Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 1690-1693
  • Woord, Het

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Woord, Het
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • HET WOORD VAN GOD
  • PREDIKERS EN ONDERWIJZERS VAN HET WOORD
  • DE KRACHT VAN GODS WOORD EN GEEST
  • „HET WOORD” ALS TITEL
  • In welke zin „in het begin bij God”?
  • Bediening op aarde en verheerlijking in de hemel
  • Waarom Gods Zoon de titel „het Woord” draagt
  • Woord, Het
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
  • Terug naar Johannes 1:1, 2
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1962
  • Johannes 1:1 — ‘In het begin was het Woord’
    Bijbelverzen uitgelegd
  • Wie of wat is het Woord van God?
    Vragen over de Bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 1690-1693

WOORD, HET.

De term „woord” in de bijbel is in de regel de vertaling van het Hebreeuwse woord da·varʹ en het Griekse woord loʹgos. Deze woorden hebben in de meeste gevallen betrekking op een complete gedachte, uitspraak of verklaring en niet zozeer op een afzonderlijk woord of een zinsdeel. (In het Grieks wordt een ’enkel woord’ uitgedrukt door rheʹma [Matth. 27:14], hoewel ook dit kan slaan op een uitspraak of iets wat gesproken wordt.) Iedere boodschap van de Schepper, bijv. geuit bij monde van een profeet, is „het woord van God”. Op enkele plaatsen is Loʹgos („Woord”) een titel die aan Jezus Christus wordt gegeven.

HET WOORD VAN GOD

„Het woord van Jehovah” is een uitdrukking die, met geringe variaties, honderden keren in de Schrift voorkomt. Door „het woord van Jehovah” werden de hemelen geschapen. God sprak het woord en het werd volbracht. „Nu zei God: ’Er kome licht.’ Toen kwam er licht” (Ps. 33:6; Gen. 1:3). Hieruit dient niet te worden afgeleid dat Jehovah zelf niet werkt (Joh. 5:17). Maar hij heeft wel myriaden engelen die op zijn woord reageren en zijn wil volbrengen. — Ps. 103:20.

Zowel de bezielde als de onbezielde schepping is aan Gods woord onderworpen en kan door hem worden gebruikt om zijn voornemens te verwezenlijken (Ps. 103:20; 148:8). Zijn woord is betrouwbaar; God doet zijn beloften gestand (Deut. 9:5; Ps. 105:42-45). Zoals hijzelf heeft gezegd, zal zijn woord „tot onbepaalde tijd blijven”; het zal nooit terugkeren zonder aan het doel ervan te hebben beantwoord. — Jes. 40:8; 55:10, 11; 1 Petr. 1:25.

Jehovah is een God van communicatie, aangezien hij op allerlei manieren aan zijn schepselen onthult wat zijn wil en voornemens zijn. Gods woorden werden, ongetwijfeld bij monde van een engel, gesproken tot mannen als Adam, Noach, Abraham en anderen (Gen. 3:9-19; 6:13; 12:1). Soms gebruikte hij heilige mannen zoals Mozes en Aäron om zijn voornemens bekend te maken (Ex. 5:1). „Elk woord” dat Mozes Israël gebood, was voor hen in feite het woord van God (Deut. 12:32). God sprak ook bij monde van profeten zoals Elisa en Jeremia en van profetessen zoals Debora. — 2 Kon. 7:1; Jer. 2:1, 2; Recht. 4:4-7.

Vanaf de tijd van Mozes werden er veel goddelijke geboden op schrift gesteld. De Decaloog, die gewoonlijk de Tien Geboden wordt genoemd en in de Hebreeuwse Geschriften bekendstaat als „de Tien Woorden”, werd eerst mondeling overgebracht en later „door Gods vinger” op stenen tafelen ’geschreven’ (Ex. 31:18; 34:28; Deut. 4:13). Deze geboden werden in Deuteronomium 5:22 de „Woorden” genoemd; zie TIEN WOORDEN.

Jozua voegde onder goddelijke inspiratie aan de „woorden in het boek van Gods wet” nog verdere woorden toe, zoals ook andere getrouwe bijbelschrijvers dit deden (Joz. 24:26; Jer. 36:32). Uiteindelijk werden al die geschriften verzameld en vormden ze de zogenoemde Heilige Schrift of bijbel. Tot ’de gehele door God geïnspireerde Schrift’ behoren in deze tijd alle canonieke bijbelboeken (2 Tim. 3:16; 2 Petr. 1:20, 21). In de christelijke Griekse Geschriften wordt Gods geïnspireerde woord dikwijls eenvoudigweg „het woord” genoemd. — Luk. 8:11-15; Jak. 1:22; 1 Petr. 2:2.

Er bestaan vele synoniemen voor Gods woord. In Psalm 119 bijvoorbeeld, waarin meer dan 30 maal naar Jehovah’s „woord(en)” wordt verwezen, is in poëtische parallellismen gebruik gemaakt van synoniemen, zoals wet, vermaningen, bevelen, voorschriften, geboden, rechterlijke beslissingen en inzettingen van Jehovah. Ook hieruit blijkt dat met „woord” een volledige gedachte of boodschap wordt bedoeld.

Het woord van God wordt ook nog op een aantal andere manieren omschreven, waardoor het een ruimere betekenis krijgt. Het is het „’woord’ [of de „uitspraak” (rheʹma)] des geloofs” (Rom. 10:8, Kingdom Interlinear Translation), het „woord [of de boodschap (loʹgos)] der rechtvaardigheid” (Hebr. 5:13) en het „woord van de verzoening” (2 Kor. 5:19). Gods woord of boodschap is als „zaad” dat, indien het in goede aarde wordt geplant, veel vrucht voortbrengt (Luk. 8:11-15); van zijn woord wordt ook gezegd dat het ’met spoed voortsnelt’. — Ps. 147:15.

PREDIKERS EN ONDERWIJZERS VAN HET WOORD

De grootste voorvechter en ondersteuner van Jehovah’s geïnspireerde woord der waarheid was de Heer Jezus Christus. Hij deed mensen versteld staan van zijn onderwijsmethoden (Matth. 7:28, 29; Joh. 7:46); toch gaf hij zichzelf niet de eer, maar zei: „Het woord dat gijlieden hoort, is niet van mij, maar behoort de Vader toe, die mij heeft gezonden” (Joh. 14:24; 17:14; Luk. 5:1). Getrouwe discipelen van Christus bleven in zijn woord, dat hen bevrijdde van onwetendheid, bijgeloof en vrees, alsook van slavernij aan zonde en dood (Joh. 8:31, 32). Jezus moest vaak een dispuut aangaan met de Farizeeën, omdat zij met hun overleveringen en leringen het „woord [of de verklaring] van God” krachteloos maakten. — Matth. 15:6; Mark. 7:13.

Het gaat niet slechts om het horen van het woord van God dat wordt gepredikt. Het is ook van fundamenteel belang dat men ernaar handelt en de boodschap gehoorzaamt (Luk. 8:21; 11:28; Jak. 1:22, 23). Nadat de apostelen en discipelen goed waren opgeleid voor de bediening, gehoorzaamden zij op hun beurt het woord en begonnen zelf te prediken en te onderwijzen (Hand. 4:31; 8:4, 14; 13:7, 44; 15:36; 18:11; 19:10). Dientengevolge „bleef het woord van God groeien, en het aantal discipelen . . . bleef sterk toenemen”. — Hand. 6:7; 11:1; 12:24; 13:5, 49; 19:20.

De apostelen en hun metgezellen waren geen venters van de Schrift, zoals de valse herders dit waren. Wat zij predikten was de onverbloemde, onvervalste boodschap van God (2 Kor. 2:17; 4:2). De apostel Paulus schreef aan Timotheüs: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden, als een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid juist hanteert.” Verder gebood hij Timotheüs: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd” (2 Tim. 2:15; 4:2). Ook vermaande Paulus christelijke echtgenotes om op hun gedrag te letten, „zodat er niet schimpend over het woord van God wordt gesproken”. — Tit. 2:5.

Vanaf het moment dat de Duivel tegensprak wat God in de hof van Eden had gezegd, zijn er vele satanische tegenstanders van Gods woord geweest. Velen die Gods woord hoog hebben gehouden, hebben daarvoor het leven moeten laten, zoals zowel de bijbelse profetieën als de geschiedenis kunnen getuigen (Openb. 6:9). Het is ook een historisch feit dat vervolging er niet in is geslaagd de bekendmaking van Gods woord een halt toe te roepen. — Fil. 1:12-14, 18; 2 Tim. 2:9.

DE KRACHT VAN GODS WOORD EN GEEST

Gods woord oefent een geweldige kracht op zijn hoorders uit. Het betekent leven. God heeft voor Israël in de wildernis gedemonstreerd dat „de mens niet leeft van brood alleen, maar dat de mens leeft van elke uiting uit Jehovah’s mond” (Deut. 8:3; Matth. 4:4). Het is „het woord des levens” (Fil. 2:16). Jezus sprak de woorden van God en zei: „De woorden [rheʹma·ta] die ik tot u heb gesproken, zijn geest en zijn leven.” — Joh. 6:63.

De apostel Paulus schreef: „Het woord [of de boodschap, loʹgos] van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebr. 4:12). Het bereikt het hart en onthult of iemand werkelijk overeenkomstig juiste beginselen leeft. — 1 Kor. 14:23-25.

Het woord van God is de waarheid en kan iemand heiligen, zodat hij door God gebruikt kan worden (Joh. 17:17). Het kan iemand wijs en gelukkig maken; het is in staat alles tot stand te brengen waartoe God het heeft uitgezonden (Ps. 19:7-9; Jes. 55:10, 11). Het kan iemand volledig toerusten voor ieder goed werk en hem in staat stellen de goddeloze te overwinnen. — 2 Tim. 3:16, 17; vergelijk 1 Johannes 2:14.

Over Jezus’ prediking wordt gezegd: „God [heeft] hem met heilige geest en kracht . . . gezalfd, en hij ging het land door, terwijl hij goeddeed en allen gezond maakte die door de Duivel onderdrukt waren, want God was met hem” (Hand. 10:38). De apostel Paulus slaagde erin mensen, zelfs heidenen, te bekeren, en dat „niet met overredende woorden van [menselijke] wijsheid, maar met een tentoonspreiding van geest en kracht” (1 Kor. 2:4). De woorden die hij, gebaseerd op de Schrift, het Woord van God, door middel van Gods heilige geest sprak, oefenden kracht uit, waardoor die bekeringen tot stand kwamen. Hij zei tot de gemeente in Thessalonika: „Het goede nieuws dat wij prediken, is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht en met heilige geest en sterke overtuiging.” — 1 Thess. 1:5.

„HET WOORD” ALS TITEL

In de christelijke Griekse Geschriften komt „het Woord” (Grieks: ho Loʹgos) ook als titel voor (Joh. 1:1, 14; Openb. 19:13). De apostel Johannes identificeerde de drager van deze titel, namelijk Jezus, die niet alleen gedurende zijn bediening op aarde als volmaakt mens zo werd aangeduid, maar ook gedurende zijn voormenselijke bestaan als geestelijk schepsel alsook nadat hij tot de hemel was verhoogd.

Betreffende het voormenselijke bestaan van de Zoon zegt Johannes: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god” (Joh. 1:1, NW). In de Statenvertaling en de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap staat hier: „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Dit doet het voorkomen alsof het Woord identiek was met de Almachtige God, terwijl de eerstgenoemde weergave in de Nieuwe-Wereldvertaling te kennen geeft dat het Woord niet de God, de Almachtige God is, maar een „machtige”, een god. (Zelfs de rechters van het oude Israël, die grote macht uitoefenden in de natie, werden „goden” genoemd [Ps. 82:6; Joh. 10:34, 35].) Het is zo dat in de Griekse tekst voor het eerste woord „God” het bepalend lidwoord ho, „de”, staat, maar voor het tweede woord „god” staat geen lidwoord.

Andere moderne vertalingen helpen de juiste zienswijze te krijgen. De interlineaire woord-voor-woordvertaling van de Griekse tekst in de Emphatic Diaglott luidt: „In een begin was het Woord, en het Woord was bij de God, en een god was het Woord.” De begeleidende tekst van de Diaglott gebruikt voor de God een aanvangshoofdletter en verder kleine hoofdletters, terwijl de tweede keer dat „god” in de zin voorkomt, alleen de beginletter een hoofdletter is: „In het begin was de LOGOS, en de LOGOS was bij GOD, en de LOGOS was God.”

Deze weergaven ondersteunen het feit dat Jezus, die de Zoon van God is en degene die door God bij het scheppen van alle andere dingen werd gebruikt (Kol. 1:15-20), inderdaad een ”god”, een „machtige”, is en over de hoedanigheid macht beschikt, maar niet de Almachtige God is. Andere vertalingen weerspiegelen deze zienswijze. The New English Bible (1961) zegt: „En wat God was, was het Woord.” Het Griekse woord dat met „Woord” is vertaald, is Loʹgos, en daarom luidt de New Translation of the Bible (1922) van dr. James Moffatt: „De Logos was goddelijk.” The Complete Bible — An American Translation (Smith-Goodspeed) luidt: „Het Woord was goddelijk.” Andere lezingen luiden: „Het was hecht met God verbonden, ja, zelf van goddelijke natuur” (R. Böhmer, Das Neue Testament verdeutscht, 1910). „Het Woord was zelf van goddelijke natuur” (C. Stage, Das Neue Testament, 1896). „En God (= van goddelijke natuur) was het Woord” (H. Menge, Die Heilige Schrift des Alten und Neuen Testaments, 1949). „En was van goddelijk gewicht” (F. Pfäfflin, Das Neue Testament, 1947). „En van goddelijke natuur was het Woord” (L. Thimme, Das Neue Testament, 1949). Al deze weergaven leggen de nadruk op de hoedanigheid van het Woord, niet op het identiek-zijn met zijn Vader, de Almachtige God. Als de Zoon van God (Jehovah) bezit Jezus Christus de goddelijke hoedanigheid, want goddelijk betekent ’als van god’. — Kol. 2:9; vergelijk 2 Petrus 1:4, waar aan Christus’ medeërfgenamen „goddelijke natuur” wordt beloofd.

In The Four Gospels — A New Translation, door professor Charles Cutler Torrey (2de uitg., 1947), staat: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was god. Toen hij in het begin bij God was, werden alle dingen door bemiddeling van hem geschapen; zonder hem kwam geen geschapen ding tot bestaan” (Joh. 1:1-3). Merk op dat wat het Woord volgens deze tekst is, zonder aanvangshoofdletter wordt gespeld, namelijk „god”.

In welke zin „in het begin bij God”?

Dit Woord of deze Loʹgos was Gods enige rechtstreekse schepping, de eniggeboren zoon van God, en klaarblijkelijk de intieme metgezel van God, tot wie God sprak toen hij zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis” (Gen. 1:26). Vandaar dat Johannes vervolgens zei: „Deze was in het begin bij God. Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en zonder hem is zelfs niet één ding ontstaan.” — Joh. 1:2, 3.

Uit andere schriftplaatsen blijkt duidelijk dat het Woord Gods werktuig was, door bemiddeling van wie alle andere dingen tot bestaan kwamen. Er is „één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn . . .; en er is één Heer, Jezus Christus, door bemiddeling van wie alle dingen zijn” (1 Kor. 8:6). Het Woord, Gods Zoon, was „het begin van de schepping door God”, ook wel omschreven als „de eerstgeborene van heel de schepping; want door bemiddeling van hem werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen”. — Openb. 3:14; Kol. 1:15, 16.

Bediening op aarde en verheerlijking in de hemel

Te bestemder tijd vond er een verandering plaats. Johannes verklaart: „Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden [als de Heer Jezus Christus], en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader” (Joh. 1:14). Door vlees te worden, werd het Woord zichtbaar, hoorbaar en tastbaar voor ooggetuigen op aarde. Op deze wijze konden mensen van vlees en bloed rechtstreeks contact en omgang hebben met „het woord des levens”, dat, zoals Johannes zegt, „van het begin af was, wat wij hebben gehoord, wat wij met onze ogen hebben gezien, wat wij aandachtig hebben aanschouwd en onze handen hebben betast”. — 1 Joh. 1:1-3.

De verheerlijkte Heer Jezus Christus blijft de titel „het Woord” dragen, zoals in Openbaring 19:11-16 te kennen wordt gegeven. Daar zegt Johannes dat hij in een hemels visioen een wit paard zag, met een berijder die „Getrouw en Waarachtig” alsook „Het Woord van God” werd genoemd, en „op zijn bovenkleed, ja, op zijn dij, draagt hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren”.

Waarom Gods Zoon de titel „het Woord” draagt

Een titel beschrijft vaak de functie of de taak van de drager van die titel. Zo was het met de titel Kal Hatze, die aan een Abessijnse functionaris werd gegeven en die „de stem of het woord van de koning” betekent. James Bruce beschrijft, naar aanleiding van de reizen die hij van 1768–1773 maakte, de taken van de Kal Hatze als volgt: Hij stond voor een met een gordijn afgesloten raam, waardoorheen de koning, van buiten onzichtbaar, tot deze functionaris sprak. Deze bracht dan de boodschap aan de desbetreffende personen of partijen over. Zo diende de Kal Hatze als het woord of de stem van de Abessijnse koning.

Bedenk ook dat God Aäron aanstelde als het woord of de „mond” van Mozes, toen hij zei: „Hij moet voor u tot het volk spreken; en het moet geschieden dat hij u tot een mond zal dienen, en gij zult hem tot God dienen.” — Ex. 4:16.

Ongetwijfeld diende Gods eerstgeboren Zoon op overeenkomstige wijze als de Mond of Woordvoerder van zijn Vader, de grote Koning der Eeuwigheid. Hij was Gods Woord, zijn communicatiemiddel om inlichtingen en instructies aan de andere geestelijke en menselijke zonen van de Schepper over te brengen. Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat God — voordat Jezus naar de aarde kwam — zich bij vele gelegenheden wanneer Hij communicatie met mensen onderhield, van „het Woord” als zijn hemelse woordvoerder bediende (Gen. 16:7-11; 22:11; 31:11; Ex. 3:2-5; Recht. 2:1-4; 6:11, 12; 13:3). Aangezien de engel die de Israëlieten door de wildernis leidde, ’Jehovah’s naam in zich’ had, kan hij Gods Zoon, het Woord, zijn geweest. — Ex. 23:20-23.

Met de volgende woorden maakte Jezus zijn toehoorders duidelijk dat hij gedurende zijn aardse bediening als de Woordvoerder of het Woord van zijn Vader bleef dienen: „Ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft mij zelf een gebod gegeven met betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken moet. . . . De dingen die ik daarom spreek, spreek ik zoals de Vader ze mij heeft gezegd.” — Joh. 12:49, 50; 14:10; 7:16, 17.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen