HANDSCHRIFTEN VAN DE BIJBEL.
De Heilige Schrift is weliswaar qua inhoud van bovenmenselijke oorsprong, maar ze heeft een menselijke geschiedenis wat het optekenen en de bewaring ervan betreft. Onder goddelijke inspiratie begon Mozes er in 1513 v.G.T. mee het bericht samen te stellen, en meer dan 1600 jaar later schreef de apostel Johannes het laatste gedeelte ervan. Aangezien de bijbel oorspronkelijk niet één boek was, nam de bijbelcanon mettertijd in omvang toe en ontstond er vraag naar afschriften van zijn diverse boeken. Dit was bijvoorbeeld na de Babylonische ballingschap het geval, want niet alle vrijgelaten joden keerden naar Palestina terug. In plaats daarvan vestigden velen zich elders, en overal in het uitgestrekte gebied van de aldus ontstane joodse diaspora verrezen synagogen als paddestoelen uit de grond. Schriftgeleerden vervaardigden afschriften speciaal voor gebruik in deze synagogen, waar de joden bijeenkwamen om naar de voorlezing uit Gods Woord te luisteren (Hand. 15:21). In latere tijden waren er onder Christus’ volgelingen gewetensvolle afschrijvers die het moeizame werk op zich namen de geïnspireerde geschriften tot nut van de in aantal toenemende christelijke gemeenten te vermenigvuldigen, zodat het mogelijk was deze geschriften uit te wisselen en algemeen te laten circuleren. — Kol. 4:16.
Voordat het drukken met losse letters in gebruik kwam (vanaf de 15de eeuw G.T.), werden de oorspronkelijke geschriften van de bijbel, alsook de afschriften ervan, met de hand geschreven. Daarom noemt men ze „handschriften” of „manuscripten” (Latijn: manu scriptus, met de hand geschreven). Onder een bijbelhandschrift verstaat men een met de hand geschreven, hetzij compleet of slechts gedeeltelijk afschrift van de bijbel, in tegenstelling tot een gedrukt exemplaar. Bijbelse handschriften werden hoofdzakelijk in de vorm van rollen en codices vervaardigd.
MATERIALEN
Er zijn bijbelhandschriften op leer, op papyrus en op perkament of velijn, en er zijn palimpsesten. De bekende Dode-Zeerol van Jesaja bijvoorbeeld is een leren rol. Papyrus, een soort papier gemaakt van de vezels van een waterplant, werd tot omstreeks de 4de eeuw G.T. voor bijbelse handschriften in de oorspronkelijke talen en voor vertalingen ervan gebruikt. Toen werd het gebruik van papyrus voor bijbelhandschriften geleidelijk verdrongen door het gebruik van velijn, een bijzonder fijn soort perkament, dat men gewoonlijk van de huid van kalveren, lammeren of geiten vervaardigde en dat een verdere ontwikkeling was van het vroegere gebruik van dierehuiden als schrijfmateriaal. Handschriften zoals de beroemde Codex Sinaiticus (Sinaïtische handschrift) en de Codex Vaticanus (Vaticaanse handschrift nr. 1209) uit de 4de eeuw G.T. zijn perkamenten, of velijnen, codices. Een palimpsest (Latijn: palimpsestus; Grieks: pa·lim·psesʹtos, wat „weer afgekrabd” betekent) is een schriftstuk waarvan de oorspronkelijke tekst werd verwijderd of afgekrabd om daarna opnieuw beschreven te kunnen worden. Een bekende bijbelse palimpsest is de Codex Ephraemi Syri rescriptus uit de 5de eeuw G.T. Indien de oudere tekst (het afgekrabde) de belangrijkste op de palimpsest is, kunnen geleerden dikwijls het uitgewiste schrift met technische middelen zoals chemische reagentia en fotografie weer leesbaar maken. Enkele handschriften van de christelijke Griekse Geschriften zijn lectionaria, d.w.z. uitgekozen schriftlezingen voor gebruik tijdens religieuze diensten.
SCHRIFTTYPEN
De in het Grieks geschreven bijbelse handschriften (hetzij vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften, of afschriften van de christelijke Griekse Geschriften, of beide) kunnen ingedeeld of geclassificeerd worden naar hun schrifttype, hetgeen tevens een hulp is om ze te dateren. Het oudere schrifttype (vooral in gebruik tot de 9de eeuw G.T.) is het unciaalschrift, dat uit grote, niet aaneengeschreven hoofdletters bestaat. In het algemeen is er geen tussenruimte tussen de woorden, en ook ontbreken interpunctie en accenttekens. De Codex Sinaiticus is zo’n unciaalhandschrift. Veranderingen in het schrifttype begonnen op te treden in de 6de eeuw en leidden ten slotte (in de 9de eeuw G.T.) tot het cursief- of minuskelschrift, dat uit kleinere letters bestond, die dikwijls in lopend of vloeiend schrift aaneengeschreven waren. Het merendeel van de voorhanden zijnde manuscripten van de christelijke Griekse Geschriften is in cursiefschrift. Cursieve handschriften bleven tot de uitvinding van de boekdrukkunst in zwang.
AFSCHRIJVERS
Voor zover bekend is, bestaan er thans geen autografische of eigenhandig geschreven oorspronkelijke manuscripten van de bijbel meer. Toch is de bijbel in nauwkeurige, betrouwbare vorm bewaard gebleven, omdat de afschrijvers, die de heilige geschriften als door God geïnspireerd aanvaardden, bij hun moeizame arbeid om met de hand geschreven afschriften van Gods Woord te vervaardigen, in het algemeen naar volmaaktheid streefden. De mannen die in de dagen dat Jezus Christus zijn bediening op aarde vervulde, en ook reeds eeuwen voordien, de Hebreeuwse Geschriften afschreven, werden „schrijvers” of „schriftgeleerden” (Hebreeuws: sō·ferimʹ) genoemd. Tot de eerste schrijvers behoorde Ezra, die in de Schrift als een „vaardig afschrijver” wordt aangeduid (Ezra 7:6). Latere schrijvers brachten in de Hebreeuwse tekst opzettelijk enkele veranderingen aan. Maar daaropvolgende schriftgeleerden, de masoreten, ontdekten deze veranderingen en legden ze vast in de masora, de kanttekeningen bij de Hebreeuwse masoretische tekst die zij vervaardigden. Ook de afschrijvers van de christelijke Griekse Geschriften stelden alles in het werk om de tekst getrouw weer te geven.
HANDSCHRIFTEN VAN DE HEBREEUWSE GESCHRIFTEN
Er bevinden zich thans in diverse bibliotheken meer dan 1700 manuscripten van gedeelten van de Hebreeuwse Geschriften. De overgrote meerderheid bevat de masoretische tekst en stamt uit de 10de eeuw G.T. of een latere periode. De masoreten (uit de tweede helft van het 1ste millennium G.T.) trachtten de Hebreeuwse tekst getrouw over te leveren en brachten geen veranderingen aan in de bewoordingen van de tekst zelf. Maar om de traditionele uitspraak van de vocaalloze consonantentekst (klinkerloze medeklinkertekst) te bewaren, ontwierpen zij systemen van vocaaltekens en accenten. Bovendien vestigden zij in hun masora, of kanttekeningen, de aandacht op bijzonderheden van de tekst en gaven zij verbeterde lezingen wanneer zij dit noodzakelijk achtten. In de gedrukte Hebreeuwse bijbels van thans vinden wij deze masoretische tekst.
Beschadigde Hebreeuwse bijbelmanuscripten die in joodse synagogen in gebruik waren, werden door nieuwe, op hun nauwkeurigheid gecontroleerde afschriften vervangen, en de versleten of beschadigde manuscripten werden opgeborgen in een „geniza” (een bergruimte of bewaarplaats, verbonden met een synagoge). Wanneer de geniza ten slotte vol was, haalde men de manuscripten eruit en werden ze ceremonieel begraven. Ongetwijfeld zijn veel oude handschriften op die wijze verloren gegaan. Maar de inhoud van de geniza van een synagoge in Oud-Caïro bleef dit lot bespaard, waarschijnlijk omdat deze ruimte dichtgemetseld werd en toen eeuwenlang in vergetelheid raakte. Na de herbouw van de synagoge in 1890 G.T. werden de handschriften in haar geniza opnieuw onderzocht, en vandaar vonden tamelijk volledige Hebreeuwse bijbelmanuscripten en fragmenten (enkele zouden uit de 6de eeuw G.T. stammen) hun weg naar diverse bibliotheken.
Een van de oudste voorhanden zijnde fragmenten die bijbelse passages bevatten, is de Papyrus Nash, die in Egypte werd gevonden en thans in Cambridge (Engeland) wordt bewaard. Hij stamt uit de 2de of 1ste eeuw v.G.T. en bestaat uit slechts vier fragmenten, die met 24 regels van een premasoretische tekst van de Tien Geboden en enkele verzen van Deuteronomium hoofdstuk 5 en 6 beschreven zijn.
Sedert 1947 zijn er op verscheidene plaatsen ten W. van de Dode Zee vele bijbelse en niet-bijbelse rollen gevonden, die gewoonlijk als de Dode-Zeerollen worden aangeduid. Tot de belangrijkste daaronder behoren handschriften die in een aantal grotten in de Wadi Qumran en onmiddellijke omgeving werden ontdekt. Deze schriftstukken staan ook als de Qumranteksten bekend en behoorden klaarblijkelijk eens aan een joodse religieuze gemeenschap waarvan het centrum zich in de nabijheid van Chirbet Qumran bevond. De eerste ontdekking werd gedaan door een bedoeïen in een ongeveer 13 km ten Z. van Jericho gelegen grot, waar hij een aantal aarden kruiken vond die oude handschriften bevatten. Een daarvan was de later beroemd geworden Dode-Zeerol van Jesaja (1QIsa), een goed bewaard gebleven leren rol van het op enkele leemten na volledige boek Jesaja. Ze is in premasoretisch Hebreeuws geschreven en zou uit het einde van de 2de eeuw of het begin van de 1ste eeuw v.G.T. dateren. Ze is derhalve ongeveer 1000 jaar ouder dan het oudste voorhanden zijnde manuscript van de masoretische tekst. Maar hoewel er enkele verschillen in spelling en zinsbouw aan het licht treden, wijkt de Jesaja-rol op leerstellige punten niet van de masoretische tekst af. Onder de in en nabij Qumran ontdekte documenten bevinden zich ongeveer 100 rollen, die gedeelten van alle boeken van de Hebreeuwse Geschriften met uitzondering van Esther bevatten; van enkele boeken bestaat zelfs meer dan één afschrift. Deze manuscripten zouden in de loop van de laatste eeuwen v.G.T. en het begin van de 1ste eeuw G.T. zijn ontstaan, en ze vertonen meer dan één type van de Hebreeuwse tekst, zoals bijvoorbeeld een protomasoretische tekst, die aan de Septuaginta ten grondslag ligt. Het onderzoek van de vondsten is nog aan de gang.
Tot de belangrijkste Hebreeuwse perkamentmanuscripten van de Hebreeuwse Geschriften behoort de Profetencodex van de synagoge der Karaïeten te Caïro. Hij bevat de masora en is gevocaliseerd of van klinkertekens voorzien. Uit zijn colofon blijkt dat hij omstreeks 895 G.T. door de bekende masoreet Mosjè ben Asjer in Tiberias voltooid werd. Nog een toonaangevend manuscript (uit 916 G.T.) is de Leningrad Codex van de latere profeten, bekend als de Codex Babylonicus Petropolitanus. De Codex van Aleppo, die eens in de synagoge van de Sefardische joden in Aleppo (Syrië) werd bewaard en zich thans in Israël bevindt, bevat de volledige Hebreeuwse Geschriften. Zijn oorspronkelijke consonantentekst werd door Aäron ben Asjer, de zoon van Mosjè ben Asjer, omstreeks 930 G.T. gecorrigeerd, geïnterpuncteerd en van de masora voorzien. Het oudste gedateerde manuscript van de volledige Hebreeuwse Geschriften in het Hebreeuws is het Leningrad handschrift B 19A (Codex Leningradensis), dat in de openbare bibliotheek te Leningrad wordt bewaard. Het werd in 1008 G.T. afgeschreven „van de gecorrigeerde duidelijke boeken van de hand van de Meester Aäron ben Mosjè ben Asjer”. Nog een opmerkelijk manuscript in het Hebreeuws is een Pentateuchcodex, bewaard in het British Museum (Codex Oriental 4445), die Genesis 39:20 tot Deuteronomium 1:33 bevat en waarschijnlijk uit de 10de eeuw G.T. dateert.
Veel handschriften van het bijbelgedeelte dat de Hebreeuwse Geschriften vormt, werden in het Grieks geschreven. Speciale aandacht verdient een fragment uit de papyrusverzameling Foead (Foead; inventarisnummer 266, in het bezit van de Société Royale de Papyrologie du Caire), dat gedeelten van de tweede helft van Deuteronomium volgens de Septuaginta bevat. Dit papyrusfragment stamt uit de 2de of 1ste eeuw v.G.T. en toont op verscheidene plaatsen de goddelijke naam in de vorm van het tetragram in Oudhebreeuwse letters midden in de Griekse tekst. Fragmenten van Deuteronomium hoofdstuk 23 tot 28 zijn te vinden in de uit de 2de eeuw v.G.T. stammende Papyrus Rylands Grieks 458, bewaard in Manchester (Engeland). Nog een toonaangevend papyrusfragment van de Septuaginta, dat door L’École Pratique d’Études Bibliques in Parijs werd gepubliceerd, bevat Micha 4:3-7 en Habakuk 1:14 tot 2:5 en 2:13-15, en dateert uit de 1ste eeuw G.T.
HANDSCHRIFTEN VAN DE CHRISTELIJKE GRIEKSE GESCHRIFTEN
De christelijke Geschriften werden in het koiʹne-Grieks geschreven. Alhoewel er thans, voor zover men weet, van deze Geschriften geen originele, autografische exemplaren meer bestaan, zijn er toch volgens een schatting meer dan 4600 volledig of gedeeltelijk bewaard gebleven manuscripten van de christelijke Griekse Geschriften. Daarbij komen nog meer dan 8000 bewaard gebleven handschriften van Latijnse vertalingen van deze Geschriften en nog eens ongeveer 1000 handschriften in andere talen.
Papyrushandschriften van de christelijke Griekse Geschriften
Onder de papyruscodices die omstreeks 1930 in Egypte gevonden werden, bevonden zich bijbelse papyri van grote betekenis. In 1931 werd de koop ervan bekendgemaakt. Enkele van deze Griekse codices (die dateren uit de 2de tot de 4de eeuw G.T.) bestaan uit gedeelten van acht boeken van de Hebreeuwse Geschriften (Genesis, Numeri, Deuteronomium, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël en Esther), en drie bevatten gedeelten van 15 boeken van de christelijke Griekse Geschriften. De meeste van deze bijbelpapyri werden door A. Chester Beatty, een Amerikaanse handschriftenverzamelaar, gekocht en worden thans in Dublin (Ierland) bewaard. De rest werd door de Universiteit van Michigan (VS) en door anderen verworven.
De internationale aanduiding voor bijbelpapyri is een hoofdletter P, gevolgd door een klein, superieur getal. De Chester Beatty-papyrus nr. 1 (P45) bestaat uit gedeelten van 30 bladen van een codex die waarschijnlijk eens ongeveer 220 bladen omvatte. P45 bevat gedeelten van de vier Evangeliën en het boek Handelingen. P47, de Chester Beatty-papyrus nr. 3, is een fragmentarische codex die tien licht beschadigde bladen van het boek Openbaring bevat. P45 dateert waarschijnlijk uit het begin van de 3de eeuw en P47 waarschijnlijk uit de tweede helft van de 3de eeuw G.T. Bijzonder belangwekkend is P46, de Chester Beatty-papyrus nr. 2, uit het begin van de 3de eeuw G.T. Hij omvat 86 licht beschadigde bladen uit een codex die oorspronkelijk waarschijnlijk 104 bladen omvatte, en hij bevat nog negen geïnspireerde brieven van Paulus: Romeinen, Hebreeën, 1 Korinthiërs, 2 Korinthiërs, Efeziërs, Galaten, Filippenzen, Kolossenzen en 1 Thessalonicenzen. Het is opmerkelijk dat ook de brief aan de Hebreeën tot deze vroege codex behoort. Aangezien in de Hebreeënbrief de naam van de schrijver niet genoemd wordt, heeft men dikwijls het Paulinische auteurschap bestreden. Maar het feit dat de brief in P46 — die klaarblijkelijk uitsluitend uit brieven van Paulus bestaat — is opgenomen, toont aan dat de vroege christenen in de 3de eeuw G.T. de Hebreeënbrief als een geïnspireerd geschrift van de apostel Paulus aanvaardden. Bovendien verschijnt de brief aan de Efeziërs in deze codex, zodat ook de argumenten dat Paulus deze brief niet heeft geschreven, worden weerlegd.
In de John Rylands-bibliotheek in Manchester (Engeland) bevindt zich een klein papyrusfragment van het Evangelie van Johannes (enkele verzen van hoofdstuk 18), gecatalogiseerd als Papyrus Rylands Grieks 457. De internationale aanduiding van dit handschrift is P52. Het is het oudste bewaard gebleven manuscriptfragment van de christelijke Griekse Geschriften, geschreven in de eerste helft van de 2de eeuw, mogelijk omstreeks 125 G.T. en derhalve slechts ongeveer een kwart eeuw na de dood van Johannes. Het feit dat een afschrift van het Evangelie van Johannes kennelijk reeds destijds in Egypte (waar het fragment werd ontdekt) in omloop was, bewijst dat het goede nieuws volgens Johannes werkelijk in de 1ste eeuw G.T. werd opgetekend, en wel door Johannes zelf en niet, zoals enkele critici eens beweerden, door de een of andere onbekende schrijver ver in de 2de eeuw G.T., na de dood van Johannes.
Perkamenthandschriften van de christelijke Griekse Geschriften
Op perkament geschreven bijbelmanuscripten omvatten soms zowel gedeelten van de Hebreeuwse als de christelijke Griekse Geschriften, alhoewel sommige uitsluitend gedeelten van de christelijke Geschriften bevatten.
Codex Bezae Cantabrigiensis
De Codex Bezae Cantabrigiensis, aangeduid met de letter D, is een waardevol handschrift uit de 5de of 6de eeuw G.T. De werkelijke plaats van herkomst is onbekend, maar het handschrift werd in 1562 in Frankrijk verworven. Het bevat de Evangeliën, het boek Handelingen en slechts enkele andere verzen. Het is een unciaalmanuscript met een Griekse tekst op de linkerbladzijden en een parallel lopende Latijnse tekst op de rechterbladzijden. Deze codex wordt bewaard in de universiteit te Cambridge in Engeland en is in 1581 door Théodore de Bèze aan dat instituut geschonken.
Codex Claromontanus (D2)
De Codex Claromontanus (D2) is eveneens in Grieks en Latijn op tegenoverliggende bladzijden geschreven, de Griekse tekst op de linkerbladzijde en de Latijnse tekst op de rechterbladzijde. Hij bevat de canonieke brieven van Paulus, inclusief de Hebreeënbrief, en zou uit de 6de eeuw dateren. De codex werd naar verluidt in het klooster te Clermont in Frankrijk gevonden en door Théodore de Bèze verworven, maar bevindt zich thans in de Bibliothèque Nationale in Parijs.
Codex Washingtonianus I en II
Tot de in meer recente tijd ontdekte perkamenthandschriften van de christelijke Griekse Geschriften behoort de Codex Washingtonianus I, die de Evangeliën in het Grieks (in de zogenoemde westerse volgorde: Mattheüs, Johannes, Lukas en Markus) bevat. Hij werd in 1906 in Egypte gekocht en wordt thans in de Freer Gallery of Art in Washington (D.C.) bewaard. Het internationale symbool voor deze codex is W. Men neemt aan dat hij in de tweede helft van de 4de eeuw of in de 5de eeuw werd geschreven, met uitzondering van Mattheüs en een gedeelte van Johannes, aangezien die gedeelten, klaarblijkelijk wegens een beschadiging, in de 7de eeuw werden vervangen. De Codex Washingtonianus II, met het symbool I, bevindt zich eveneens in de Freer-collectie en bevat gedeelten van de canonieke brieven van Paulus, inclusief de Hebreeënbrief. Deze codex werd waarschijnlijk in de 7de eeuw geschreven.
PERKAMENTHANDSCHRIFTEN VAN DE HEBREEUWSE EN DE GRIEKSE GESCHRIFTEN
De belangrijkste en in volledigste vorm bewaard gebleven Griekse bijbelmanuscripten werden in unciaalletters op perkament geschreven.
Vaticaanse handschrift nr. 1209 (Codex Vaticanus)
Het Vaticaanse handschrift nr. 1209 (Codex Vaticanus), internationaal met het symbool B aangeduid, is een unciaalcodex uit de 4de eeuw G.T., die mogelijk in Alexandrië werd vervaardigd en oorspronkelijk de gehele bijbel in het Grieks bevatte. Een latere corrector trok de letters na, misschien omdat het oorspronkelijke schrift verbleekt was, maar sloeg daarbij letters en woorden over die hij voor onjuist hield. Oorspronkelijk bestond deze codex waarschijnlijk uit ongeveer 820 bladen, waarvan er 759 bewaard zijn gebleven. Zo ontbreekt Genesis grotendeels, alsook een gedeelte van de Psalmen, verder Hebreeën 9:14 tot 13:25 en de boeken 1 en 2 Timotheüs, Titus en Openbaring. De Codex Vaticanus wordt reeds sinds de 15de eeuw in de Vaticaanse bibliotheek in Rome bewaard. De directie van de Vaticaanse bibliotheek maakte geleerden de toegang tot het manuscript echter uitermate moeilijk en publiceerde pas in 1889/1890 een volledig fotografisch facsimile van de gehele codex.
Sinaïtische handschrift (Codex Sinaiticus)
Het Sinaïtische handschrift (Codex Sinaiticus) stamt eveneens uit de 4de eeuw G.T., maar de Codex Vaticanus kan iets ouder zijn. Het Sinaïtische handschrift wordt aangeduid met het symbool א (’aʹlef, de eerste letter in het Hebreeuwse alfabet), en alhoewel het klaarblijkelijk eens de gehele bijbel in het Grieks bevatte, is een deel van de Hebreeuwse Geschriften verloren gegaan. De gehele christelijke Griekse Geschriften daarentegen zijn bewaard gebleven. Waarschijnlijk bestond deze codex oorspronkelijk uit minstens 730 bladen, waarvan er thans echter nog slechts 390 voorhanden zijn. Hij werd (het ene deel in 1844, het andere in 1859) door de bijbelgeleerde Konstantin von Tischendorf in het Catharinaklooster op de Sinaï ontdekt. Een deel van deze codex wordt in Leipzig bewaard en fragmenten van drie bladen zijn in Leningrad, maar het meeste bevindt zich in het British Museum in Londen.
Alexandrijnse handschrift (Codex Alexandrinus)
Het Alexandrijnse handschrift (Codex Alexandrinus), aangeduid met de letter A, is een Grieks unciaalmanuscript, dat het grootste deel van de bijbel bevat, inclusief het boek Openbaring. Van de mogelijk 820 oorspronkelijke bladen zijn er 773 bewaard gebleven. Men neemt algemeen aan dat deze codex uit de eerste helft van de 5de eeuw G.T. stamt. Hij wordt eveneens in het British Museum bewaard.
Codex Ephraemi Syri rescriptus (Codex Ephraemi)
De Codex Ephraemi Syri rescriptus (Codex Ephraemi), internationaal met de letter C aangeduid, ontstond volgens de algemene opvatting eveneens in de 5de eeuw G.T. Hij werd in Griekse uncialen op perkament geschreven en is een palimpsest of een opnieuw beschreven codex. De oorspronkelijke Griekse tekst werd later verwijderd en een aantal bladen werden toen overgeschreven met verhandelingen van Ephraim Syrus (of, de Syriër), vertaald in het Grieks. Dit gebeurde waarschijnlijk tijdens de 12de eeuw, toen perkament schaars was. De onderliggende tekst kon echter ontcijferd worden. Alhoewel C klaarblijkelijk eens de gehele bijbel in het Grieks omvatte, zijn er slechts 209 bladen bewaard gebleven, waarvan 145 deel uitmaken van de christelijke Griekse Geschriften. Derhalve bevat deze codex thans nog slechts fragmenten van boeken van de Hebreeuwse Geschriften en gedeelten van alle boeken van de christelijke Griekse Geschriften met uitzondering van 2 Thessalonicenzen en 2 Johannes. Hij wordt in de Bibliothèque Nationale in Parijs bewaard.
BETROUWBAARHEID VAN DE BIJBELTEKST
De waardering voor de betrouwbaarheid van de bijbel wordt ten zeerste vergroot wanneer men bedenkt dat er in vergelijking met de bijbel slechts zeer weinig manuscripten van de werken van klassieke wereldlijke schrijvers bewaard zijn gebleven, en geen daarvan is een origineel, autografisch manuscript. Alhoewel men in het geval van deze manuscripten slechts met afschriften te doen heeft die pas eeuwen na de dood van de auteurs vervaardigd werden, aanvaarden hedendaagse geleerden deze late afschriften als toereikend bewijs voor de authenticiteit van de tekst.
Er zijn weliswaar lang niet zoveel Hebreeuwse bijbelhandschriften als manuscripten van de christelijke Griekse Geschriften voorhanden, maar ze werden met grote zorg vervaardigd. Met betrekking tot de tekst van de Hebreeuwse Geschriften merkte de geleerde William Henry Green op: „Er kan veilig worden gezegd dat geen enkel ander oud werk zo nauwkeurig is overgeleverd.” Wijlen Sir Frederic Kenyon, een geleerde op het gebied van het navorsen van de bijbeltekst, verklaarde in de inleiding op zijn zeven delen over de „Chester Beatty Biblical Papyri” (uitgegeven in 1933 in Londen, blz. 15): „De eerste en belangrijkste conclusie welke uit een onderzoek ervan [de papyri] getrokken kan worden, is de bevredigende gevolgtrekking dat erdoor wordt bevestigd dat de bestaande teksten in hoofdzaak zuiver zijn. Noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament komen opvallende of fundamentele afwijkingen voor. Er zijn geen belangrijke weglatingen of toevoegingen van passages, en geen afwijkingen die van invloed zijn op belangrijke feiten of leerstellingen. De variaties van de tekst zijn van invloed op minder belangrijke zaken, zoals de volgorde van de woorden of de precieze woorden die zijn gebruikt . . . Hun essentiële belangrijkheid is echter gelegen in hun bevestiging — krachtens bewijzen van een vroegere datum dan tot dusver beschikbaar waren — van de zuiverheid van onze bestaande teksten. In dit opzicht zijn ze een aanwinst van opzienbarende waarde.”
Met betrekking tot de christelijke Griekse Geschriften schreef Sir Frederic Kenyon in zijn boek The Bible and Archaeology (1940): „De tijdruimte dan tussen de datums van oorspronkelijke opstelling en het oudste voorhanden zijnde bewijsstuk wordt zo klein, dat die feitelijk te verwaarlozen is, en de laatste grondslag voor enige twijfel of de Geschriften ons in hoofdzaak zo hebben bereikt als ze werden geschreven, is nu weggenomen. Zowel de authenticiteit als de algemene zuiverheid van de boeken van het Nieuwe Testament kunnen nu als definitief vastgesteld worden beschouwd.” — Blz. 288, 289.
Reeds eeuwen geleden bevestigde Jezus Christus, „de getrouwe en waarachtige getuige” (Openb. 3:14), herhaaldelijk en nadrukkelijk de echtheid van de Hebreeuwse Geschriften; hetzelfde deden zijn apostelen (Luk. 24:27, 44; Rom. 15:4). Voorhanden zijnde oude vertalingen getuigen eveneens van de nauwkeurige bewaring van de Hebreeuwse Geschriften. Handschriften en vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften vormen een onbetwistbaar bewijs voor de wonderbaarlijke bewaring en nauwkeurige overlevering van dit gedeelte van Gods Woord. Wij kunnen ons thans derhalve gelukkig prijzen dat wij over een authentieke, door en door betrouwbare bijbeltekst beschikken. Een opmerkzaam onderzoek van bewaard gebleven bijbelhandschriften legt een welsprekend getuigenis af van de onveranderlijkheid van de Heilige Schrift en de getrouwe bewaring ervan en voegt nog meer gewicht toe aan de volgende geïnspireerde woorden: „Het groene gras is verdord, de bloesem is verwelkt; maar wat het woord van onze God betreft, het zal tot onbepaalde tijd blijven.” — Jes. 40:8; 1 Petr. 1:24, 25.
[Illustratie op blz. 556]
De Papyrus Nash, die volgens sommigen uit de 2de of 1ste eeuw v.G.T. dateert