Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w50 15/9 blz. 298-299
  • Mordechai aanbidt alleen Jehova

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Mordechai aanbidt alleen Jehova
  • De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
  • Vergelijkbare artikelen
  • Mordechai
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Bijbelboek nummer 17 — Esther
    „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
  • Een verandering van rouw in een goede dag
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Mordechai
    Inzicht in de Schrift, Deel 2
Meer weergeven
De Wachttoren en Aankondiger van Jehova’s Koninkrijk 1950
w50 15/9 blz. 298-299

Mordechai aanbidt alleen Jehova

MORDECHAI was betrokken in de regeringszaken van een wereldrijk, maar hij aanbad de politieke staat niet. Hij gehoorzaamde de wetten van het land, wanneer ze niet in strijd waren met Gods wetten. Hij trad zelfs handelend op voor het behoud van de staat, toen deze door oproerige samenzweerders werd bedreigd. Toen het echter tot een openlijke beproeving van getrouwheid kwam, was Mordechai in de eerste plaats trouw aan God. Dat zijn onbevreesde handelwijze door Jehova werd gezegend, toont het verslag in het Bijbelboek dat „Esther” wordt genoemd.

De gebeurtenissen die in het boek staan beschreven, geschieden in Perzië, in de koninklijke stad Susan, „in de dagen van Ahasveros (hij is die Ahasveros, dewelke regeerde van Indië af tot aan Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen).” Het boek Esther beschrijft ongeveer de tijd van 484-474 v. Chr. Ofschoon wij kunnen zeggen dat Esther de hoofdpersoon van het boek is, was toch Mordechai door zijn wijze raad er de oorzaak van dat zij tot koningin werd aangesteld. Hun verwantschap wordt door het volgende getoond:

„Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, een man van Jemini; die weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. En hij was het, die opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen.” Wegens de ongehoorzaamheid van koningin Vasthi koos koning Ahasveros een nieuwe koningin, en wel Esther, de nicht van Mordechai. Maar zelfs nadat Esther tot koningin was verhoogd, „deed [zij] het bevel van Mordechai, gelijk als toen zij bij hem opgevoed werd.” — Esther 1:1; 2:5-7, 20.

Vervolgens worden in het bericht twee gebeurtenissen verhaald die Mordechai’s houding aantonen tegenover door een menselijke regering uitgevaardigde wetten en bevelen, maar nochtans duidelijk maken hoe hij weigert Gods wet te overtreden, wanneer voorschriften van de staat met die wet in strijd zijn. De eerste gebeurtenis wordt vermeld in Esther 2:21-23: „In die dagen, als Mordechai in de poort des Konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen des Konings van de dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros. En deze zaak werd Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin Esther te kennen; en Esther zeide het den Koning in Mordechai’s naam. Als men de zaak onderzocht, is het alzo bevonden, en zij beiden werden aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken geschreven voor het aangezicht des Konings.”

Aldus werd de samenzwering tegen de staat onderdrukt. Maar in de vlak daaropvolgende verzen zien wij dat Mordechai zelf het bevel van de koning trotseert, omdat hij, indien hij de wet van de koning zou gehoorzamen, Gods wet zou moeten overtreden: „Na deze geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten, die bij hem waren. En al de knechten des Konings, die in de poort des Konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman [bewezen Haman eer]; want de Koning had alzo van hem bevolen; maar Mordechai neigde zich niet, en [bewees hem geen eer]. Toen zeiden de knechten des Konings, die in de poort des Konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt gij des Konings gebod? Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van Mordechai bestaan zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood was. Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, zo werd Haman vervuld met grimmigheid.” — Esther 3:1-5, King James Vert.

Merk op dat toen Mordechai dagelijks werd gevraagd waarom hij weigerde te buigen, hij hun antwoordde, door te zeggen dat hij een Jood was. Dit betekende dat hij hen er aan herinnerde, dat hij Gods gebod opvolgde, waardoor werd verboden zich voor schepselen neder te buigen en hen te eren en te aanbidden. Hamans toorn zocht een uitweg, niet alleen tegen Mordechai, maar tegen alle Joden, en om dat doel te bereiken, wist hij het zover te drijven dat er een besluit tot uitroeiing van de Joden werd uitgevaardigd. Op grond waarvan kon hij toestemming van de koning krijgen voor zijn antisemietische actie? Door de Joden van opruiing tegen de staat te beschuldigen, daar zij Gods wet boven de wet van een mens stelden. Haman zeide tot de koning: „Hun wetten zijn verscheiden van de wetten aller volken; ook doen zij des Konings wetten niet.” — Esther 3:8.

De zelfverzekerde Haman was zo overtuigd van zijn succes, dat hij een galg bouwde om Mordechai aan op te hangen, en op weg ging naar de koning om toestemming te krijgen voor deze moord op gezag van de wet. Maar de koning ontving de Agagiet met de vraag: „Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer de Koning een welbehagen heeft?” De verwaande Haman dacht dat hij beslist de man was die moest worden geëerd, en daarom dacht hij een uitvoerig plan uit volgens hetwelk de man op het paard van de koning door de straten zou trekken, terwijl het paard geleid zou worden door een der vorsten van de koning. De koning gaf zijn toestemming; maar hoe verpletterend was de slag die Haman werd toegebracht, toen hij hoorde dat de man die moest worden geëerd Mordechai was en dat hij, Haman, het paard zou moeten leiden dat Mordechai bereed! Waarom wenste de koning plotseling Mordechai te eren? Omdat toen de koning op een nacht aan slapeloosheid leed, hij zich de historische kronieken liet voorlezen en door het gelezene werd opnieuw onder zijn aandacht gebracht, hoe Mordechai de samenzwering tegen de koning had gemeld, en toen de koning hoorde dat er niets was gedaan om Mordechai voor zijn dienst te eren, besloot hij deze nalatigheid te herstellen. De volgende dag had hij het gesprek met Haman, dat voor het „Ik” van de Agagiet zeer pijnlijk uitviel.

Door Esthers tussenkomst, op advies van Mordechai, werd Hamans boosheid blootgelegd en hij werd aan de galg gehangen die hij voor Mordechai had opgericht. Ook werd Mordechai tot Hamans vroegere positie verheven en werden er regelingen getroffen dat de Joden zich op de dag dat Hamans boosaardige besluit tot uitroeiing zou worden uitgevoerd, konden verdedigen. Het gevolg was dat de rollen werden omgekeerd en in plaats van de Joden waren het hun vijanden die stierven. Om de overwinning te herdenken, stelde Mordechai het Purimfeest in, aan welk gebod de Joden zich sindsdien hebben gehouden (Esther 8:11; 9:1-32). Wat Mordechai zelf betreft, hij „was de tweede bij den koning Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en sprekende voor den welstand van zijn ganse zaad”. — Esther 10:3.

De andere dramatische gebeurtenissen in het boek Esther zullen wij in dit artikel niet bespreken. De rest van dit artikel wijden wij aan een bespreking van enkele belangwekkende feiten in verband met de chronologie en het boek Esther, dat waarschijnlijk door Mordechai werd geschreven, wiens naam betekent „als zuivere mirre of fijngestampte mirre”. Er bestaat enig meningsverschil over de schrijver van het boek. Er zijn geleerden die het aan Ezra toeschrijven. Waarschijnlijk bracht Ezra het boek mee toen hij in 467 v. Chr. uit Babylon naar Jeruzalem kwam en voegde het aan de toen nog aangroeiende Hebreeuwse canon toe. Het is echter waarschijnlijker dat Mordechai het bericht heeft geschreven, omdat hij in de gelegenheid was alle kleine bijzonderheden te weten die in het verhaal over de persoonlijke aangelegenheden van Mordechai en Esther, over Hamans gezin en vooral over de huiselijke aangelegenheden in het paleis te Susan worden getoond. Nadat hij in de dienst van de koning was verhoogd, zal hij eveneens toegang hebben gehad tot de officiële stukken die in het verhaal worden genoemd.

De echtheid of authenticiteit van het boek wordt door velen in twijfel getrokken. Hun voornaamste bezwaar is niet op historische gronden of goed-gefundeerde critische onderzoekingen gebaseerd, maar op een willekeurige, uit het gevoel voortkomende reactie die is ontstaan doordat de naam van God geen enkele maal in het verhaal voorkomt. Maar het gehele boek ademt een geest van getrouwheid en onkreukbaarheid tegenover God en een grote belangstelling voor de zaak van Gods volk. Het feit dat Mordechai standvastig weigerde Gods vijand, Haman, de Amalekiet, te vereren en zich voor hem te buigen, bewijst dat Mordechai Jehova en Zijn wet erkende; Haman had bezwaar tegen dit volk, wiens wetten verschilden van die van de andere volken. Bovendien wordt in Esther 4:14 bedektelijk te kennen gegeven, dat God vaak de gebeurtenissen leidt en het woord „geroep” in hoofdstuk 9:31 heeft ongetwijfeld betrekking op een gebed.

De echtheid van het boek kan op de volgende gronden worden vastgesteld: De Joden hebben het altijd tot de canon gerekend; het werd waarschijnlijk in de canon opgenomen door Ezra, die leefde toen de in het boek vermelde gebeurtenissen geschiedden en die in de gelegenheid zou zijn geweest een uitspraak te doen over de echtheid er van. Hij zou het niet in de canon hebben opgenomen als het een fabel was geweest. Hoewel het boek in het Hebreeuws is geschreven, bevat het Perzische en Aramese uitdrukkingen waarmede de Hebreeuwse taal tegen die tijd was besmet; in dit opzicht komt de bewoording er van overeen met die van de boeken Ezra, Nehemia, en Eén en Twee Kronieken. Het bericht klinkt echt doordat het volledig in overeenstemming is met de tijd waarin de daarin beschreven gebeurtenissen volgens de geschiedenis zijn voorgevallen. Nog een sterk argument ten gunste van de echtheid en de historische grondslag van dit boek is, dat de joden tot op deze dag het Purimfeest houden, dat door Mordechai ter herinnering aan hun bevrijding in die tijd, werd ingesteld. Het krachtigste argument is echter, dat de profetische beelden die door de gebeurtenissen in het boek Esther zijn gevormd, thans, in deze „laatste dagen”, onder Jehova’s leiding in vervulling gaan.

In welke tijd zijn de vertelde gebeurtenissen voorgevallen? Toen het Perzische rijk zich uitstrekte „van Indië af tot aan Morenland toe”. De eerste heerser die over zulk een gebied het bewind heeft kunnen voeren, is Darius II, en de taal van het boek, de daarin onthulde gebeurtenissen en gewoonten, en het feit dat het door Ezra in de canon is opgenomen, sluiten de mogelijkheid uit dat de gebeurtenissen na de regering van Arthahsasta III zijn geschied. Tussen deze twee Perzische vorsten was Xerxes. De Ahasveros van het boek Esther moet één van deze drie zijn geweest.

Deze Ahasveros scheen in het twaalfde jaar van zijn regering niet al te goed met de Joden en hun geloof bekend te zijn, of niet erg genegen te zijn hen te begunstigen, daar hij zich zeer vlug door Haman liet beïnvloeden en een bevel tot hun vernietiging uitvaardigde. In verband hiermede kan het bezwaarlijk Darius II zijn geweest; hij was goed bekend met de Joden en had hen in het begin van zijn regering, vóór het twaalfde jaar daarvan, reeds begunstigd. Evenmin kan het Arthahsasta III zijn geweest, daar hij de Joden in het zevende jaar en wederom in het twintigste jaar van zijn regering speciaal begunstigde. Dan moet de Ahasveros van het boek Esther Xerxes zijn geweest. Hiermede zijn de meeste geleerden het eens, en in Een Amerikaanse Vertaling van de Bijbel en de vertaling van Moffatt is de naam Ahasveros in het bericht zelfs door Xerxes vervangen.

Wanneer heeft Xerxes dan geregeerd? Xerxes begon te regeren na de lange regering van Darius II, omstreeks 486 v. Chr. De geschiedkundigen zeggen over het algemeen 485 v. Chr. Over de tijd waarop zijn regering eindigde, is men het niet eens. De meeste encyclopedieën zeggen, dat zijn regering zich uitstrekte tot het eenentwintigste jaar, dus tot 465 v. Chr., en dat toen Arthahsasta III de troon besteeg. Maar de nauwkeurigste wereldse geschiedschrijver uit die tijd, die tijdens de regering van Arthahsasta III leefde, namelijk Thucydides, stelt met behulp van een chronologische tabel door Diodorus, het einde van Xerxes’ regering en het begin van Arthahsasta’s heerschappij op omstreeks het jaar 474 v. Chr. In werkelijkheid heeft Xerxes twaalf volle jaren geregeerd, van 486 tot 474 v. Chr., en waarschijnlijk is hij nog met zijn dertiende regeringsjaar begonnen. De gebeurtenissen van Esther zijn van het derde jaar tot en met het twaalfde jaar van zijn regering geschied, dus in een periode van ongeveer tien jaren.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen