Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w58 1/6 blz. 344-350
  • Het enten van de wilde olijfboom

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Het enten van de wilde olijfboom
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • ENKELE TAKKEN WORDEN WEGGEBROKEN
  • HET ENTEN VAN DE WILDE OLIJFBOOM
  • DE EENMAKING VAN TWEE VOLKEN
  • ’O de diepte van Gods wijsheid!’
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2011
  • Een produktieve olijfboom
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
  • Vragen van lezers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • Verenigde vruchtdragers
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1983
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1958
w58 1/6 blz. 344-350

Het enten van de wilde olijfboom

„Wanneer er echter enige takken zijn weggebroken en gij, ofschoon een wilde olijfboom, daartussen werdt geënt en deel hebt gekregen aan de wortel der vetheid van de olijfboom, moet gij niet jubelen tegenover de takken.” — Rom. 11:17, 18.

1, 2. Waarom zijn dode takken aan een vruchtboom onverkieslijk, en hoe gebruikte Johannes de Doper dit in een illustratie?

WELKE takken van een vruchtboom zijn begeerlijker, dode of levende? Het antwoord ligt voor de hand. Iets wat dood is kan geen vruchten voortbrengen. Een fruitkweker zal daarom dode, onproduktieve takken wegsnoeien zodat deze de opbrengst van de boom niet in de weg staan. In het Palestina uit de oudheid had de fruitkweker niet alleen graag produktieve bomen omdat deze veel opbrachten, maar ook omdat er op vruchtbomen belasting werd geheven. Hij kon het zich niet veroorloven er onvruchtbare bomen op na te houden die kostbare ruimte in beslag namen, of bomen die vol onvruchtbare takken zaten. Hij was er daarom gauw bij de dode takken weg te snoeien.

2 Daar dit algemeen bekend was, gebruikte Johannes de Doper dit als een illustratie om het natuurlijke Israël er goed van te doordringen dat het dwaasheid was op hun vleselijke verwantschap met Abraham te vertrouwen om aldus Gods goedkeuring en zegen te ontvangen. Hiervoor zei hij: „Brengt dan bij berouw passende vrucht voort en verstout u niet tot uzelf te zeggen: ’Wij hebben Abraham tot vader.’ Want ik zeg u, dat God Abraham uit deze stenen kinderen kan verwekken. De bijl ligt reeds aan de wortel der bomen; elke boom die dan geen goede vrucht voortbrengt, zal omgehakt en in het vuur geworpen worden” (Matth. 3:8-10). Johannes waarschuwde aldus de natie van te voren voor de zinnebeeldige dag der wrake en het oordeel voor de gehele natie die in 70 n. Chr. aanbrak. Slechts een overblijfsel van het vleselijke Israël bracht goede vruchten voort en ontving van God een gunstig oordeel.

3. Waarmee vergeleek de apostel Paulus het ware zaad van Abraham?

3 Paulus heeft een andere illustratie gegeven waarin de Israëlieten er op werd gewezen dat zij niet moesten vertrouwen op hun vleselijke banden met Abraham. Hij gebruikte een der meest voorkomende vruchtbomen in Palestina, de olijfboom, als symbool. Hij vergeleek de stam en de takken van een veredelde olijfboom met het ware zaad van Abraham dat in Gods verbond met deze patriarch genoemd wordt. In het voorgaande artikel is reeds gebleken dat het ware zaad Abrahams niet vleselijk maar geestelijk is en in de eerste plaats uit Christus bestaat en vervolgens uit de 144.000 geestelijke Israëlieten die het geloof van een Abraham aan de dag leggen.

4. Waarom is het niet noodzakelijk een vleselijke nakomeling van Abraham te zijn om tot zijn zaad te behoren?

4 Men behoeft geen vleselijke nakomeling van Abraham te zijn om werkelijk zijn zaad te kunnen worden. Johannes de Doper verklaarde dat God Abraham zelfs uit de stenen kinderen kan verwekken. Daarom is hij niet verplicht Abrahams vleselijke nakomelingen te nemen om zijn aan deze getrouwe man gegeven belofte na te komen. Dit wordt ons duidelijk gemaakt in Galaten 3:28, 29: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw; want gij zijt allen één in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen ten aanzien van een belofte.” Met het oog hierop begrijpen wij dat de takken van de symbolische olijfboom uit Paulus’ illustratie niet louter uit onderdanen van de joodse natie bestaan.

5. Wat stelt de stam van de olijfboom voor?

5 Christus is Abrahams voornaamste Zaad en zij die met hem zijn verenigd als geestelijke Israëlieten krijgen het leven door middel van hem. Vandaar dat hij voorgesteld wordt als de takken dragende stam van de olijfboom, zoals blijkt uit Jezus’ illustratie van de wijnstok: „Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in eendracht met mij blijft, en ik in eendracht met hem, draagt veel vrucht, want afgescheiden van mij kunt gij in het geheel niets doen.” — Joh. 15:5.

6. Op welke wijze zijn Christus’ volgelingen door God aangenomen, en wat verwachten zij?

6 Christus’ getrouwe volgelingen die in zijn voetspoor treden en in deze twee illustraties als de takken worden voorgesteld, worden door Jehovah God als zijn koninklijke zonen aangenomen. Dit werd mogelijk gemaakt doordat zij rechtvaardig werden verklaard door Christus’ zonden-wegnemende slachtoffer en doordat zij door Gods geest als geestelijke zonen werden verwekt. „Want allen die door Gods geest worden geleid, zijn Gods zonen. Want gij hebt geen geest van slavernij ontvangen die wederom vrees veroorzaakt, maar gij hebt een geest der aanneming als zonen ontvangen, door welke geest wij uitroepen: ’Abba, Vader!’ De geest legt getuigenis af met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen: ja, erfgenamen Gods, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij tezamen lijden, opdat wij ook tezamen verheerlijkt mogen worden” (Rom. 8:14-17). De 144.000 aldus aangenomen volgelingen van Christus zijn de geestelijke Israëlieten, Abrahams ware zaad. Zij hebben het vooruitzicht tot onsterfelijk leven verheerlijkt te worden als geestelijke schepselen in Gods hemelse koninkrijk met Christus.

7. Wat is de wortel van de olijfboom en hoe worden hierdoor de stam en de takken heilig?

7 Daar het leven van Jehovah via Christus tot de 144.000 geestelijke joden komt, is God de wortel van de symbolische olijfboom, de theocratische organisatie, die daaraan kracht en leven geeft, evenals een boom staande wordt gehouden en van voedsel wordt voorzien door de wortels. Daar de wortel Jehovah heilig is, zijn de stam en de takken eveneens heilig. „Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die gij vroeger in uw onwetendheid had, maar wordt ook gíj, gelijk de heilige die u heeft geroepen, heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, omdat ik heilig ben.’” — 1 Petr. 1:14-16.

ENKELE TAKKEN WORDEN WEGGEBROKEN

8. Welk lot is de onproduktieve takken in de symbolische olijfboom beschoren, en waarom?

8 De door de olijfboom voorgestelde theocratische organisatie is heilig, volledig toegewijd aan rechtvaardigheid en ze wil Jehovah’s naam eer en lof toebrengen. Gaan er enkele takken dood of worden ze onproduktief, dan zullen ze evenals onvruchtbare, dode takken van een vruchtboom afgehakt worden.

9, 10. (a) Op welke wijze steunde Jehovah het vleselijke Israël? (b) Waarom kunnen wij hen als de natuurlijke takken van de olijfboom beschouwen?

9 Paulus wijst er in zijn illustratie op dat er inderdaad enkele takken afgehouwen waren en dat er takken van de wilde olijfboom in hun plaats waren gekomen. Om dit te kunnen begrijpen, moeten wij eerst weten wat de takken van de gekweekte en de wilde olijfboom voorstellen. Zoals reeds werd gezegd, stonden de natuurlijke joden vanaf de tijd van hun bevrijding uit Egypte en het sluiten van het wetsverbond bij de berg Sinaï in een unieke verhouding tot Jehovah. Het was een begunstigde positie waarin niet-joden niet deelden. Vanwege het Abrahamitische verbond ontving het vleselijke Israël vele gunsten en voorrechten van God. De wortel, Jehovah God, steunde hen.

10 Als Gods uitverkoren natie konden zij de takken voor de symbolische olijfboom leveren en aldus het koninkrijk der hemelen vormen. Daarom kunnen zij als de natuurlijke takken van de veredelde olijfboom beschouwd worden. Als zij er in geslaagd waren 144.000 takken te leveren, zou geen enkele heiden deel hebben uitgemaakt van het geestelijke Israël. Dan zou de hoop voor alle heidenen leven als aardse onderdanen van het Koninkrijk geweest zijn.

11. Hoe kwam het dat Israëls positie in de olijfboom nog niet vast was, en wanneer kregen zij hun grootste kans om geloof aan de dag te leggen?

11 Wij moeten wel bedenken dat het vleselijke Israël deze positie in deze olijfboom innam op voorwaarde van geloof en gehoorzaamheid. Toen Jehovah hun zijn beloofde Zoon aanbood, was dit de geschiktste gelegenheid om te tonen dat zij geloof hadden. Zij wisten dat zij hem konden verwachten, want honderden jaren tevoren werd er reeds over hem geprofeteerd en werd er zelfs voorzegd wat hij zou doen en op welk tijdstip hij zijn bediening zou beginnen. De Mozaïsche wet verwees naar hem en legde de nadruk op zijn volmaakte offer dat de zonden zou wegnemen. Als natie verwierpen zij hem toch toen hij zich aanbood.

12, 13. Hoe werd Christus voor hen een steen der struikeling?

12 In plaats dat zij de door God uitgekozen Koning accepteerden, stelden zij cesar boven hem. Zij riepen: „Wij hebben geen koning dan cesar” (Joh. 19:15). Christus werd op deze wijze tot een steen der struikeling voor de vleselijke nakomelingen van Abraham. „Hoewel Israël een wet der rechtvaardigheid heeft nagestreefd, is het niet tot de wet geraakt. Waarom niet? Omdat het dit niet door geloof, maar als door werken heeft nagestreefd. Zij zijn gestruikeld over de ’steen der struikeling’; zoals er staat geschreven: ’Zie! ik leg in Zion een steen der struikeling en een rotsmassa des aanstoots, maar wie zijn geloof er op grondt, zal niet teleurgesteld worden.’” — Rom. 9:31-33.

13 De natie struikelde omdat zij niet in hem geloofde. Ondanks al de profetieën die hij in vervulling deed gaan en alle wonderen welke hij voor hun ogen verrichtte, weigerden zij geloof in hem uit te oefenen. Zij waren doof en blind, precies zoals Jeremia dit gezegd had. „Hoort dit toch, gij dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft zonder te zien en oren zonder te horen.” — Jer. 5:21, NBG.

14. (a) Wat verloren zij door hun gebrek aan geloof? (b) Wie waren als de goede takken die in de boom bleven?

14 Doordat zij geen geloof hadden, verloren zij het voorrecht de geestelijke olijfboom te zijn en evenmin ontvingen zij de zegen van onsterfelijk hemels leven als koningen en priesters. Zij lieten de gelegenheid om getuigen van Jehovah’s Koning en koninkrijk te worden, voorbijgaan. Zij hadden er blijk van gegeven dat ze precies als de dode en onvruchtbare takken waren die uitgehouwen worden en in het vuur geworpen. Een overblijfsel van de natie legde echter geloof aan de dag. Zij werden niet uitgehouwen maar evenals goede takken op hun plaats gelaten in de symbolische olijfboom.

HET ENTEN VAN DE WILDE OLIJFBOOM

15. Waartoe wendde God zich om een plaatsvervanger voor het verworpen Israël te vinden, en hoe was dit voorzegd?

15 Daar Jehovah zich had voorgenomen dat het Koninkrijk door 144.000 personen gevormd zou worden en Abrahams vleselijke nakomelingen voor het grootste deel door gebrek aan geloof hadden getoond dat zij er niet voor in aanmerking kwamen, rijst de vraag waarheen zich te wenden om genoeg zonen te vinden om tot een dergelijk aantal te komen. Het enige antwoord is, Tot de niet-joodse natiën. Zij zouden het aantal voltallig maken, al was Abraham dan ook niet hun vleselijke voorvader. Met het oog hierop zegt de apostel Paulus: „Niettemin vraag ik, Israël wist het wel, niet waar? Mozes zegt eerst: ’Ik zal uw afgunst opwekken jegens wat geen natie is en u uitermate toornig maken op een onverstandige natie.’ Jesaja zegt echter zeer vrijmoedig: ’Ik ben gevonden door wie mij niet zochten, openbaar geworden aan wie naar mij niet vroegen.’ Van Israël zegt hij echter: ’De gehele dag heb ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.’” — Rom. 10:19-21; 9:25, 26.

16. Wat was het resultaat van de speciale gunst die Israël van 29 tot 36 n. Chr. betoond werd?

16 Van 29 tot 36 n. Chr. werd de uitnodiging om als geestelijke zonen met Christus verenigd te worden uitsluitend tot de natie Israël gericht. Christus en zijn apostelen predikten alleen tot het huis Israëls om hen de eerste kans te geven, doch aan het einde van die periode was slechts een klein overblijfsel van de natie op de uitnodiging ingegaan. Daarop keerde God zich tot de heidenen om uit hen een volk voor zijn naam te nemen. De natie Israël verloor hiermee dit bijzondere voorrecht. — Hand. 15:14.

17, 18. Op welke wijze trokken de heidenen voordeel van Israëls ongeloof, en waarom zullen de heidenen zich nergens op beroemen?

17 Gelovige heidense mensen, zoals de Romeinse legerofficier Cornelius, traden nu op de voorgrond. Zij hoorden het goede nieuws over Jehovah’s Koning en koninkrijk en verheugden zich er in. Door hun geloof werden deze niet-joden als zonen van de grotere Abraham, Jehovah God, aangenomen. Zij werden erfgenamen van de aan Abraham gegeven belofte. Zij ontvingen, wat de vleselijke nakomelingen van deze patriarch door ongeloof waren kwijtgeraakt. Dit ongeloof was dus voor de heidenen winst. Het betekende dat zij als het ware als takken van de wilde olijfboom op de symbolische olijfboom werden geënt. Dit staat voor ons in het elfde hoofdstuk van Romeinen opgetekend: „Wanneer er enige takken zijn gebroken en gij, ofschoon een wilde olijfboom, daartussen werdt geënt en deel hebt gekregen aan de wortel der vetheid van de olijfboom, moet gij niet jubelen tegenover de takken. . . . Ge zult dan zeggen: ’Er zijn takken weggebroken, opdat ik geënt zou worden.’ Goed! Om hun ongeloof werden zij weggebroken, maar gij staat door geloof. Hebt niet langer hoge ideeën, maar vreest. Want indien God de natuurlijke takken niet heeft gespaard, zal hij ook u niet sparen. Aanschouwt daarom Gods goedgunstigheid en gestrengheid: Jegens de gevallenen gestrengheid, maar jegens u Gods goedgunstigheid, mits gij in zijn goedgunstigheid blijft; anders zult ook gij worden afgehakt.” — Rom. 11:17-22.

18 De geënte heidenen moesten getrouw blijven om in de symbolische olijfboom te kunnen blijven. Zijn zij dit niet, dan zullen zij evenals de natuurlijke Israëlieten afgehakt worden. Daarom zegt de apostel dat zij zich niet dienen te beroemen tegenover de natuurlijke takken die afgehouwen werden, want ook zij konden van de stam gerukt worden. Daarom moeten zij altijd de onverdiende goedgunstigheid die God ten opzichte van hen aan de dag heeft gelegd in het oog houden.

19, 20. Welk bewijs kreeg men dat Petrus door God werd gebruikt om het begrip van de heidenen te openen voor de goddelijke voornemens en voor hen de weg te ontsluiten om geestelijke Israëlieten te worden?

19 Toen Petrus de tweede koninkrijkssleutel gebruikte om ook de heidenen op de hoogte te brengen van Gods voornemens en toegang te geven tot de hemelse koninkrijksklasse, deed hij dat onder leiding van Gods geest. Ten bewijze dat God eveneens zijn gunst aan niet-joden bewees, stortte hij terwijl Petrus nog sprak, heilige geest uit op Cornelius en zijn huisgenoten, als zichtbaar bewijs dat deze heidenen door hem als geestelijke zonen werden aangenomen. Dit vonden de joodse christenen iets wonderbaarlijks want tot dusver was dit voorrecht alleen voor de joden weggelegd (Handelingen, hoofdstuk 10). Later maakte Petrus de joodse christenen er opmerkzaam op dat dit Gods werk was:

20 „Toen er veel verschil van mening rees, stond Petrus op en zei tot hen: ’Broeders, gij weet zeer goed dat van ouds God onder u de keuze deed, dat door mijn mond mensen uit de natiën het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven; en God, die het hart kent, heeft voor hen getuigenis afgelegd door hun evenals ons de heilige geest te geven. Hij maakte in het geheel geen onderscheid tussen ons en hen, maar zuiverde hun hart door geloof.’” — Hand. 15:7-9.

DE EENMAKING VAN TWEE VOLKEN

21, 22. Hoe wordt ons de vereniging van twee volken getoond door het enten van de takken van de wilde olijfboom op de gekweekte, en wat betekent dit met het oog op het wetsverbond?

21 Het afhakken van de natuurlijke Israëlieten van de geestelijke olijfboom bleek een zegen voor de heidenen te zijn. Hierdoor konden zij die geloof aan de dag legden, medeërfgenamen worden van Abrahams Zaad, Christus Jezus. Dit betekende dat er twee volken eengemaakt werden die lange tijd door het wetsverbond als door een muur streng van elkaar gescheiden waren. Toen Christus de Wet vervulde, werd ze uit de weg geruimd, deze scheidsmuur werd afgebroken en de eenmaking van joden en heidenen werd mogelijk gemaakt. Paulus maakt dit in zijn brief aan de Efeziërs duidelijk: „Nu gij echter in eendracht met Christus Jezus zijt, zijt gij, die eens ver waart, nabijgekomen door het bloed van de Christus. Want hij is onze vrede, die de twee groepen één heeft gemaakt en de tussenmuur welke hen afscheidde heeft vernietigd. Door zijn vlees heeft hij de vijandschap, de Wet der geboden, in inzettingen bestaande, teniet gedaan, opdat hij de twee volken in eendracht met zich tot één nieuwe mens zou kunnen scheppen en vrede zou kunnen maken, en om door de martelpaal beide volken in één lichaam volledig met God te kunnen verzoenen, omdat hij door zichzelf de vijandschap had uitgeroeid. Bij zijn komst verkondigde hij u, die eens veraf waart, en hen die dichtbij waren, het goede nieuws van vrede, want door hem kunnen wij, beide volken, door één geest tot de Vader naderen.” — Ef. 2:13-18.

22 Het enten van de takken van de wilde olijfboom op de gekweekte illustreert duidelijk hoe de twee volken in Gods nieuwe natie eengemaakt werden. De heidenen zouden niet langer beschouwd worden als vreemdelingen of tijdelijke inwoners zonder enig recht van burgerschap, zoals bij het natuurlijke Israël. In de nieuwe natie zouden zij echter burgers zijn die voor God dezelfde rechten hadden als het overblijfsel van de natuurlijke Israëlieten. Paulus maakte dit aldus duidelijk: „Daarom zijt gij zeker geen vreemdelingen en tijdelijke inwoners meer, maar medeburgers der heiligen en leden van het huisgezin Gods.” — Ef. 2:19.

23. Met welke natie laat God zich thans in?

23 De nieuwe natie onder een nieuw verbond, met een nieuw priesterschap, een nieuwe middelaar en een nieuw slachtoffer, is de natie waar God zich mee inlaat. Het is het ware Israël Gods. Hij doet dit niet met enige andere natie en dus ook niet met het vleselijke Israël. Zij konden die natie worden maar wilden niet. Daarom heeft God hun natie aan haar lot overgelaten, haar afgekapt als een dode tak en de heidenen geënt op de bevoorrechte plaats die zij hadden kunnen innemen.

24. Waardoor wordt de hemelse regering gevormd die volgens Gods voornemen de aarde zal regeren?

24 De nieuwe natie, bestaande uit een overblijfsel van natuurlijke Israëlieten met getrouwe heidenen, vormt de hemelse regering die deze aarde zal besturen. Dit is het Koninkrijk waar Christus zijn volgelingen om leerde bidden. De 144.000 leden er van worden beloond met onsterfelijk leven als geestelijke schepselen en krijgen het voorrecht met de koning Christus Jezus als priesters en koningen te regeren. Met betrekking tot Christus staat er geschreven: „Gij zijt waardig de rol te nemen en haar zegels te verbreken, omdat gij werdt geslacht en gij met uw bloed voor God personen hebt gekocht uit alle stammen, tongen, volken en natiën, en gij hebt hen tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God gemaakt, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” — Openb. 5:9, 10.

25. Hoe was de hemelse regering voorzegd, en wat symboliseert ze?

25 Dit is de enige regering sedert de val van het koninkrijk Juda die God heeft geautoriseerd of zijn macht heeft gegeven. Lang voordat het uitkiezen van de leden, door middel van de christelijke bediening, begon voorzei de profeet Daniël dat ze alle andere regeringen op aarde zou vernietigen en zelf voor eeuwig zou blijven bestaan. „Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk zal overgaan: Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Dan. 2:44, NBG). Ongeveer 200 jaar daarvoor vertelde de profeet Jesaja dat dit koninkrijk blijvende vrede zou brengen. „Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid” (Jes. 9:6, NBG). Deze regering zal een ware zegen zijn voor de mensheid. De symbolische olijfboom stelt deze theocratische regering voor met de Ene die er kracht en steun aan verleent.

26. Hoe vervulde Christus zijn belofte ten opzichte van de symbolische takken van de olijfboom, en welke verantwoordelijkheid heeft het overblijfsel dat zich nog op aarde bevindt?

26 De symbolische takken beloofde Christus dat hij weg zou gaan om een plaats voor hen in de hemelen te bereiden en vervolgens terug te keren om hen tot zich te nemen. Dit gebeurde in 1918 n. Chr. toen hij tot zijn geestelijke tempel kwam. De leden van de Koninkrijksklasse die in de dood sliepen, werden opgewekt tot onsterfelijk geestelijk leven en met Christus verenigd. De achterblijvenden, of het overblijfsel van de 144.000 dat nog steeds op aarde vertoeft, zullen bij hun sterven niet in de dood slapen maar onmiddellijk veranderd worden (1 Kor. 15:50-53). Intussen rust op hen de verantwoordelijkheid het wereldomvattende predikingswerk van het goede nieuws van Gods koninkrijk te organiseren en er op toe te zien dat alle inwoners van de aarde gewaarschuwd worden voor de komende oorlog van Armageddon.

27. (a) Wie hebben zich met het overblijfsel verbonden? (b) Op welke wijze zegenen zij zichzelf?

27 Dit overblijfsel vormde zich tot een Nieuwe-Wereldmaatschappij. Een grote schare mensen is in deze maatschappij gekomen en heeft zich met hen verenigd in de reine aanbidding van Jehovah God. Dit in vervulling van Zacharia 8:23 (NBG): „Zo zegt de HERE [Jehovah] der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeesen man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.” De „tien mannen” stellen alle mensen van goede wil voor, die zich met het overblijfsel, de op aarde nog in leven zijnde leden van het geestelijke Israël, verbinden. Zij betonen hun die innerlijke joden zijn, besneden naar het hart, liefde. Door deze hoedanigheid ten opzichte van de geestelijke broeders van Christus ten toon te spreiden, ontvangt de grote schare uit alle natiën zegeningen van de Grotere Abraham. Niet alleen ontvangen zij een nauwkeurige kennis van Gods Woord en voornemens maar eveneens de belofte van eeuwig leven op aarde als onderdanen van Christus en zijn met hem verenigde 144.000 koningen.

28. Hoe is het aantal der geestelijke Israëlieten en dat der grote schare met elkaar te vergelijken, en hoe wordt ons dit in Openbaring getoond?

28 Deze grote schare aardse onderdanen is niet tot een vastgesteld aantal beperkt, zoals dit wel het geval is met de symbolische olijfboom. God beperkte het aantal takken tot 144.000, het aantal geënte takken omvatte niet meer dan de afgehakte. Het aantal onderdanen van deze geestelijke natie is echter niet beperkt. Dit wordt ons duidelijk aangetoond in het zevende hoofdstuk van Openbaring. Eerst worden hier de 144.000 geestelijke Israëlieten genoemd die uit de twaalf stammen Israëls voortkomen. Dit om aan te tonen dat, daar de twaalf stammen der natuurlijke Israëlieten kinderen van Abraham waren, de geestelijke Israëlieten dit eveneens zouden zijn, en wel kinderen of geestelijke zonen van Jehovah, de grotere Abraham. Nadat er over de 144.000 gesproken is, die de takken vormen van de symbolische olijfboom en verbonden zijn met de stam, Christus Jezus, spreekt het hoofdstuk over een grote schare uit alle natiën (Openb. 7:9). Dit zijn degenen die in de Nieuwe-Wereldmaatschappij komen en zich verbinden met het overblijfsel van geestelijke Israëlieten. Zij helpen het overblijfsel andere mensen goede vruchten toe te reiken.

29. Wie kunnen de zegeningen ontvangen onder de regering van Gods heilige natie?

29 Allen die dit wensen, met inbegrip van de joden, kunnen een deel van deze schare worden en de zegeningen ontvangen die voor haar zijn weggelegd. Door geloof te oefenen in Christus, Abrahams Zaad, zegenen zij zichzelf. Vrede en eeuwig leven zal hun deel zijn onder de rechtvaardige regering van Gods heilige natie van het geestelijke Israël.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen