SALMANESER
(Salmaneser) [de god Sulman is overste].
De naam van vijf Assyrische monarchen, maar slechts twee van hen schijnen rechtstreeks in contact te hebben gestaan met Israël: Salmaneser III en Salmaneser V. Eigenlijk wordt alleen de laatste in het bijbelse verslag vermeld.
1. Salmaneser III volgde zijn vader Assurnasirpal op de Assyrische troon op. In één inscriptie noemt hij zichzelf „de koning der wereld, de koning zonder mededinger, de ’Grote Draak’, de enige macht binnen de vier wereldstreken” (Ancient Near Eastern Texts, door James B. Pritchard, blz. 276). Hij zou ongeveer 35 jaar geregeerd hebben, waarvan hij schijnbaar 31 jaar heeft doorgebracht met het voeren van veldtochten om de Assyrische heerschappij te handhaven en uit te breiden. Salmaneser III deed herhaaldelijk uitvallen naar het W. tegen de Aramese koninkrijken in Syrië.
ZIJN INSCRIPTIE WAARIN NAAR VERLUIDT ACHAB WORDT VERMELD
De monoliet-inscriptie van Salmaneser III bevat een beschrijving van de slag bij Karkar (in de nabijheid van Hamath in het Orontesdal), die in het zesde jaar van Salmanesers regering plaatsvond. De Assyriërs streden daar tegen een vijandelijke coalitie van 12 overwegend Syrische koningen. In de lijst komt er echter één voor met de naam A-ha-ab-bu Sir-’i-la-a-a. Deze naam wordt in hedendaagse naslagwerken gewoonlijk met „Achab de Israëliet” weergegeven, en Achabs deelname aan de strijd als een bondgenoot van de Syriërs wordt algemeen als een erkend feit beschouwd. De bijbel vermeldt deze gebeurtenis echter niet, en ondanks de schijnbare overeenkomst in de namen is de identificatie van A-ha-ab-bu Sir-’i-la-a-a met Achab van Israël aan ernstige twijfel onderhevig.
Uit Salmanesers inscripties blijkt dat hij in het 18de jaar van zijn regering, of twaalf jaar na de slag bij Karkar, tegen Hazaël van Damaskus streed. Hij bericht: „Destijds ontving ik de schatting van de Tyriërs, de Sidoniërs en van Jehu, de zoon van Omri.” De identificatie van A-ha-ab-bu met koning Achab zou derhalve een tegenstrijdigheid met de bijbelse chronologie opleveren, volgens welke er tussen de dood van Achab en de regering van Jehu ongeveer veertien jaar verstreken, waarin Ahazia en Joram regeerden (1 Kon. 22:51; 2 Kon. 3:1). Hoewel de meeste commentators van mening zijn dat Achabs vermoedelijke toetreding tot het Syrische bondgenootschap tegen het einde van zijn regering plaatsvond, strookt ook dit nog niet met het chronologische raamwerk van de bijbel. De bijbelgeleerden Kamphausen en Kittel, die dit probleem onderkenden, opperden dat in de Assyrische annalen ’Achabs naam met die van Joram verwisseld is’ (Hastings’ Dictionary of the Bible, Deel I, blz. 53). In de bijbel wordt echter niets over een dergelijke deelname van Joram aan de slag bij Karkar bericht. Het is ook moeilijk te verklaren waarom Achab zich met de hardnekkige vijanden van Israël in zo’n coalitie zou verbinden. Het is dus heel goed mogelijk dat de vertaling van de naam A-ha-ab-bu Sir-’i-la-a-a met „Achab de Israëliet” niet correct is.
ZIJN INSCRIPTIES WAARIN HAZAËL EN JEHU VERMELD WORDEN
Als een vervulling van Jehovah’s bij monde van Elia gesproken profetie doodde Hazaël, de kamerheer van koning Ben-Hadad van Damaskus, zijn meester en werd toen zelf koning, waarschijnlijk tegen het einde van de regering van koning Joram (ca. 917–905 v.G.T.) (2 Kon. 8:7-15). Een inscriptie van Salmaneser III bevestigt dit met de woorden: „Hadadezer [Adad-’idri, kennelijk Ben-Hadad van Damaskus] (zelf) kwam om het leven. Hazaël, een gewone man (let[terlijk]: zoon van niemand), nam de troon in bezit.” In het 18de en 21ste jaar van de regering van Salmaneser kwam het tot conflicten met Hazaël, waarbij de Assyriër weliswaar overwinningen behaalde maar er nooit in slaagde Damaskus in te nemen. — Ancient Near Eastern Texts, blz. 280.
Op de „zwarte obelisk” van Salmaneser III (thans in het British Museum) komt ook de naam voor van koning Jehu van Israël (ca. 905–876 v.G.T.) samen met een reliëf waarop te zien is hoe naar men aanneemt een afgezant van Jehu voor de Assyrische koning knielt en hem geschenken aanbiedt. De inscriptie luidt: „De schatting van Jehu (Ia-ú-a), zoon van Omri (Hu-um-ri) [bedoeld wordt een opvolger van Omri]; ik ontving van hem zilver, goud, een gouden saplu-schaal, een gouden kelk met puntige bodem, gouden bekers, gouden emmers, tin, een staf voor een koning” (Near Eastern Texts, blz. 281). Van deze schatting wordt in het bijbelse verslag over Jehu geen melding gemaakt, en hoewel het met het oog op de in 2 Koningen 10:31-33 beschreven toestanden heel goed mogelijk is dat de Israëlitische koning dit heeft gedaan, dient men echter nooit te vergeten dat de egotistische Assyrische monarchen er geen moeite mee hadden om zowel in hun inscripties als op hun reliëfs de zaken grotelijks verkeerd voor te stellen.
2. Salmaneser V was de opvolger van Tiglatpileser III (Tiglath-Pileser). Over zijn regering is uit wereldlijke annalen weinig bekend, behalve dat ze kennelijk van korte duur was. Of hij een zoon van Tiglath-Pileser of een usurpator was, staat niet vast. Eén historische inscriptie vertelt over zijn restauratie van een aan Naboe gewijde tempel in Borsippa (Babylonië). Hij is waarschijnlijk degene die in de Babylonische koningslijst voorkomt onder de naam Ululaja en zou vijf jaar geregeerd hebben (Ancient Near Eastern Texts, blz. 272, voetn. 4). Josephus citeert ook Menander van Tyrus, die een belegering van deze stad door Salmaneser V beschreef (De joodse geschiedenis, IX, XIV, 2). Afgezien daarvan is de bijbel de voornaamste bron van inlichtingen omtrent deze koning.
ONDERWERPING VAN ISRAËL
Tijdens de regering van koning Hosea van Israël (ca. 748–740 v.G.T.) drong Salmaneser V Palestina binnen en werd Hosea zijn vazal, die hem jaarlijks schatting moest betalen (2 Kon. 17:1-3). Later betaalde Hosea de schatting echter niet meer en bleek hij met koning So van Egypte een samenzwering op touw te hebben gezet. Salmaneser nam Hosea daarom gevangen en belegerde toen Samaria, drie jaar lang, waarna de goedversterkte stad ten slotte viel en de Israëlieten in ballingschap werden gevoerd. — 2 Kon. 17:4-6; 18:9-12; vergelijk Hosea 7:11; Ezechiël 23:4-10.
Het bijbelse verslag schrijft de uiteindelijke verovering van Samaria niet uitdrukkelijk aan Salmaneser toe. Sargon II, die Salmaneser V op de Assyrische troon opvolgde, beroemt zich erop de stad te hebben ingenomen. Hoewel vele assyriologen aannemen dat Salmaneser tijdens de belegering stierf of vermoord werd en dat Sargon II de verovering voltooide, is het nog steeds een punt van discussie of hij dit werkelijk heeft gedaan. In ieder geval vermeldt Sargon in zijn inscripties dat hij 27.290 Israëlieten deporteerde en mensen uit andere onderworpen landen naar Samaria overbracht. — Zie Ancient Near Eastern Texts, blz. 284, 285.