbreking van de vrede van het huis betekent. In sommige talen is de syntaxis, de volgorde van de woorden in de zin, heel belangrijk; in andere komt dat er weinig op aan. Zo kennen sommige talen ook veel vervoegingen (of werkwoordsvormen); andere, zoals het Chinees, helemaal niet. Men zou nog talloze verschillen kunnen opsommen, die elk een dikwijls zeer moeizame aanpassing van denkpatronen vergen.
Naar het schijnt ontwikkelden zich mettertijd uit de oorspronkelijke talen die als gevolg van Gods ingrijpen te Babel waren ontstaan, verwante dialecten, en die dialecten ontwikkelden zich dikwijls tot afzonderlijke talen, waardoor hun verwantschap met hun „zuster”-dialecten of met de „proto”-taal dikwijls nagenoeg in het niet verdween. Zelfs de afstammelingen van Sem, die zich klaarblijkelijk niet onder de mensenmenigte te Babel bevonden, spraken op den duur niet alleen Hebreeuws maar ook Aramees, Akkadisch en Arabisch. Van geschiedkundig standpunt uit gezien, hebben verscheidene factoren tot de verandering van talen bijgedragen: scheiding tengevolge van afstand of geografische barrières, oorlogen en veroveringen, verbreking van de communicatiemiddelen en immigratie van mensen met een andere taal. Tengevolge van dergelijke factoren zijn grote talen uit de oudheid versplinterd, zijn bepaalde talen gedeeltelijk versmolten met andere en zijn sommige zelfs geheel verdwenen, om plaats te maken voor die van de binnendringende veroveraars.
De uitkomsten van het wetenschappelijk taalonderzoek stemmen met de bovenstaande inlichtingen overeen. G. L. Trager, hoogleraar in de antropologie en de linguïstiek, zegt: „Onze kennis over de geschiedenis van de bestaande talen gaat slechts enkele duizenden jaren terug” (Encyclopædia Britannica, 1959, Deel 13, blz. 698, 699). Een artikel in Science Illustrated van juli 1948 verklaart: „Oudere vormen van de thans bekende talen waren veel moeilijker dan hun hedendaagse takken . . . het schijnt dat de mens niet met een simpele spraak is begonnen en die geleidelijk aan complexer heeft gemaakt, maar dat hij zich veeleer ergens in het onbeschreven verleden een enorm ingewikkelde spraak eigen heeft gemaakt en die toen geleidelijk tot de huidige vormen heeft vereenvoudigd.” De taalgeleerde dr. Mason wijst er eveneens op dat „de gedachte dat ’wilden’ zich in een reeks knorgeluiden uiten en niet in staat zijn veel ’beschaafde’ begrippen onder woorden te brengen, . . . zeer onjuist [is]”, en dat „veel van de talen van volken die geen geschreven taal hebben, veel ingewikkelder [zijn] dan de moderne Europese” (Science News Letter, 3 september 1955). Het bewijsmateriaal pleit dus tegen een ’evolutionaire’ oorsprong van de spraak of van oude talen.
Betreffende het brandpunt van waar uit de oude talen zich hebben verspreid, merkte de oriëntalist Sir Henry Rawlinson op: „Indien wij ons louter zouden moeten laten leiden door het punt waar de taalpaden bijeenkomen en elkaar kruisen, en onafhankelijk van elke verwijzing naar het bijbelse bericht, zouden wij er nog steeds toe worden gebracht onze keus te laten vallen op de vlakten van Sinear als het brandpunt waarvan de verschillende lijnen waren uitgegaan.”
Tot de grote taal-„families” die door moderne filologen worden aangegeven, behoren de volgende: de Indo-europese, de Semitische, de Hamitische, de Bantoetalen, de Sino-Tibetaanse of Indochinese, de Japanse en Koreaanse, de Oeralische en Altaïsche, de Dravidische en de Maleis-Polynesische. Er zijn vele talen die tot op heden elke classificatie tarten. Binnen elk van de grote taalfamilies zijn er vele onderafdelingen of kleinere families. Zo behoren tot de Indo-europese taalfamilie het Germaans, Romaans, Balto-Slavisch, Indo-iraans, Grieks, Keltisch, Albanees en Armeens. De meeste van deze kleinere families bestaan weer uit verscheidene talen. Tot de Romaanse talen behoren bijvoorbeeld het Frans, Spaans, Portugees, Italiaans en Roemeens.
IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
Op de pinksterdag van 33 G.T. werd de heilige geest op de christelijke discipelen in Jeruzalem uitgestort en begonnen zij plotseling in vele talen te spreken die zij nooit bestudeerd of geleerd hadden. Jehovah God had in Babel duidelijk getoond dat hij het vermogen bezit de mensen door een wonder verschillende woordenschatten en grammatica’s in de geest te geven. Met Pinksteren deed hij dat weer, maar met een groot verschil, want de christenen die plotseling werden begiftigd met het vermogen om nieuwe talen te spreken, vergaten hun oorspronkelijke taal, het Hebreeuws, niet. Gods geest bewerkte hier ook een heel ander doel, namelijk niet verwarring en verstrooiing maar verlichting van oprechten van hart, die zo in christelijke eenheid tot elkaar werden gebracht (Hand. 2:1-21, 37-42). Vanaf die tijd was Gods verbondsvolk een veeltalig volk, maar de barrière die door het verschil in taal was opgeworpen, werd overwonnen doordat hun geest gevuld was met de gemeenschappelijke taal der waarheid (Ef. 4:25). Aldus werd de belofte uit Zefanja 3:9 vervuld, want Jehovah God deed „volken tot een zuivere taal . . . overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah [zouden] aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen”. (Vergelijk Jesaja 66:18; Zacharia 8:23; Openbaring 7:4, 9, 10.) Hiertoe moesten zij „allen in overeenstemming met elkaar [spreken]” en „nauw verenigd [zijn] in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang”. — 1 Kor. 1:10.
Dat de taal die door de christelijke gemeente gesproken zou worden, ’zuiver’ zou zijn, zou tevens te danken zijn aan de afwezigheid van woorden die kwaadaardige bitterheid, toorn, gramschap, geschreeuw en soortgelijk schimpend gepraat uitdrukten, alsook door het ontbreken van bedrog, obsceniteit en verdorvenheid (Ef. 4:29, 31; 1 Petr. 3:10). Christenen dienden het verhevenste gebruik van de taal te maken door hun Schepper te loven en hun naaste op te bouwen met heilzame, waarheidsgetrouwe taal, in het bijzonder met het goede nieuws omtrent Gods koninkrijk. — Matth. 24:14; Tit. 2:7, 8; Hebr. 13:15; vergelijk Psalm 51:15; 109:30.
Het schrijven van de bijbel begon in het Hebreeuws, en sommige gedeelten werden later in het Aramees opgetekend. Vervolgens werd in de eerste eeuw van de gewone tijdrekening de rest van de Heilige Schrift in het koine of algemene Grieks geschreven (hoewel naar verluidt Mattheüs zijn evangelie eerst in het Hebreeuws heeft geschreven). Tegen die tijd was er ook een vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks vervaardigd. Deze vertaling, de „Septuaginta” genoemd, was geen geïnspireerde vertaling, maar niettemin werd ze door de christelijke schrijvers van de bijbel veelvuldig geciteerd. Zo werden ook de christelijke Griekse Geschriften en uiteindelijk de hele bijbel in de loop van de tijd in andere talen vertaald, o.a. allereerst in het Latijn, Syrisch, Ethiopisch, Arabisch en Perzisch. Op het ogenblik is de bijbel geheel of gedeeltelijk in meer dan 1800 talen beschikbaar. Dit heeft de verkondiging van het goede nieuws bevorderd en er aldus toe bijgedragen de barrière van taalverschillen te overwinnen om mensen uit vele landen te verenigen in de zuivere aanbidding van hun Schepper.