Een God die onze lof waardig is
Wie is deze God? Welke lofwaardige dingen heeft hij gedaan?
IS HET u ooit opgevallen dat mensen op verschillende manieren op de wonderbaarlijke scheppingswerken reageren? Sommigen kijken bijvoorbeeld naar de hemel, zien de overal aan het uitspansel als diamanten flonkerende sterren en, alhoewel zij de grote schoonheid ervan erkennen, worden er niet toe bewogen de Ontwerper ervan lof toe te zwaaien. Aan de andere kant komt het voor dat iemand zich bij deze zelfde aanblik nederig en onbetekenend voelt tegenover de machtige Maker van deze hemelwonderen. Uit waardering voor wat God heeft gemaakt, welt er een gevoel van dankbaarheid op in zijn hart en komen er woorden van lof over zijn lippen.
De Maker van deze scheppingswonderen in de hemel en op aarde is onze lof zeer zeker waard! En toch blijven miljoenen personen, door een tekort aan kennis en begrip, in gebreke hem de lof te geven die zijn naam toekomt. Hoe vreemd dit is, wordt ons nog duidelijker wanneer wij in aanmerking nemen dat een schilder die de kleuren van een zonsondergang weet vast te leggen of een beeldhouwer die de gedaante van mens en dier kan uitbeelden nog lang na zijn dood in hoog aanzien is. Moet het niet zo zijn dat Degene die de originelen heeft geschapen welke de onvolmaakte kopieën tot voorbeeld dienden, meer lof ontvangt?
Indien iemand dit rustig zou beredeneren, zou hij er wel mee in moeten stemmen dat dit het geval dient te zijn. God wenst niet anoniem te blijven en hij wil niet dat een onpersoonlijke kracht lof wordt gegeven, zoals gebeurt wanneer mensen de verwonderlijke werken van ’Moeder Natuur’ loven. Daarom is het, willen wij onze lof op een voor God aangename wijze betuigen, noodzakelijk dat wij begrijpen wie hij is en wat zijn voornemens zijn.
Een getrouwe oude koning die deze kennis en een dergelijk begrip bezat, was David, de man die in zijn jonge jaren de reus Goliath had gedood. Ten behoeve van ons staat in hoofdstuk negenentwintig van Eén Kronieken het innige gebed opgetekend dat hij ter gelegenheid van de overdracht van het koningschap over Israël aan zijn zoon Salomo opzond. Schenk eens aandacht aan Davids prachtige uitingen van lof en kijk eens of ook u er geen reden toe hebt u in overeenkomstige zin te uiten.
NAAM EN VERHEVEN POSITIE
David begon zijn gebed met de woorden: „Wees gezegend, o Jehovah, de God van Israël onze vader, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zelfs. Van u, o Jehovah, zijn de grootheid en de macht en de schoonheid en de voortreffelijkheid en de waardigheid; want alles in de hemel en op aarde is van u.” — 1 Kron. 29:10, 11, NW.
U zult opgemerkt hebben, dat David God met de eigennaam Jehovah aansprak. Hij was niet de mening toegedaan dat God de een of andere onpersoonlijke natuurkracht was, maar hij erkende hem als de vader van zijn volk. Aan deze machtige en voortreffelijke persoonlijkheid schreef David alle wonderbaarlijke scheppingswerken toe, want hij merkte op dat ’alles in de hemel en op aarde hem toebehoort’. Is deze grote Schepper uw God? Spreekt u hem aan met zijn naam Jehovah en geeft u hem lof voor al zijn prachtige werken?
Alhoewel er mensen zijn die beweren Davids God te aanbidden, identificeren zij Jehovah als een nationale God van de joden en zij zijn daarom van mening dat het voor christenen niet langer noodzakelijk is, hem bij zijn naam te noemen. David bad echter of de naam van Jehovah gezegend mocht worden, niet voor korte tijd door de joden, maar „tot onbepaalde tijd zelfs”. Hierbij zij opgemerkt dat David reeds bijna een derde van de geïnspireerde Schrift bezat en daarom wist dat het in Gods bedoeling lag, dat men hem bij zijn eigennaam zou kennen.
David kende bijvoorbeeld het volgende verslag in het tweede boek van deze Heilige Geschriften: „Toen zei God nogmaals tot Mozes: ’Dit moet gij tot de zonen van Israël zeggen: „Jehovah, de God van uw voorvaders, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden.” Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij tot geslacht na geslacht.’” — Ex. 3:15, NW.
Duidelijk blijkt hieruit Gods voornemen, voor altijd onder de naam Jehovah bekend te zijn. Een levitisch componist uit Davids tijd besloot zijn lied zelfs met het verzoek: „Zoo worden zij ’t gewaar, dat Gij, wiens naam JEHOVA is, dat Gij alleen zijt Opperheer der gansche aarde!” Alle geschriften die sindsdien aan de geïnspireerde Schrift zijn toegevoegd, bevestigen dat God bij zijn naam Jehovah geïdentificeerd wenst te worden. — Ps. 83:19 18, Vertaling van Van der Palm.
Men identificeert thans prachtige kunstwerken met namen als Rembrandt, Da Vinci en Michelangelo en spreekt in geestdriftige bewoordingen over deze begaafde mannen. Hoeveel te meer dient de naam van JEHOVAH dan niet te worden geloofd, de Schepper van nog veel grootsere meesterwerken! Denkt u er ook zo over wanneer u de wonderen van de schepping aan een onderzoek onderwerpt? David wel, en uit het diepst van zijn hart trachtte hij Jehovah woorden van lof toe te zwaaien door te spreken van zijn „grootheid”, „macht”, „schoonheid”, „voortreffelijkheid” en „waardigheid”. Ja, woorden blijken ontoereikend te zijn om Jehovah’s grootheid te loven. — 1 Kron. 29:11, NW.
Er zijn zo vele dingen om ons heen waarvoor wij Jehovah lof dienen te geven. Kijk eens naar de hemel. „De hemelen vertellen Gods eer”, zei David. Zelfs zonder de hulp van moderne telescopen, waardoor zijn blik slechts een paar duizend sterren kon omvatten, zag David voldoende om te erkennen dat hier een meesterhand aan het werk was geweest. Thans weten wij dat er ontelbare miljarden sterren zijn en dat hun bewegingen door wetten en regelmaat worden bepaald. Hebben wij dan niet een nog krachtiger reden om Jehovah te loven? Hoe gelukkig dienen wij te zijn dat wij zijn naam kennen! — Ps. 19:2, 3 1, 2; 8:4, 5 3, 4.
HEERSCHAPPIJ EN OPPERMACHT
David besefte tevens dat Jehovah een machtig heerser is die op wonderbaarlijke wijze met zijn volk heeft gehandeld en daarom vervolgde hij zijn gebed met de woorden: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah, Gij die u als hoofd over allen verheft. De rijkdom en de heerlijkheid zijn ter wille van u, en gij overheerst alles; en in uw hand zijn kracht en macht, en in uw hand is de bekwaamheid om groot te maken en allen sterkte te geven. En nu, o onze God, danken wij u en loven uw schone naam.” — 1 Kron. 29:11-13, NW.
Misschien voelen vele mensen zich thans geneigd Jehovah om zijn wonderbaarlijke scheppingswerken te loven, maar wie denkt eraan hem te loven om zijn beloofde Koninkrijk en de manier waarop hij ten behoeve van zijn volk kracht aanwendt? Bent u zich bewust van deze redenen om God te loven? Uit Davids prachtige gebed blijkt dat hij niet alleen op de hoogte was van wat Jehovah in zijn eigen tijd voor zijn volk deed, maar dat hij dank zij de geïnspireerde Schrift ook wist wat God vóór zijn tijd ten behoeve van zijn volk had gedaan.
In het tweede boek van die Heilige Geschriften staat beschreven hoe Jehovah de gehele Israëlitische natie uit de slavernij in Egypte had bevrijd. Hoe machtig en krachtig bleek Jehovah te zijn toen hij de Rode Zee terughield! Wat een geweldig Verzorger was hij in de wildernis! Hoe heeft hij zijn volk gesterkt voor de verovering van het Beloofde Land! Wat een wonderbaarlijke wet heeft hij Mozes gegeven om Zijn volk te regeren! Jehovah heeft echter niet alleen voor die wet gezorgd, want later verwekte hij richteren en nog later koningen.
David was van dit alles op de hoogte. Hij herinnerde zich dat de profeet Samuël gezonden was om hem tot koning te zalven toen hij nog een herdersjongen was die de kudden van zijn vader weidde. Hij besefte dan ook dat hij op Jehovah’s troon zat, zoals de kroniekschrijver later schreef: „Salomo begon als koning op Jehovah’s troon te zitten in plaats van zijn vader David.” Omdat David dit wist, erkende hij dat het koninkrijk Jehovah toebehoorde en zijn hart was vol lof voor de geweldige manier waarop Hij zijn volk regeerde. — 1 Kron. 29:23, NW.
Hebt u ook zo’n grote waardering voor Jehovah’s koninkrijk en de manier waarop hij voor zijn volk zorgt? In feite hebben wij thans alle reden om een nog grotere waardering te tonen. Waarom? Omdat dat Israëlitische koninkrijk slechts een voorbeeld was van het eeuwige koninkrijk dat zou worden opgericht en waarover de beloofde Messias, het zaad van David, de heerschappij zou voeren. In verband met deze heerschappij beloofde God: „Een maal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen: Hoe zou ik tegenover David liegen! Zijn nakroost zal voor altoos bestaan, zijn troon zal als de zon vóór mij zijn; als de maan zal hij voor altoos vaststaan.” — Ps. 89:36-38 35-37.
Jezus Christus bleek het zaad van David te zijn dat krachtens Jehovah’s belofte de heerschappij zou voeren over het op te richten koninkrijk, dat even eeuwig zou zijn als de zon en de maan. Toen Jezus op aarde was, leerde hij zijn volgelingen om dit koninkrijk te bidden. U herinnert zich wel dat hij zei: „Gij dan moet aldus bidden: ’Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.’” — Matth. 6:9, 10, NW.
Merk op dat Jezus in dit tot zijn Vader gerichte gebed zei: „Uw koninkrijk.” Ja, het koninkrijk is van Jehovah, zoals David ook bad: „Van u is het koninkrijk, o Jehovah.” Vervulde bijbelse profetieën wijzen erop dat deze bovenmenselijke regering thans ophanden is. Spoedig zal Jehovah nogmaals tonen dat in zijn hand „kracht en macht” zijn. Hij zal de goddelozen die deel uitmaken van deze oude wereld evenzeer verdelgen als hij Farao en zijn legerscharen in de Rode Zee heeft begraven. En evenzeer als hij zijn volk in die tijd beschermde, zal hij dit weer doen en hen zijn beloofde nieuwe wereld binnenleiden waar de eeuwige zegeningen van zijn koninkrijk hun ten deel zullen vallen.
Wanneer men alle wonderbaarlijke werken van Jehovah in aanmerking neemt, alles wat hij in het verleden heeft gedaan en wat hij belooft in de nabije toekomst te zullen doen, is er dan niet alle reden toe hem onze lof te geven? Wij zijn gelukkig indien wij Davids voorbeeld navolgen zoals dit in zijn gebed tot uiting komt: „En nu, o onze God, danken wij u en loven uw schone naam.” — 1 Kron. 29:13, NW.