Zij luisterden naar een engel
„Gaat heen, stelt u op in de tempel en blijft alle woorden omtrent dit leven tot het volk spreken.” — Hand. 5:20, NW.
1. Welke nieuwe ervaring wordt er in Handelingen, hoofdstuk vijf, met betrekking tot de reeds eerder gearresteerde apostelen vermeld, en welke uitwerking had deze op hen?
DE CHRISTELIJKE apostelen Petrus en Johannes waren reeds eerder in verzekerde bewaring geweest. Dat zij nu waren gearresteerd en in de gevangenis waren geworpen, vormde derhalve geen nieuwe ervaring voor hen. Dat een engel van Jehovah de gevangenisdeur opende en tot hen en hun mede-apostelen zei dat zij moesten heengaan, was echter wél iets nieuws. Een dergelijke ervaring moet hun vertrouwen hebben ingeboezemd, hun geloof hebben gesterkt en hen hebben geholpen in hun onbevreesde houding tegenover de religieuze leiders van Jeruzalem te volharden. De religieuze leiders hadden er blijk van gegeven bang te zijn voor deze kleine groep christelijke predikers en voor hun succesvolle werk. „De hogepriester en allen die met hem waren, de destijds bestaande sekte der Sadduceeën, stonden op en werden met jaloezie vervuld, en zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in de openbare plaats van hechtenis” (Hand. 5:17, 18, NW). Wat hadden deze mannen gezegd of gedaan dat de jaloezie van deze religieaanhangers had opgewekt en hen ertoe had gebracht aldus op te treden? Laten wij eens zien.
2. Wat had Petrus op de dag van het pinksterfeest de vele joden die in Jeruzalem bijeenwaren, verteld, en hoe werd hierop gereageerd?
2 Enkele dagen voordat dit gebeurde, werden de apostelen en anderen met hen, in totaal 120 personen, „met heilige geest vervuld en begonnen [zij] in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten” (Hand. 2:1-4, NW). Op die bewuste dag van het pinksterfeest stond Petrus met de elf op en sprak hij de mannen van Judéa en alle inwoners van Jeruzalem toe. Petrus vertelde hun over Jezus de Nazarener, hoe hij door wetteloze mannen aan een paal was vastgebonden en was gedood en hoe God Jezus had opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden. Petrus sprak onbevreesd. Hij vertelde de waarheid over het aan de paal hangen van Jezus Christus, dat eenenvijftig dagen voordien buiten Jeruzalem had plaatsgevonden. Toen die grote mensenmenigte aandachtig naar Petrus’ woorden luisterde, hoorden zij hoe hij hen aanspoorde berouw te hebben. Petrus zei: „Hebt berouw, en een ieder van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gave, de heilige geest, ontvangen.” „En met nog vele andere woorden legde hij grondig getuigenis af en bleef hen vermanen, zeggende: ’Wordt gered uit dit kromme geslacht.’” Vele omstanders aanvaardden Petrus’ woorden van harte en werden gedoopt, „en er werden op die dag ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. En zij bleven zich toeleggen op het onderwijs van de apostelen” (Hand. 2:38-42, NW). Al deze in Jeruzalem verblijvende mensen, die uit vele natiën afkomstig waren, sommigen zelfs helemaal uit Rome, waren dag aan dag voortdurend in de tempel aanwezig om naar de waarheid uit Gods Woord te luisteren. Zij waren er verlangend naar vóór hun terugkeer naar huis zoveel mogelijk over de vervulling der profetieën en over deze aan de paal gehangene, Jezus Christus, de Zoon van Jehovah God, te leren. Hoeveel mensen zijn er in deze tijd verlangend naar „alle woorden omtrent dit leven” te leren? In onze tijd komt men nog nauwelijks iemand tegen die zijn bijbel dagelijks leest.
3. Waarom waren de joodse religieaanhangers jaloers op de apostelen?
3 Negentienhonderd jaar geleden vormde het tempelgebied in Jeruzalem, waar Jezus veel had gepredikt, echter het centrum waar iedereen naartoe stroomde om het laatste nieuws te horen. Van Pinksteren af waren de apostelen daar druk bezig met de bekendmaking van het belangrijkste nieuws, want zij vertelden de waarheid over het koninkrijk der hemelen, de verhoging van Christus Jezus tot de rechterhand van God en de beloofde heilige geest van de Vader, die dagelijks op gelovigen werd uitgestort. Er waren vele aanwijzingen voor dat deze heilige geest was uitgestort, want „Jehovah [bleef] dagelijks degenen die gered werden, aan hen toevoegen” (Hand. 2:47, NW). De christelijke religie kreeg werkelijk vaste voet. Het was dan ook niet te verwonderen dat de joodse religieaanhangers jaloers werden.
4. Vertel de ervaring van de lamme man die met Petrus en Johannes in contact kwam.
4 Het bijbelverslag in het volgende hoofdstuk vertelt ons: „Petrus en Johannes nu gingen op naar de tempel voor het uur van gebed, het negende uur, en er werd een zekere man aangedragen die van de schoot van zijn moeder af kreupel was, en dagelijks zetten zij hem bij de tempeldeur.” Deze kreupele man was gewoon hier „om gaven van barmhartigheid te vragen van hen die de tempel binnengingen”. Het was voor hem dan ook een heel vanzelfsprekende zaak om aan Petrus en Johannes gaven van barmhartigheid te vragen. Petrus en Johannes bleven staan, keken deze lamme man aan en zeiden: „Kijk ons eens aan.” De man deed dit en hoorde toen stomverbaasd dat Petrus zei: „Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik wél heb, geef ik u: In de naam van Jezus Christus de Nazarener, loop!” Petrus stak zijn hand uit, nam de lamme man bij zijn rechterhand en richtte hem op. Er gebeurde een wonder! „Ogenblikkelijk werden zijn voetzolen en de beenderen van zijn enkels stevig, en met een sprong stond hij overeind en begon te lopen, en hij ging al lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God loofde.” — Hand. 3:1-8, NW.
5. (a) Toon aan hoe Petrus, toen alle mensen na de wonderbaarlijke genezing te hoop liepen, Jezus op passende wijze de eer voor de genezing van de lamme man gaf. (b) Welke aansporing gaf hij nu aan die bijeengekomen joden?
5 Wat wonderbaarlijk! Gewoon ongelooflijk, maar vele mensen die de tempel binnenkwamen, herkenden de man die nu rondliep, als degene die altijd lam was geweest. „Terwijl de man zich nu aan Petrus en Johannes vastklampte, liep al het volk, dat buiten zichzelf was van verbazing, rondom hen te hoop in de zogenoemde zuilengang van Salomo” (Hand. 3:11, NW). Dit vormde voor Petrus een wonderbaarlijke gelegenheid om over Jezus Christus te spreken. Hij wilde beslist niet dat men het gebeurde aan de een of andere persoonlijke macht van hemzelf zou toeschrijven. Hij zei: „Mannen van Israël, waarom verwondert gij u hierover, of waarom staart gij ons aan alsof wij hem door eigen kracht of godvruchtige toewijding hebben doen lopen? De God van Abraham en van Isaäk en van Jakob, de God van onze voorvaders, heeft zijn Dienstknecht, Jezus, verheerlijkt, die gíj hebt overgeleverd en voor het aangezicht van Pilatus hebt verloochend, ofschoon deze had besloten hem vrij te laten. Ja, gij hebt die heilige en rechtvaardige verloochend, en gij hebt gevraagd dat u een man, een moordenaar, geschonken zou worden; de Voornaamste Bewerker van het leven daarentegen hebt gij gedood. Maar God heeft hem uit de doden opgewekt, van welk feit wij getuigen zijn. Daarom heeft zijn naam, door ons geloof in zijn naam, deze man, die gij ziet en kent, sterk gemaakt, en het geloof dat door bemiddeling van hem is, heeft de man deze volledige gezondheid geschonken ten aanschouwen van u allen. En nu, broeders, ik weet dat gij in onwetendheid hebt gehandeld, evenals uw regeerders. Maar op deze wijze heeft God al datgene wat hij tevoren bij monde van alle profeten had aangekondigd, dat zijn Christus zou lijden, in vervulling doen gaan. Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en hij de voor u bestemde Christus moge uitzenden, Jezus, die in de hemel zelf moet verblijven tot de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken” (Hand. 3:12-21, NW). Gelooft u wat Petrus destijds zei? Is uw geloof in Jezus Christus en Jehovah God even sterk als dat van Petrus? Spreekt u even duidelijk met anderen over uw christelijke geloof als hij? Zo niet, waarom niet? Bent u bang dat hetgeen Petrus en Johannes is overkomen, u zal overkomen?
6. Hoe werden Petrus en Johannes, omdat zij dit wonder hadden verricht, door de overpriesters en Sadduceeën behandeld, en waarom hadden de overpriesters en Sadduceeën anders moeten optreden?
6 Laten wij eens zien wat er gebeurde toen de twee apostelen door het verrichte wonder en hun vrijmoedigheid van spreken grote scharen trokken: „Terwijl de twee nu tot het volk spraken, kwamen de overpriesters en de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën op hen af, geërgerd omdat zij het volk onderwezen en de opstanding uit de doden in het geval van Jezus duidelijk bekendmaakten; en zij sloegen de handen aan hen en stelden hen in verzekerde bewaring tot de volgende dag, omdat het al avond was. Velen echter van hen die naar de toespraak hadden geluisterd, geloofden, en het getal der mannen steeg tot ongeveer vijfduizend” (Hand. 4:1-4, NW). Gedurende de voorgaande dagen hadden vanzelfsprekend duizenden mensen zich bij deze getrouwe volgelingen van Christus Jezus aangesloten en waren christenen geworden. De boodschap van Petrus en Johannes bracht joden ertoe berouw te hebben, waarna zij de joodse religie verlieten. Feitelijk hadden de leiders onder het volk, namelijk hun regeerders en priesters, Christus Jezus in de eerste plaats moeten aanvaarden. Zij kenden de Schrift en zij hadden moeten zien hoe de profetieën voor hun eigen ogen werden vervuld, maar deze leiders hadden in hun dagen niet meer belangstelling voor Gods koninkrijk en Christus Jezus dan de regeerders en priesters van de verschillende religiën thans.
7. (a) Welke overeenkomstige houding wordt door hedendaagse religieuze leiders aan de dag gelegd? (b) Wat voor „verkeerds”, althans volgens de religieuze leiders in de dagen van de apostelen, hadden Petrus en Johannes gedaan?
7 De tegenwoordige geestelijken van de christenheid gedragen zich precies zoals de priesters en Sadduceeën in Jezus’ tijd. De leiders van de grote massa proberen door middel van bedreigingen en kleine irritaties te bewerkstelligen dat de mensen zich naar hun wil schikken. Zij kunnen geen deugdelijke aanmerkingen op het schitterende werk van de individuele christen maken, maar wat de christen doet, staat hen nu eenmaal niet aan en doet afbreuk aan hun prestige, vandaar dat zij het werk van deze christenen een halt willen toeroepen, ja, hen zelfs angst willen aanjagen! Wat voor verkeerds hadden Petrus en Johannes gedaan als gevolg waarvan zij in de gevangenis werden geworpen? Het enige waar de regeerders bij Petrus en Johannes aanmerkingen op wisten te maken, was, dat zij aan te veel mensen de waarheid hadden verteld en een lamme man een goede dienst hadden bewezen. Zij hadden deze man, die van zijn geboorte af lam was geweest en nu veertig jaar oud was, genezen zonder eerst de regeerders toestemming te hebben gevraagd voor deze goede daad en voor de prediking van de waarheid. De regeerders konden hun werk nu het beste een halt toeroepen door hen een nacht in de gevangenis te stoppen. Hierdoor zouden zij de geest van God wel kwijtraken, zo dachten zij.
INTIMIDATIE FAALT
8, 9. (a) Welke uitwerking had de gevangenneming op de apostelen, en hoe beantwoordde Petrus de vraag: „Door welke kracht of in wiens naam hebt gij” deze genezing tot stand gebracht? (b) Op welke wijze maakte Petrus een goed gebruik van bijbelse profetieën uit de Psalmen en Jesaja?
8 Dit was de eerste keer dat Petrus en Johannes in hechtenis werden genomen en ’s nachts in de gevangenis werden vastgehouden. Deze intimidatie maakte echter in het geheel geen indruk op Petrus en Johannes. Toen de regeerders hun de volgende dag vroegen: „Door welke kracht of in wiens naam hebt gij dit gedaan?” gebeurde het volgende: „Toen zei Petrus, vervuld met heilige geest, tot hen: ’Regeerders van het volk en oudere mannen, indien wij vandaag op grond van een goede daad aan een ziekelijk mens bewezen, erover worden ondervraagd door wie hij beter is gemaakt, dan zij het u allen en het gehele volk van Israël bekend dat in de naam van Jezus Christus, de Nazarener, die gij aan een paal hebt gehangen, maar die door God uit de doden is opgewekt — dat door hem deze man hier gezond voor u staat.’” Vervolgens zeiden zij tot Annas, de overpriester, en Kajafas en tot vele anderen die familie van de overpriester waren, dat zíj degenen waren die Jezus hadden verworpen en dat er „onder de hemel geen andere naam [is] die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden” (Hand. 4:7-12, NW). Nu gebruikte Petrus een krachtige illustratie. Hij ging terug tot de geschriften van David door Psalm 118:22 aan te halen. Petrus wees op een schriftuurplaats waarin zij geloof dienden te stellen en hij toonde aan hoe deze profetie in vervulling was gegaan. David had geschreven dat de steen die de bouwers hadden verworpen, de hoeksteen was geworden. Zouden zij nu luisteren naar wat Petrus zei, namelijk: „Dit is ’de steen die door u, bouwlieden, werd behandeld alsof hij van geen belang was, die het hoofd van de hoek is geworden’”? (Hand. 4:11, NW) Petrus en Johannes hadden naar alle waarschijnlijkheid ook de woorden van de profeet Jesaja in gedachten, die had geschreven: „Hoort daarom het woord van Jehovah, gij snoevers, . . . ’Ziet, ik leg in Sion als fundament een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek raken.’” — Jes. 28:14, 16, NW.
9 Petrus en Johannes waren niet in een paniekstemming, maar zij spraken vrijmoedig tot de joodse regeerders die met betrekking tot Jezus Pilatus hadden toegeschreeuwd: „Aan de paal met hem!” (Matth. 27:15-26, NW) Zij toonden hun geloof en moed zelfs nadat zij een nacht in de gevangenis hadden doorgebracht en voor deze doorluchtige mannen waren geleid. Zij werden er niet door van hun stuk gebracht. Het had een doel dat zij daar stonden — onbevreesd te spreken over de ware God en zijn Zoon, Jezus Christus, de enige „naam [onder de hemel] die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden”. — Hand. 4:12, NW.
10. Wat bezaten Petrus en Johannes en de overige apostelen, alhoewel zij „gewone” mensen waren, dat hen van andere mensen deed verschillen?
10 Petrus en Johannes waren van beroep gewone vissers, en de mensen kenden hen ook als zodanig. Men kon echter merken dat zij met Jezus hadden gewandeld, dat zij naar zijn woorden hadden geluisterd en door hem waren opgeleid. Zij bezaten bovendien nog iets — de heilige geest van God. Dit alles droeg ertoe bij dat zij anders handelden dan de meeste mensen. Dit verschil werd door deze regeerders opgemerkt. „Toen zij nu zagen hoe vrijuit Petrus en Johannes spraken en bemerkten dat zij ongeletterde en gewone mensen waren, verwonderden zij zich. En zij herkenden hen als personen die met Jezus waren geweest; en daar zij de mens die genezen was, bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen.” — Hand. 4:13, 14, NW.
11. Voor welk probleem zagen de religieuze leiders zich nu gesteld, en tot welke slotsom kwamen zij?
11 De religieuze leiders, die zich onmiddellijk voor een probleem gesteld zagen waaraan zij niet het hoofd konden bieden, geboden Petrus en Johannes de Sanhedrin-zaal te verlaten, waarna de „wijze” mannen overleg met elkaar begonnen te plegen en zeiden: „Wat zullen wij met deze mensen doen?” Zij konden het gebeurde beslist niet negeren of ontkennen. Alle inwoners van Jeruzalem wisten nu al wat er was voorgevallen. Daar de regeerders het volk vreesden, kwamen zij tot de slotsom: „Laten wij . . . hun met dreigementen zeggen tot geen enkele mens meer op basis van deze naam te spreken.” — Hand. 4:15-17, NW.
BANG VOOR GETUIGEN
12. (a) Toon aan hoe de vals-religieuze leiders in deze tijd op soortgelijke wijze zijn opgetreden. (b) Op welke wijze werd hier in de Daily American verslag van uitgebracht?
12 In de zogenaamd christelijke natiën der aarde is men thans op soortgelijke wijze tegen christenen opgetreden. Als gevolg van dezelfde boodschap, die thans over de gehele wereld door ware christenen, Jehovah’s getuigen, wordt gepredikt, worden de religieuze leiders net zo bevreesd als destijds. Zij zullen alles doen wat binnen hun vermogen ligt om de verkondiging van de boodschap van Gods koninkrijk een halt toe te roepen. In de zomer van 1963 liet in Griekenland de aartsbisschop van de Grieks-Orthodoxe Kerk, Chrysostomos, de Griekse regering bijvoorbeeld dreigend weten dat hij een mars van Saloniki naar Athene zou organiseren indien het congres van Jehovah’s getuigen, dat in Athene gehouden zou worden, doorgang zou vinden. Hij kreeg zijn zin, zoals in de Daily American van 26 juli 1963 werd uiteengezet: „De Griekse regering heeft alle openbare bijeenkomsten van Jehovah’s getuigen verboden, zo werd heden bekendgemaakt. . . . Aartsbisschop Chrysostomos, primaat van Griekenland, is alle Grieks-orthodoxe organisaties voorgegaan in een algemeen protest tegen de grote bijeenkomst van Jehovah’s getuigen, welke hij een ’schandelijk congres van atheïsten en anarchisten’ noemde. In een brief aan de premier, Panayotis Pipinelis, zei hij dat hij, tenzij de grote bijeenkomst afgelast zou worden, gedwongen zou zijn ’alles wat heilig is te verdedigen en de geestelijken en het volk aan te voeren’ in een uiterst krachtige actie tegen de sekte.”
13. Vermeld welke puntige vragen nu een antwoord behoeven.
13 Waar was de aartsbisschop bang voor, of wat dat aangaat, waar zijn alle Grieks-orthodoxe geestelijken bang voor? Voor bijbelstudie? Voor de verspreiding van de bijbel? Voor de aansporing die aan alle Grieken wordt gegeven om de bijbel te lezen? De gehele wereld weet dat Jehovah’s getuigen er hun tijd aan geven mensen over de gehele wereld te helpen de bijbel in hun eigen taal te lezen en te begrijpen. Is dat wat de aartsbisschop van de Grieks-Orthodoxe Kerk atheïsme en anarchie noemt, het bestuderen van het Woord van God? de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk? Is hij erop tegen dat de Griekse bevolking in de voetstappen van Christus Jezus treedt? Wie is in werkelijkheid de anarchist, de omverwerper van het staatsgezag? Wie wilde alle mensen opwekken tot een mars van Saloniki naar Athene ten einde de vreedzame vergadering van Jehovah’s getuigen met geweld op te breken?
14. In welk opzicht leek het gedrag van de Griekse regering in 1963 veel op dat van Pilatus in Jezus’ dagen?
14 De Grieks-Orthodoxe Kerk had succes met haar tegen de regering gerichte dreigementen en ze slaagde erin de regering naar haar hand te zetten door deze de handelwijze te laten volgen die door haar was voorgeschreven, namelijk de toestemming in te trekken voor de vergadering van Jehovah’s getuigen die op 30 juli 1963 zou worden gehouden. In Jezus’ dagen schreeuwden Kajafas, de hogepriester, en de joelende joden de regeerder, Pilatus, toe: „Aan de paal met hem!” Zelfs Pilatus, de regeerder in de Romeinse provincie, wilde niet dat Jezus gedood zou worden; toen hij evenwel zag dat er een oproer dreigde te ontstaan, nam hij water, waarin hij zijn handen ten aanschouwen van de schare waste, terwijl hij zei: „Ik ben onschuldig aan het bloed van deze man. Gij moet er zelf maar zorg voor dragen.” „Daarop gaf het gehele volk ten antwoord: ’Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.’ Toen liet hij hun Barabbas vrij, maar Jezus liet hij zweepslagen geven en hij gaf hem over om aan een paal te worden gehangen” (Matth. 27:24-26, NW). Thans hoort men valse-religieaanhangers de ware volgelingen van Jezus soortgelijke dingen toeroepen.
15. (a) Heeft deze oppositie tegen Jehovah’s getuigen in Griekenland tot gevolg dat zij bevreesd terugdeinzen? (b) Wat zouden de Grieks-orthodoxe geestelijken beslist eens moeten overwegen?
15 Ondanks al het misbaar van de Griekse geestelijken, hebben Jehovah’s getuigen in Griekenland gedurende het jaar 1963 een toename bereikt van 9 percent. Er zijn daar nu 10.507 getuigen van Jehovah, allen christenen, die het goede nieuws van Gods koninkrijk prediken. Zij hebben er meer dan 1.100.000 uren aan besteed om met mensen die belangstelling hebben voor bijbelstudie, te spreken. Hebben de Grieks-orthodoxe geestelijken er zoveel tijd aan besteed om van huis tot huis te gaan ten einde de Griekse bevolking te onderwijzen in datgene wat zijzelf uit Gods Woord hebben geleerd? Of hebben zij er bijna al hun tijd aan besteed de mensen te waarschuwen niet naar Jehovah’s getuigen te luisteren en erop toe te zien dat Jehovah’s getuigen voor het onderwijzen van de bijbel aan mensen die graag willen luisteren, worden gearresteerd? Hebben de Griekse geestelijken hun parochianen thuis opgezocht en hebben zij elke week 4245 bijbelstudiën geleid bij mensen die graag de inhoud van de bijbel willen kennen? Was dat maar waar! Jehovah’s getuigen hebben dit het afgelopen jaar echter wel gedaan.
16. Wie trachten thans, precies zoals in de dagen van de apostelen, de prediking van het goede nieuws een halt toe te roepen?
16 In de dagen van de apostelen waren het de valse-religieaanhangers die de getrouwe volgelingen van Christus ervan trachtten te weerhouden het goede nieuws te prediken en in deze tijd zijn het wederom de valse-religieaanhangers die ditzelfde doel trachten te bereiken. De Grieks-orthodoxe, rooms-katholieke en protestantse geestelijken leiden niet al hun gemeenteleden tot bedienaren van het evangelie op; de lidmaten van hun gemeenten zijn zelfs van mening dat zij zich stil moeten houden en tegen anderen met geen woord over Jezus of zijn koninkrijk dienen te reppen. Is dat in de voetstappen van Jezus Christus treden?
17, 18. (a) Wat antwoordden de apostelen toen hun werd opgedragen met prediken op te houden? (b) Is de situatie thans anders, en hoe dienen christenen het maken van proselieten te bezien?
17 Wanneer wij ons nu weer tot het verslag in Handelingen wenden, bemerken wij dat de religieuze leiders de apostelen in hun midden terugriepen en hun „gelastten . . . nergens meer iets te zeggen of te leren op basis van de naam van Jezus. Petrus en Johannes gaven hun echter ten antwoord: ’Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.’” — Hand. 4:18-20, NW.
18 Hetzelfde geldt thans voor iedereen die een christen beweert te zijn. Indien uw „kerk” u niet aanmoedigt in het openbaar en van huis tot huis over Gods koninkrijk te prediken, dient u acht te slaan op het hemelse gebod: „Gaat uit van haar . . . indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en . . . geen deel van haar plagen wilt ontvangen (Openb. 18:4, 5, NW). U moet over de dingen die u in Gods Woord gezien en gehoord hebt, spreken. U kúnt uw mond niet houden! Wanneer de Grieks-Orthodoxe Kerk bijvoorbeeld beweert dat niemand (en in dit geval doelt ze op Jehovah’s getuigen) zich met het maken van proselieten, dat wil zeggen, met de prediking tot andere mensen over de bijbel, mag bezighouden, handelt ze absoluut lijnrecht in strijd met het in de bijbel, Gods Woord, opgetekende gebod van God. Wat deden Petrus en Johannes in Jeruzalem? Zij predikten Gods Woord tot de joden, waardoor zij hen van religie deden veranderen, want in plaats van traditionele joden werden deze mensen nu christenen. Zij waren hiertoe in staat omdat zij de waarheid predikten. Jehovah’s getuigen doen thans een soortgelijk werk.
19, 20. Hoe luidde het antwoord van christenen toen Hitler de prediking van Gods koninkrijk verbood, en met welk resultaat in 1963?
19 Hitler, een rooms-katholiek en krachtig verdediger van zijn kerk in Duitsland, verbood Jehovah’s getuigen het koninkrijk van God te prediken, als gevolg waarvan deze hedendaagse christenen tot de Gestapoagenten van Hitler moesten zeggen: ’Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God.’ Zij bleven prediken, ondanks het feit dat 10.000 van hen in concentratiekampen werden geworpen, alwaar meer dan 4000 van hen de dood vonden. De overigen stierven bijna de hongerdood. Het beëindigen van de oorlog heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat zij in leven zijn gebleven.
20 In 1933 ondertekende Hitler een concordaat met de Rooms-Katholieke Kerk, evenals Mussolini, in zijn dagen het hoofd van de Italiaanse regering, dit had gedaan. Doch ook al sluiten de regeerders van de verschillende landen overeenkomsten met religieuze organisaties, toch kunnen de getuigen van Jehovah die in deze landen wonen, Gods Woord niet vergeten. Zij moeten God dienen door te ’spreken over de dingen die zij gezien en gehoord hebben’. Ondanks het feit dat Jehovah’s volk met de dood werd bedreigd, slaagden de regeerders er niet in de predikingsactiviteit een halt toe te roepen. Hitler en Mussolini zijn thans verdwenen, maar het aantal getuigen van Jehovah dat in hun landen predikt, is groter dan ooit. In West-Duitsland zijn op het ogenblik 78.043 predikers en in Italië verkondigen 7801 getuigen van Jehovah het goede nieuws.
21, 22. (a) Hoe lang blijft waarheid bestaan, ook al worden de bekendmakers ervan vervolgd? (b) Toen Petrus en Johannes de ervaring aan hun medechristenen verhaalden, wat zeiden dezen toen, terwijl zij gezamenlijk hun stem verhieven?
21 Niemand kan de waarheid vernietigen. Waarheid is altijd juist, ook al is iedereen ertegen gekant. De apostel Paulus zei: „God worde waarachtig bevonden, ook al wordt ieder mens een leugenaar bevonden” (Rom. 3:4, NW). Enkel en alleen omdat Petrus en Johannes de waarheid spraken door te zeggen dat zij een lamme man in de naam van Jezus hadden genezen, werden zij in de gevangenis geworpen en dreigend toegesproken. Ten slotte werden zij vrijgelaten, omdat de leden van het joodse hof „geen enkele grond konden vinden om hen te straffen, en ter wille van het volk”. — Hand. 4:21, 22, NW.
22 Petrus en Johannes „gingen [snel] naar hun eigen mensen en berichtten wat de overpriesters en de oudere mannen allemaal tot hen hadden gezegd”. Toen verhieven zij allen gezamenlijk hun stem tot God en zeiden: „’Waarom zijn natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.’ Zo ook waren in deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige dienstknecht Jezus, die gij hebt gezalfd.” — Hand. 4:23-27, NW.
23. (a) Op welke wijze heeft Liberia’s president Tubman zijn gevoelens jegens Jehovah’s christelijke getuigen kenbaar gemaakt? (b) Welke vraag zouden wij logischerwijs kunnen stellen nadat wij president Tubmans officiële verklaring over Jehovah’s getuigen hebben gelezen?
23 Net zoals in de dagen van de apostelen het geval was, moeten christenen thans de ijdele dingen waarop de regeerders zinnen, verdragen. Enkel en alleen omdat Jehovah’s getuigen weigeren onder druk van het leger de vlag van Liberia te groeten, zijn zendelingen van het Wachttorengenootschap aldaar het land uitgezet. De religieuze president, Tubman, kan gemakkelijk zeggen: „De Jehovah’s getuigen als sekte zijn welkom in dit land [Liberia], maar er zal van hen worden verlangd dat zij zich schikken naar de wet die van alle mensen eist dat zij de vlag groeten wanneer deze binnen hun gezichtsveld tijdens ceremonieën wordt gehesen of gestreken, óf van zulke ceremonieën wegblijven.” Wij zouden de president echter de vraag willen stellen: Hoe kunnen christenen van een dergelijke ceremonie, die heidens is, wegblijven wanneer er een leger op een vergaderingsterrein van Jehovah’s getuigen verschijnt en iedereen met de loop van een geweer in zijn rug dwingt naar een stuk grond te marcheren waar een vlag wordt gehesen en waar geweld wordt gebruikt om iedereen ertoe te brengen de vlag van de republiek Liberia te groeten? Zal dát iemand tot een betere Liberiaan of een betere christen maken? Deze gehele geschiedenis staat in het tijdschrift Ontwaakt! van 8 november 1963. Heeft president Tubman zich Hitler en Mussolini ten voorbeeld gesteld?
24. Waar hebben de christelijke getuigen nog meer met moeilijkheden te kampen gehad, en waarom?
24 Ook de regeerder van Haïti heeft zendelingen die zich met een goed werk bezighielden door Gods koninkrijk te prediken en de mensen te leren de bijbel te bestuderen, het land uitgewezen. In Spanje zijn christelijke zendelingen het land uitgewezen omdat zij bijbelstudiën bij de mensen thuis leidden. Hetzelfde geldt voor Portugal. Er zijn op vergaderplaatsen in particuliere huizen van Jehovah’s getuigen in rooms-katholiek Spanje en Portugal invallen gedaan, waarna vele personen in de gevangenis werden geworpen. Waarom? Omdat die mensen de bijbel met andere christenen bestudeerden. De regeerders hebben hun standpunt derhalve ingenomen en zich aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn dienstknechten. Zij moeten beslist weten dat Jehovah’s getuigen er geen belang bij hebben hun regering omver te werpen of deze enige overlast aan te doen. De regeerders weten bovendien dat Jehovah’s getuigen zich keurig gedragen. Waar zou de regeerder bevreesd voor moeten zijn? De enige reden is dat Jehovah’s getuigen het goede nieuws van Gods koninkrijk prediken.
25. Wat kunnen de ware volgelingen van Christus derhalve verwachten?
25 Predikt u thans dit goede nieuws? Indien dit zo is, verricht ook u een christelijk werk en zal er een tijd komen dat valse-religieaanhangers net zo op u zullen neerzien als zij destijds op de apostelen hebben neergezien. Verbaas u er niet over wanneer dit u overkomt. Christenen kunnen een dergelijke behandeling verwachten. Jezus heeft gezegd: „Gij zult zelfs ter wille van mij voor bestuurders en koningen worden gesleept, hun en de natiën tot een getuigenis.” — Matth. 10:18, NW.
MET VRIJMOEDIGHEID SPREKEN
26. Wat was de inhoud van het gebed van Petrus en Johannes, en is het thans op christenen van toepassing?
26 Negentienhonderd jaar geleden vroegen Petrus en Johannes aan Jehovah God: „Schenk aandacht aan hun bedreigingen, en geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken.” God verhoorde dit gebed onmiddellijk, want „zij werden allen zonder uitzondering met de heilige geest vervuld en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid” (Hand. 4:29, 31, NW). Evenmin als destijds, toont Jehovah thans enige partijdigheid, want iedere opgedragen dienstknecht van God heeft dezelfde heilige geest, Gods werkzame kracht, nodig om met de vrijmoedigheid te spreken die noodzakelijk is om het Woord van God ondanks bedreigingen van de zijde van aartsbisschoppen, presidenten of dictators van allerlei landen, geestelijken of wie maar ook, te blijven prediken. Omdat christenen thans ’het woord Gods met vrijmoedigheid spreken’, zullen zij, ondanks bedreigingen en tegenstand, dezelfde resultaten hebben als Petrus en Johannes. Ook zij kunnen vol vreugde zeggen: „Er bleven gelovigen in de Heer toegevoegd worden, menigten van zowel mannen als vrouwen.” — Hand. 5:14, NW.
27. (a) Wat voor ongewoons gebeurde er toen de apostelen voor de tweede maal waren gearresteerd? (b) Wat kan er heel goed in de geest van deze mannen van God zijn omgegaan?
27 De inwoners van Jeruzalem hadden belangstelling voor waarheid en zij wilden graag horen wat de apostelen hadden te zeggen. Met de valse-religieaanhangers was het echter anders gesteld! „De hogepriester en allen die met hem waren, de destijds bestaande sekte der Sadduceeën, stonden” derhalve ook nu weer „op en werden met jaloezie vervuld, en zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in de openbare plaats van hechtenis” (Hand. 5:17, 18, NW). Voor Petrus en Johannes was het de tweede maal dat dit gebeurde, maar deze keer hadden zij gezelschap. De andere apostelen werden eveneens met hen opgesloten. Nu gebeurde er iets heel ongewoons. De engel van Jehovah verscheen en deed wat Jehovah hem opdroeg. De apostelen waren onbevreesd, daar zij goed op de hoogte waren van de woorden van de psalmist: „De Engel des HEREN legert zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen”, terwijl zij zich ook herinnerd zullen hebben wat Jezus had gezegd: „Want ik zeg u dat hun engelen in de hemel altijd het aangezicht aanschouwen van mijn Vader, die in de hemel is” (Ps. 34:8 7; Matth. 18:6, 10, NW). Zij wisten ook dat engelen altijd een grote belangstelling hadden voor wat er op aarde gebeurde. Zij waren op de hoogte van de feiten in verband met Jezus’ geboorte, toen de herders op het veld waren en de wacht hielden over hun kudden. „En plotseling stond Jehovah’s engel bij hen, en Jehovah’s heerlijkheid omscheen hen, . . . en plotseling verscheen er bij de engel een menigte der hemelse legerschare, die God loofde” (Luk. 2:9, 13, NW). Wellicht zijn al deze gedachten wel door hun geest geflitst toen ’Jehovah’s engel in de nacht de deuren van de gevangenis opende en hen naar buiten bracht’.
28, 29. Wat gebeurde er vervolgens, en welk gebod ontvingen zij?
28 Kunt u u voorstellen hoe verwonderd zij waren en welk een verbazing zich op hun gezicht aftekende? De deuren van de gevangenis gaan open. De wachten laten geen protest horen. Daar werden zij door een engel uit de gevangenis geleid. Wanneer zij allemaal buiten staan, zegt de engel: „Gaat heen, stelt u op in de tempel en blijft alle woorden omtrent dit leven tot het volk spreken.” — Hand. 5:20, NW.
29 Was dit niet overduidelijk? Het gebod dat de engel aan de apostelen gaf, zou gewoon niet in duidelijker bewoordingen gesteld kúnnen worden. Enkele dagen voordien hadden zij Jehovah God gevraagd aandacht te schenken aan de bedreigingen van de regeerders en „uw slaven [te geven] dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken”. „Na het opzenden van hun smekingen schudde de plaats waar zij vergaderd waren, en zij werden allen zonder uitzondering met de heilige geest vervuld en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.” Omdat zij dit deden, werd deze keer de hele groep apostelen in de gevangenis geworpen. Nu ontvangen zij nog een extra verzekering dat zij juist hebben gehandeld. Een engel wijst in de richting van de tempel en zegt: „Gaat heen, stelt u op in de tempel en blijft alle woorden omtrent dit leven tot het volk spreken.” Welk een voldoening moet dit hun hebben geschonken!
30. Welk standpunt namen de apostelen in nadat hun gebed om vrijmoedigheid aldus was verhoord, en waar bevonden zij zich bij het aanbreken van de dag?
30 De apostelen waren dag aan dag in de tempel geweest om te doen wat God hun had opgedragen, en duizenden mensen hadden hen horen spreken. Daar in de tempel hoorden zij thuis. Daar zou Jehovah hen ook houden, ongeacht wat de valse-religieaanhangers zouden doen. Wat een vreugde, wat een vertrouwen, wat een dankbaarheid was hun deel! De handelwijze die zij volgden, was juist! Die religieaanhangers handelden verkeerd en streden tegen God. Nu gaf Jehovah hun door bemiddeling van zijn engel of boodschapper een rechtstreeks bevel met betrekking tot wat hun te doen stond. Waren zij met ijver bezield? O ja! „Nadat zij dit hadden gehoord, gingen zij bij het aanbreken van de dag de tempel binnen en gaven er onderwijs.” — Hand. 5:21, NW.
HET GOEDE NIEUWS OVER DE GEHELE WERELD VERBREIDEN
31. (a) Waarom waren de apostelen toen niet te stuiten, en waarom zullen Jehovah’s getuigen thans niet gestuit kunnen worden? (b) Tot in welke mate moet het goede nieuws gepredikt worden?
31 De apostelen waren toen niet te stuiten en door Jehovah’s onverdiende goedheid zullen Jehovah’s getuigen thans niet gestuit kunnen worden. Waarom niet? Omdat de waarheid uit Gods Woord gepredikt moet worden. Jehovah’s getuigen staan onder hetzelfde gebod als de apostelen destijds. Zij bezitten precies dezelfde boodschap uit Gods Woord en zij geloven er thans net zo krachtig in als de apostelen. Het werk dat erin bestaat dit goede nieuws van Gods koninkrijk over de gehele aarde bekend te maken, breidt zich elk jaar uit. Het is er thans voor christenen niet de tijd voor bevreesd te zijn. Met Pinksteren begonnen de christenen in Jeruzalem te prediken, het eerst in de bovenzaal. Na verloop van tijd gingen zij het gehele Beloofde Land bewerken en daarna ontvingen zij een veel grotere toewijzing die volgens Jezus behartigd moest worden: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest.” — Matth. 28:19, 20, NW.
32. Op welke wijze laten Jehovah’s getuigen zich thans door engelen leiden, en wat onthult Openbaring 14:6, 7 (NW) met betrekking tot het werk van zulke hemelse dienstknechten van God?
32 Jehovah’s getuigen doen thans hun uiterste best datgene te doen wat Jezus zijn volgelingen opdroeg te blijven doen, namelijk hun opdracht te vervullen die erin bestaat mensen van alle natiën tot discipelen te maken. Zij houden voortdurend de volgende woorden in gedachten: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14, NW). Jehovah’s getuigen laten zich nog steeds door engelen leiden, maar zij wenden zich thans tot Gods geschreven Woord om te zien wat hun te doen staat. Wij kunnen met onze ogen des verstands zien wat Johannes in een visioen zag: „En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft’” (Openb. 14:6, 7, NW). Wat een toewijzing is dit! Niet slechts voor de engel, maar voor allen die waardering hebben voor het werk dat overeenkomstig Gods wil op aarde verricht moet worden.
33. Wat zien de leden van Gods volk en wat doen zij vervolgens, alhoewel de engel die in het midden van de hemel vliegt, niet letterlijk door hen wordt gezien?
33 Jehovah’s getuigen zijn zich er thans ten volle van bewust dat Jehovah God zich in het verleden van engelen heeft bediend, en alhoewel zij de engel thans niet in werkelijkheid in het midden van de hemel zien vliegen, zien zij door middel van Johannes’ visioen wel dat de boodschap van deze engel thans tot in de kleinste bijzonderheden bekendgemaakt moet worden. Meer dan een miljoen verkondigers van ’het eeuwige goede nieuws’ gaan overal op aarde van huis tot huis om aan iedereen, waar hij zich ook bevindt en ongeacht in welke omstandigheden hij verkeert of tot welke nationaliteit hij behoort, blijde tijdingen bekend te maken.
34. In welke mate wordt ’het eeuwige goede nieuws’ in onze tijd gepredikt?
34 Wat daar destijds op kleine schaal in Jeruzalem gebeurde, toen de engel de apostelen bevrijdde en hun opdroeg naar het tempelgebouw te gaan om daar weer te spreken, gebeurt in deze laatste dagen dus op wereldomvattende schaal. De engel in het midden van de hemel instrueert Gods volk thans ’het eeuwige goede nieuws’ te prediken, opdat iedereen in de gelegenheid mag zijn ’God te vrezen en hem heerlijkheid te geven’. Niemand die zich aan Jehovah heeft opgedragen, kan er ook maar een moment mee aarzelen alle volken te vertellen dat zij ’Hem moeten aanbidden die de hemel en de aarde heeft gemaakt’.
35. Welke houding leggen de regeerders en religieuze leiders thans tegenover Jehovah’s getuigen aan de dag?
35 De regeerders en valse-religieaanhangers van de aarde zijn er thans net zomin op gesteld dat Jehovah’s getuigen dit doen als de regeerders en priesters hier in de dagen van de apostelen op gesteld waren. Wanneer Jehovah’s getuigen in deze tijd worden gearresteerd, moeten zij gewoonlijk langer in de gevangenis verblijven dan de apostelen er volgens deze verslagen in vertoefden maar zij worden op Gods bestemde tijd vrijgelaten. Het duurde tien of meer jaar voordat velen van Jehovah’s getuigen uit de concentratiekampen in Hitlers tijd werden vrijgelaten, maar deze christenen kwámen eruit; en op het ogenblik luisteren zij naar de engel die in het midden van de hemel vliegt en maken zij, te zamen met hun broeders over de gehele wereld, ’het eeuwige goede nieuws’ als blijde tijdingen bekend.
36. (a) Wanneer wij terugkeren naar de dagen van de apostelen, wat zien wij dan in Jeruzalem gebeuren? (b) Waar waren de apostelen, zoals werd bericht, gesignaleerd, en waarom kunnen wij er zeker van zijn dat zij zich inderdaad op die plaats ophielden?
36 Laten wij weer naar onze apostolische voorbeelden, die ons in het verrichten van goede werken zijn voorgegaan, kijken. Onmiddellijk bij het aanbreken van de dag gingen de apostelen de tempel binnen en begonnen zij er te onderwijzen. Toen nu de hogepriester en de Sadduceeën waren bijeengekomen, de vergadering van oudere mannen van de zonen Israëls hadden bijeengeroepen en mannen naar de gevangenis hadden gestuurd om de apostelen voor zich te laten brengen, vernamen zij van de beambten dat de apostelen daar niet waren. Deze mannen berichtten de religieuze leiders: „Wij vonden de gevangenis zeer zorgvuldig op slot en de bewakers bij de deuren staan, maar toen wij opendeden, troffen wij niemand binnen aan.” De engel had overal voor gezorgd. Nadat hij de deuren van de gevangenis had geopend en de apostelen naar buiten had geleid, had hij de deuren weer dicht en op slot gedaan; geen van de bewakers wist dan ook wat er was voorgevallen, zij wisten nu alleen dat zij een lege gevangenis bewaakten. De tempelhoofdman en de overpriesters werden door deze situatie zeer in verlegenheid gebracht. Omstreeks die tijd, toen zij zich allemaal zorgen maakten en zich ernstig afvroegen wat er was voorgevallen, kwam er een man naar hen toe met het bericht: „Ziet! De mannen die gij in de gevangenis hebt gezet, staan in de tempel het volk te onderwijzen.” Dit was de plaats waar zij volgens de aanwijzingen van de engelen naar toe moesten gaan, en daarom wáren zij er ook naar toe gegaan, om er het werk te doen dat God hun had opgedragen. „Toen ging de hoofdman met zijn beambten hen halen” en bracht hij de apostelen voor deze religieuze groep mensen, „maar zonder geweld, daar zij bevreesd waren door het volk gestenigd te worden.” — Hand. 5:20-26, NW.
GOD MEER GEHOORZAMEN DAN MENSEN
37, 38. (a) Welk onbevreesde antwoord gaf Petrus, toen de apostelen voor de regeerders waren gebracht, aan zijn beschuldigers, die van de apostelen eisten dat zij met prediken zouden ophouden? (b) Welke situatie bestaat er thans in dit opzicht?
37 Toen de apostelen in de Sanhedrin-zaal voor deze regeerders stonden en de vragen van de hogepriester aanhoorden, beefden zij niet en waren zij niet bevreesd. Zij genoten de bescherming van Jehovah God en van de onzichtbare engelen. Nadat de regeerders hadden gezegd: „Wij hebben u uitdrukkelijk bevolen niet door te gaan met onderwijzen op basis van deze naam en ziet! nochtans hebt gij Jeruzalem met uw leer vervuld, en gij zijt vastbesloten het bloed van deze mens over ons te brengen”, antwoordden Petrus en de andere apostelen dan ook: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gedood door hem aan een hout te hangen. Hem heeft God als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder tot zijn rechterhand verhoogd, om Israël de gelegenheid tot berouw en vergeving van zonden te geven. En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:27-32, NW). Er was vrijmoedigheid voor nodig om aldus tot de regeerders te spreken, maar wat zij zeiden was de waarheid. Zij waren christenen.
38 Precies ditzelfde standpunt dient thans door iedere opgedragen christen te worden ingenomen. Op grond van kennis van Jehovah God en zijn Zoon, Jezus, zal een christen bekendmaken dat Jezus Christus als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder is verhoogd en nu aan de rechterhand van zijn Vader zit „totdat ik [Jehovah] uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel”. — Hand. 2:34-36, NW.
39. Wat kan getrouwheid aan God voor de christen betekenen, en wat blijft hij desondanks doen?
39 Getrouwheid aan de christelijke zending betekent enige ongemakken, bedreigingen, ontberingen en beproevingen, en in sommige gevallen misschien zelfs de dood. De priesters en Sadduceeën waren de apostelen dan ook slechtgezind, zoals het bericht vermeldt: „Toen zij dit hoorden, voelden zij zich diep gegriefd en wilden hen om het leven brengen” (Hand. 5:33, NW). Enige tijd later werd Stéfanus gestenigd omdat hij de waarheid sprak (Hand. 7:54-60, NW). In deze moderne tijd zien wij soortgelijke dingen gebeuren wanneer fanatici, die geheel en al met de geest van deze wereld zijn vervuld, zich tegen de bediening van Jehovah’s getuigen verzetten. Wanneer een christen weet dat hij het bij het rechte eind heeft en de opdracht heeft ontvangen ’het eeuwige goede nieuws’ bekend te maken, blijft hij de blijde tijdingen echter met vrijmoedigheid spreken.
40. Hoe bezag Gamaliël dit verhoor voor het Sanhedrin, en tot welke slotsom kwam hij?
40 Te midden van deze opschudding destijds in de dagen van de apostelen, stond een wetenschappelijk man, een Farizeeër, Gamaliël geheten, op en zei: „Mannen van Israël, schenkt aandacht aan uzelf met betrekking tot wat gij van plan zijt met deze mensen te doen. Vóór deze dagen bijvoorbeeld stond Theudas op, die beweerde dat hij iemand van betekenis was, en een aantal mannen, ongeveer vierhonderd, sloten zich bij zijn groep aan. Maar hij werd om het leven gebracht, en allen die hem gehoorzaamden, werden verstrooid en zijn tot niets geworden. Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen der inschrijving, en hij trok volk achter zich. En toch is die man vergaan, en allen die hem gehoorzaamden, werden verstrooid. En onder de huidige omstandigheden zeg ik u daarom: Laat u niet in met deze mensen, maar laat hen begaan; (want indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten;) anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” Zij sloegen acht op Gamaliëls betoog, „riepen de apostelen, geselden hen en gaven hun het bevel niet meer op basis van Jezus’ naam te spreken en lieten hen gaan”. Er zouden thans meer mensen als Gamaliël moeten zijn om de religieuze leiders en regeerders raad te geven met betrekking tot de handelwijze die zij dienen te volgen. — Hand. 5:35-40, NW.
41. Hoe bezagen de apostelen de geseling die zij ontvingen en de bedreigingen die hun werden toegevoegd?
41 De geseling had voor de apostelen niets aan de zaak veranderd. Zij waren al eerder geslagen. Zij waren al eerder in de gevangenis geweest. Zij waren al eerder bedreigd. Een onzichtbare macht steunde hen, een macht die niet door de regeerders werd onderscheiden. Jehovah God, zijn Zoon Christus Jezus, een menigte engelen en de heilige geest die door God werd uitgezonden, droegen er allen het hunne toe bij om Gods aardse dienstknechten te sterken. Deze getrouwe christenen „gingen [dan ook] van het Sanhedrin vandaan, verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van zijn naam oneer te lijden. En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken”. Hebt u zulk een geloof? Zou u naar een engel van Jehovah luisteren en datgene doen wat de apostelen deden? Ware christenen zullen dit inderdaad doen! — Hand. 5:41, 42, NW.
42. Op welke wijze gaven de apostelen, nadat zij vol vreugde naar de engel hadden geluisterd, er blijk van dat zij het goede nieuws met vrijmoedigheid bekendmaakten?
42 Wat een vreugde viel de apostelen ten deel omdat zij naar de engel hadden geluisterd! Het terrein van hun dienst ter rechtvaardiging van Jehovah’s naam en woord werd uitgebreid. Zij versterkten de groeiende gemeente van God in hun dagen. Na verloop van tijd trokken deze apostelen, te zamen met vele andere getrouwe, op de proef gestelde volgelingen, naar andere gebieden, zodat zij niet alleen onder de joden, maar ook onder de heidenen predikten. Deze anderen, die uit iedere stam en taalgroep en uit ieder volk afkomstig waren, werden in de gelegenheid gesteld de waarheid en de „woorden omtrent dit leven”, waar Jezus zijn volgelingen over had verteld, te leren kennen. De apostel Paulus maakte in zijn brief aan de Korinthiërs zijn intense belangstelling voor de „woorden omtrent dit leven” kenbaar toen hij hun zijn schitterende argument ten bewijze van de opstanding van de doden gaf. — 1 Kor. 15:1-57, NW.
43, 44. Welke aanmoediging wordt de hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah gegeven, en wat zullen zij in gebed blijven vragen?
43 De christenen in deze tijd zullen die apostelen, die precies deden wat Gods engel hun opdroeg, navolgen. Jehovah’s engelen geven zijn volk in zijn organisatie, ongeacht waar zij zich op aarde bevinden, thans leiding wanneer zij de boodschap van „eeuwig goed nieuws” bekendmaken. Vat derhalve moed. Neem deel aan het predikingswerk. Doe het met vrijmoedigheid, vol vertrouwen in Gods Woord. „Want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen” (Ps. 91:11). Als bewijs hiervan stelt Paulus de vraag: „Zijn zij niet allen geesten voor openbare dienst, uitgezonden om te dienen ten behoeve van hen die redding zullen beërven?” (Hebr. 1:14, NW). Zijn vraag kan alleen maar met Ja beantwoord worden.
44 Stelt u er belang in door bemiddeling van Christus Jezus redding te ontvangen? Petrus en Johannes wél, en zij zeiden: „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden” (Hand. 4:12, NW). Indien u het geloof in Christus Jezus bezit dat een christen dient te bezitten, zult u — om in dit snel voorbijgaande samenstel van dingen te slagen — blijven bidden of u „met de heilige geest vervuld” mag worden, met als resultaat dat u „het woord Gods met vrijmoedigheid” zult spreken. — Hand. 4:31, NW.
[Kader op blz. 171]
Daily American
Vrijdag, 26 juli 1963
Greece Prohibits Meetings By Jehovah’s Witnesses
ATHENS, July 25 (Reuter) — The Greek government has banned all public meetings of Jehovah’s Witnesses, it was announced today.
The ban was imposed following warnings from Greek Orthodox organizations that they would stage protest marches from Salonika to Athens if the sect were allowed to hold a mass rally here on Tuesday.
Announcing the ban, the undersecretary for the interior today ordered police to forbid any meeting whatsoever of the sect—numbering some 20,000 members in Greece—in the interests of “peace and order.”
Archbishop Chrysostomos, primate of Greece, has led all Greek Orthodox organizations in a general outcry against the Jehovah’s Witnesses’ rally, which he called a “shameful congress of atheists and anarchists.”
In a letter to the prime minister, Panayotis Pipinelis, he said unless the rally were banned, he would be compelled to “defend everything sacred and to lead the clergy and the people” in an all-out action against the sect.