„Zij volgden hem”
„Hij zei tot hen: ’Komt achter mij en ik zal u vissers van mensen maken.’ Terstond lieten zij de netten in de steek en volgden hem.” — Matth. 4:19, 20.
1. Welke vragen komen er logischerwijs in onze geest omdat, zoals opgetekend in Matthéüs 4:19, 20, degenen tot wie Jezus sprak hun visnetten dadelijk in de steek lieten?
DEZE man die langs de kust van het meer van Galiléa wandelde, moet iets over zich gehad hebben dat maakte dat vier hardwerkende vissers hun bezigheden in de steek lieten en hem volgden. Hadden deze vissers deze man ooit eerder gezien of van hem gehoord? Wisten zij wie hij was? Inderdaad! Toen de oproep kwam: „Komt achter mij en ik zal u vissers van mensen maken”, waren zij er goed op voorbereid te gaan. Hoe kwam dit?
2, 3. (a) Wie zei Johannes de Doper dat Jezus was, en hoe kon hij weten dat dit waar was? (b) Hoe identificeerde Johannes Jezus tegenover twee van zijn discipelen, en hoe identificeerde Andréas Jezus tegenover zijn broer?
2 Deze man, Jezus, was het vorige jaar (29 G.T.) door Johannes de Doper gedoopt. Toentertijd zag Johannes de heilige geest uit de hemel neerdalen en op deze Jezus blijven. Hij vertelde zijn toehoorders dus later: „Ik heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is” (Joh. 1:34). Terecht zei Johannes dit, want het verslag vertelt ons: „Nadat Jezus was gedoopt, kwam hij onmiddellijk omhoog uit het water; en zie! de hemelen werden geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’ Daarna werd Jezus door de geest naar de wildernis geleid om door de Duivel te worden verzocht. Nadat hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg hij honger” (Matth. 3:16–4:2). Nu werd Jezus door Satan handig aan drie verzoekingen blootgesteld. Jezus Christus bleef echter trouw aan zijn hemelse Vader en zei ten slotte: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” — Matth. 4:10.
3 Na deze ervaring nu, kwam Jezus naar Johannes de Doper toe, en het was heel natuurlijk dat deze naar Jezus wees en zei: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” De volgende dag ontmoetten twee van deze Galilese vissers Jezus. Hoe? Die dag „stond Johannes daar weer, met twee van zijn discipelen, en toen hij Jezus zag lopen, zei hij: ’Ziet, het Lam Gods!’ En de twee discipelen [van Johannes] hoorden hem spreken, en zij volgden Jezus”. De visser Andréas was een van de twee die tot Jezus zei: „Rabbi . . ., waar houdt gij verblijf?” „En zij bleven die dag bij hem.” Toen vond Andréas „zijn eigen broer, Simon, en hij zei tot hem: ’Wij hebben de Messias (hetgeen vertaald betekent: Christus) gevonden.’ . . . Jezus keek hem aan en zei: ’Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Céfas (dat vertaald wordt met Petrus) worden genoemd.’” De volgende dag wilde Jezus uit Galiléa vertrekken. „En Jezus vond Filippus.” Hij kwam uit dezelfde stad als Andréas en Petrus. — Joh. 1:29, 35-44.
4. Wie wilden Johannes’ discipelen leren kennen, en waarom?
4 Hieruit zien wij dat Johannes’ discipelen Jezus wilden leren kennen en dit gebeurde ook. Minstens twee van de vissers tot wie Jezus later zei: „Ik zal u vissers van mensen maken”, ontmoetten hem eerst bij de Jordaan. Velen wisten wat Johannes over Jezus had gezegd, namelijk, dat hij de Zoon van God was, de Messias. Het was dus vanzelfsprekend dat zij wilden horen wat Jezus te zeggen had. Laten wij een poosje met Jezus meegaan en zien wat hij doet nadat hij eerst met Andréas en Petrus en Filippus en andere discipelen in kennis was gekomen.
5. Hoe maakte Jezus zijn heerlijkheid aan zijn discipelen te Kana in Galiléa openbaar?
5 Jezus verliet het dal van de Boven-Jordaan en kwam te Kana in Galiléa, waar een bruiloftsfeest plaatsvond. De moeder van Jezus was daar en Jezus en zijn discipelen waren eveneens op deze bruiloft uitgenodigd. Nu kwam het zo uit dat de wijn opraakte, en hier verrichtte Jezus zijn eerste wonder, door water in wijn te veranderen. Dit wonder was „het begin van zijn tekenen, en hij maakte zijn heerlijkheid openbaar; en zijn discipelen stelden hun geloof in hem” (Joh. 2:1-11). Al deze dingen waren gebeurd gedurende de eerste zes maanden sinds Jezus’ doop in de rivier de Jordaan.
6. Wat deed Jezus volgens het bijbelverslag op het Pascha van 30 G.T. in Jeruzalem?
6 Nu is het de tijd van het Pascha in de lente van het jaar 30, en Jezus gaat naar Jeruzalem. In deze heilige stad toonde hij zijn verontwaardiging jegens hen die het huis van zijn God in een handelsplaats veranderden. „In de tempel trof hij de verkopers van runderen en schapen en duiven aan en de geldhandelaars die daar op hun plaats zaten. En nadat hij een zweep van touwen had gemaakt, dreef hij hen allen de tempel uit, met de schapen en runderen, en hij stortte de geldstukken van de geldwisselaars uit en keerde hun tafels om. En tot de duivenverkopers zei hij: ’Neemt deze dingen hier vandaan! Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!’ Zijn discipelen herinnerden zich dat er geschreven staat: ’De ijver voor uw huis zal mij verteren.’” — Joh. 2:13-17; Ps. 69:10 9.
7. (a) Welke belangwekkende inlichtingen deelde Jezus aan de Farizeeër Nikodémus mee? (b) Wat vond er, zoals vervolgens wordt vermeld, in het land van Judéa plaats?
7 Toen ontving Jezus op een nacht een bezoeker, Nikodémus, een Farizeeër die verlangend was te horen wat deze leraar van God had te zeggen. Jezus wees er onder andere op dat „God . . . de wereld zozeer [heeft] liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Want God heeft zijn Zoon . . . naar de wereld uitgezonden . . . opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden” (Joh. 3:16, 17). Hij toonde vervolgens aan, dat geloof in de ware God noodzakelijk is en dat „hij die doet wat waar is, . . . tot het licht [komt], opdat zijn werken openbaar worden gemaakt als werken die in overeenstemming met God zijn gedaan” (Joh. 3:1-21). Na deze zeer belangwekkende nachtelijke samenkomst „gingen Jezus en zijn discipelen het land van Judéa in, en daar bracht hij enige tijd met hen door en doopte er. Maar Johannes doopte ook in Enon, bij Salim.” „Toen . . . de Heer te weten kwam dat de Farizeeën hadden gehoord dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes — hoewel Jezus zelf in feite niet doopte, maar zijn discipelen — verliet hij Judéa en vertrok weer naar Galiléa.” — Joh. 3:22, 23; 4:1-3.
8, 9. Hoe getuigde Johannes de Doper dat de volgelingen van Jezus moesten toenemen, en welke belangrijke boodschap begon Jezus nu bekend te maken?
8 De mensen en religieaanhangers merkten deze grote activiteit op omdat Jezus’ discipelen thans doopten en Johannes de Doper ook nog doopte. Doch zij bemerkten dat er nu veel meer waren die Jezus volgden. Sommigen van Johannes’ discipelen zeiden zelfs dat ’allen naar Jezus toegingen’. Johannes legde zeer nauwkeurig uit dat hij niet de Christus was maar dat hij voor de Christus was uitgezonden. Toen deed Johannes een zeer betekenisvolle uitspraak, waardoor zijn echte, waarachtige liefde voor Jezus, de Christus of Gezalfde, werd aangetoond: „Hij die de bruid heeft, is de bruidegom. De vriend van de bruidegom echter, die erbij staat en hem hoort, heeft grote vreugde om de stem van de bruidegom. Daarom is deze vreugde van mij volkomen geworden. Hij moet blijven toenemen, maar ik moet blijven afnemen.” — Joh. 3:25-30.
9 Jezus deed zijn discipelen toenemen en vele joden volgden hem. „Nadat Johannes nu was gevangengenomen, ging Jezus naar Galiléa en hij predikte het goede nieuws van God en zei: ’De bestemde tijd is vervuld en het koninkrijk Gods is nabijgekomen. Hebt berouw en stelt geloof in het goede nieuws’” (Mark. 1:14, 15). Matthéüs bevestigt dit, want hij zegt: „’Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien, en over hen die in een landstreek van de schaduw des doods zaten, is licht opgegaan.’ Van die tijd af begon Jezus te prediken en te zeggen: ’Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” — Matth. 4:16, 17.
10. Hoe toonde Jezus de mensen in de synagoge van Nazareth aan, wat zijn werk op aarde zou zijn?
10 Nu was Johannes’ openbare werk gereed. Hij had hem die moest blijven toenemen aangekondigd, en na Johannes’ gevangenneming begon Jezus onmiddellijk de boodschap betreffende Gods koninkrijk te prediken. Vervolgens ging hij naar Nazareth en las aan allen die op de sabbatdag in de synagoge waren, zijn opdracht uit het eenenzestigste hoofdstuk van Jesaja voor. „Daarom werd hem de rol van de profeet Jesaja aangereikt, en hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.’ Hierna rolde hij de rol op, gaf ze aan de dienaar terug en ging zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren oplettend op hem gevestigd. Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’” — Luk. 4:17-21.
11. Hoevelen deden tot op deze tijd het werk dat Jezus verrichtte, en wat zou dus redelijkerwijs de volgende stap zijn?
11 Daar hij in zijn eigen streek niet aanvaard werd, ging hij naar Kapérnaüm, een stad in Galiléa. „En hij onderwees hen op de sabbat; en zij stonden versteld over zijn manier van onderwijzen, omdat hij met autoriteit sprak” (Luk. 4:31, 32). Tegen die tijd in Jezus’ bediening moeten er wel veel zeer aandachtig luisterende discipelen, leerlingen, zijn geweest, doch er was nog niemand geroepen om het werk te doen dat Jezus deed. Hij voerde een waar onderwijsprogramma uit, waarbij hij zijn discipelen onderrichtte bereidwillig verantwoording op zich te nemen. Nu brak de tijd aan om bepaalde discipelen voor toekomstig werk uit te kiezen en op te leiden. Wie koos Jezus eerst?
WISTEN ZIJ WIE HIJ WAS?
12. (a) Hoe verhaalt Matthéüs 4:18-22 Jezus’ oproep tot bepaalde personen om hem te volgen? (b) Wat was de reactie van de mannen?
12 Petrus en Andréas en hun metgezellen waren dus weer gaan vissen. Toen Jezus, geruime tijd na het pascha van 30 G.T., alleen langs de zee van Galiléa liep, „zag hij twee broers — Simon, die Petrus wordt genoemd, en Andréas, zijn broer — een visnet in de zee neerlaten, want zij waren vissers. En hij zei tot hen: ’Komt achter mij en ik zal u vissers van mensen maken.’ Terstond lieten zij de netten in de steek en volgden hem. En vandaar verder gaande, zag hij twee anderen, die broers waren, Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en diens broer Johannes, in de boot met hun vader Zebedéüs, terwijl zij bezig waren hun netten te herstellen, en hij riep hen. Terstond verlieten zij de boot en hun vader en volgden hem” (Matth. 4:18-22). Er bestond van de zijde van de vier vissers niet de minste aarzeling gehoor te geven. Evenals de profeet Jesaja, eeuwen tevoren, zeiden zij in hun hart: „Hier ben ik, zend mij” (Jes. 6:8). Zij waren bereid te gaan omdat zij wisten wie Jezus was. Dit was niet de eerste keer dat zij hem hadden gezien of zijn woord hoorden.
13. (a) Hoe konden Andréas, Petrus, Jakobus en Johannes er zeker van zijn wie Jezus was? (b) Welke tot nadenken stemmende vragen kunnen er nu gesteld worden?
13 Bedenk dat Andréas en een vriend bijna een jaar tevoren een avond bij hem bleven, en dat Petrus hem ontmoette toen zijn broer Andréas tot Petrus zei: „Wij hebben de Messias gevonden.” Zij konden enkelen van zijn discipelen zijn geweest die op de bruiloft in Kana waren. Als zij niet bij hem waren, hoorden zij stellig hoe Jezus het daaropvolgende Pascha (30 G.T.) de tempel in Jeruzalem van de geldwisselaars reinigde. Stellig kwam hun het nieuws ter ore hoe hij kort tevoren de profetie van Jesaja in Nazareth voorgelezen had en uit de stad gedreven werd. Zonder twijfel luisterden zij naar zijn met autoriteit gegeven onderwijs in Kapérnaüm. Deze vier discipelen wisten wie hij was en waren bereid hem te volgen. Zij begaven zich niet in dit nieuwe werk als bedienaren van God zonder te weten wat Jezus predikte en zonder te geloven dat het koninkrijk der hemelen nabijgekomen was! Zij waren bereid en verlangend om te gaan prediken, evenals iedere man en vrouw thans dient te zijn die het Woord van God heeft gehoord en in het koninkrijk van God als de enige hoop voor de mensheid gelooft. Hebt u de kennis van Gods Woord en het geloof dat u bekwaam maakt om een prediker te zijn? Hebt u gehoor gegeven aan de oproep tot dienst? Dat dient zo te zijn als u Gods Woord hebt bestudeerd en een jaar of langer met Jehovah’s getuigen bent omgegaan.
14. Hoe waren deze eerste discipelen van Jezus erop voorbereid gehoor te geven aan de oproep Jezus te volgen?
14 Thans hebben vele mannen en vrouwen het licht van Gods Woord gezien en hebben feitelijk hun netten in de steek gelaten en zijn hem gevolgd. Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes bleven met Jezus in de volle-tijddienst omdat deze mannen de waarheid liefhadden en de dringende noodzaak zagen het werk te doen dat Jezus deed. Zij hadden met oren die verlangden te horen, geluisterd toen Johannes de Doper hun zei berouw te hebben en gereed te zijn voor de komst van de Messías. Nu hadden zij de Messías leren kennen en zij geloofden dat hij de door God gezondene en de Zoon van God was. Zij waren af en toe met hem meegegaan, doch nu, bij de zee van Galiléa, kwam de grote gelegenheid. Nu was het de vraag of zij evenals Jesaja gehoor zouden geven aan de oproep en zouden zeggen: „Hier ben ik, zend mij.” Dat deden zij, en wij zijn er thans dankbaar voor omdat wij hun voortreffelijke voorbeeld ter navolging hebben.
15. Wie werd er verder nog geroepen om Jezus te volgen, en wat was zijn beroep?
15 Jezus zocht nog steeds naar oprechte mannen, ook al hadden deze vier vissers de oproep om zijn volgelingen te zijn definitief aanvaard. Toen Jezus in Kapérnaüm was, zag hij een man, „Levi genaamd, die bij het belastingkantoor zat, en hij zei tot hem: ’Wees mijn volgeling.’ En alles achterlatend, stond hij op en volgde hem” (Luk. 5:27, 28). Later rechtte Levi (of Matthéüs) een groot gastmaal voor Jezus aan, en vele andere belastinginners lagen met hem aan tafel aan. Zijn discipelen waren daar ook en Jezus benutte deze gelegenheid om alle aanwezigen een voortreffelijk getuigenis te geven. Hij zei: „Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars te roepen, opdat zij berouw hebben.” — Luk. 5:32.
16. Schets het nu volgende belangrijke selectiewerk dat Jezus moest doen, en hoe weten wij dat dit een heel serieus werk was?
16 Nu, na anderhalf jaar tot zijn discipelen te hebben gepredikt en hen te hebben onderwezen en na zijn tweede Pascha sinds zijn doop te hebben bijgewoond, koos Jezus uit zijn vele discipelen er twaalf uit om zijn apostelen te zijn. Hij maakte deze aangelegenheid van het uitkiezen van mannen voor zulk een belangrijke positie tot een onderwerp van gebed, en Lukas vertelt ons: „In de loop van die dagen ging hij naar de berg om te bidden, en hij bracht de gehele nacht door in gebed tot God. Toen het echter dag werd, riep hij zijn discipelen bij zich en koos er twaalf van hen uit, aan wie hij tevens de naam van apostel gaf: Simon, aan wie hij ook de naam Petrus gaf, en zijn broer Andréas, en Jakobus en Johannes, en Filippus en Bartholoméüs, en Matthéüs en Thomas, en Jakobus, de zoon van Alféüs, en Simon, die ’de ijveraar’ wordt genoemd, en Judas, de zoon van Jakobus, en Judas Iskáriot, die een verrader werd.” — Luk. 6:12-16.
17. Hoeveel tijd was er gemoeid met het uitkiezen van de twaalf apostelen, waardoor wordt aangetoond wat in hun geval noodzakelijk was?
17 Hoe belangwekkend zijn al deze inlichtingen! Het kostte Jezus meer dan anderhalf jaar om deze twaalf mannen als zijn apostelen uit te kiezen. Hij vergaderde vele discipelen om zich heen, velen volgden hem, velen stelden geloof in hem, doch uit al dezen liet hij, na anderhalf jaar arbeid, zijn keuze vallen op twaalf mannen die hij onderwees, riep en op een speciaal werk voorbereidde. Hij wees hen niet toe aan dit werk van het apostelschap toen hij hen in het begin riep om hem te volgen, ook al lieten zij dadelijk hun visserswerk of de belastinginning in de steek. Eerst was het nodig kennis in te prenten!
18. Welke zienswijze dienen wij, in onze tijd, te hebben ten aanzien van hen met wie wij de bijbel bestuderen?
18 Zo is het ook thans. Jehovah’s getuigen vinden bij hun van-huis-tot-huiswerk vele personen die belangstelling krijgen voor de boodschap van Gods koninkrijk. Er wordt vaak een studie in de bijbel bij de mensen thuis opgericht en geleid, en soms duren deze een jaar of nog veel langer. Een christelijke onderwijzer dient niet ontmoedigd te zijn omdat enkelen niet in korte tijd, laten wij zeggen in een jaar, het besluit nemen in de voetstappen van Christus Jezus te treden. Bedenk, als u een actief christen bent, hoeveel tijd het u kostte om tot het besluit te komen van huis tot huis te gaan prediken. Indien u geen actief christen bent, stel uzelf dan de vraag: ’Ben ik een christen?’ Misschien bent u er alleen een in naam en dan verdient u de naam natuurlijk niet eens.
19. Welk beter werk dan de visserij had Jezus voor de discipelen in gedachten?
19 Wat de vier vissers betreft, zij hadden reeds een beroep. Het was het vangen van vis in de zee van Galiléa. Zij deden waarschijnlijk zeer goede zaken. Jakobus en Johannes werkten met hun vader Zebedéüs en zij hadden knechten. Als zij dus mannen in dienst namen om met hen samen te werken, moeten zij wel een grote, bloeiende zaak hebben gehad. Doch ondanks deze uitstekende, winstgevende zaak verlieten de twee zoons van Zebedéüs hun vader en volgden Christus. Zij wilden christenen zijn! (Mark. 1:19, 20) De visserij is een heel gezonde bezigheid buitenshuis. Zou er, wat een prettige omgeving aangaat, iets beters zijn dan de zee van Galiléa? Doch Jezus had iets veel beters in gedachten. Daarom zei hij tot Petrus: „Voortaan zult gij mensen levend vangen” (Luk. 5:10). Jezus wilde levendige, actieve mannen, toegewijde mannen, om de boodschap die hij had ter hand te nemen. Zij moesten zijn Vader in de hemel werkelijk liefhebben, evenals hij, en zijn volgelingen moesten elkander liefhebben. — Joh. 13:34, 35.
20, 21. (a) Welke gelegenheid stelde Jezus thans voor zijn volgelingen open? (b) Hoe konden deze volgelingen te weten komen wat deze wonderbaarlijke gave was?
20 Jezus Christus begon het christelijke werk, en deze twaalf mannen moesten op hun beurt discipelen van Jezus Christus maken door hen in de leer van Christus te onderrichten. Hij opende de enige weg tot eeuwig leven voor de gehele mensheid. Bij zijn laatste paschaviering, namelijk die welke hij met zijn discipelen hield en tijdens welke hij de gedachtenis aan zijn dood instelde, zei hij, in zijn laatste gebed: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Joh. 17:3). Wat een veelomvattende verklaring! Om eeuwig leven te verkrijgen moet men kennis in zich opnemen en een begrip verkrijgen van de werken en voornemens van Jehovah God en zijn Zoon, Jezus Christus. Waar kunt u een dergelijke kennis krijgen? In Gods geschreven Woord, de bijbel. Het kost tijd om de bijbel te lezen, maar nog veel meer tijd om hem te bestuderen. En het kost nóg meer tijd om een onderwijzer te zijn. Daarom lieten deze mannen alles dadelijk in de steek en volgden Jezus om zijn volle-tijddiscipelen te zijn en over God en Christus Jezus kennis te verkrijgen, zodat zij zich aldus betere onderwijzers zouden betonen.
21 Nu Jezus de twaalf apostelen had gekozen, bleef hij hun meer kennis van God geven en hun de levenswijze tonen die alle mensen getrouw moeten volgen als zij eeuwig leven willen verkrijgen. Zijn twaalf apostelen alsmede grote scharen van mensen die hem volgden, hoorden zijn bergrede, die in het vijfde tot het zevende hoofdstuk 5–7 van Matthéüs staat opgetekend. Dit was degelijk onderwijs.
OPLEIDING TOT EVANGELISTEN
22. Waarom bleven de apostelen dicht bij Jezus, en waar ging Jezus’ belangstelling wat deze mannen die hij had gekozen betreft, hoofdzakelijk naar uit?
22 De apostelen bleven als leerlingen nu steeds dicht bij Jezus, namen kennis in zich op, stelden vragen, sloegen de wonderen die hij verrichtte gade, reisden met hem mee van stad tot stad, altijd met een open hart en geest luisterend om het goede nieuws in zich op te nemen. Jezus wist dat de apostelen een speciale opleiding voor hun toekomstige werk nodig hadden en dat de beste manier om hun die te geven was, hen uit te zenden op een rondreis voor het houden van lezingen. Na hun — geheel zelfstandige — rondreis en prediking van het goede nieuws tot anderen, „vergaderden [de apostelen] zich vóór Jezus en berichtten hem alle dingen die zij gedaan en onderwezen hadden. En hij zei tot hen: ’Komt, gij alleen, naar een eenzame plaats en rust wat uit’” (Mark. 6:30, 31; Luk. 9:10). Hoewel Jezus’ belangstelling vooral uitging naar de twaalf apostelen, die hij in de eerste plaats zover wilde brengen dat zij het grote werk dat voor hen lag ter hand konden nemen, bleef hij nog steeds, en met goed succes, vele anderen tot discipelen maken. Voortdurend vergezelden hem grote scharen van mensen. Eens sprak hij op de noordoostzijde van de zee van Galiléa tot 5000 mensen en spijzigde hen. — Matth. 14:14-24; Mark. 6:30-44.
23. (a) Wat was er de oorzaak van dat zij die Jezus hoorden spreken, verwonderd waren? (b) Wat werd hun die luisterden aangeraden te doen, en geldt hetzelfde in onze tijd?
23 Tegen het jaar 32 G.T., rond de tijd van het loofhuttenfeest in Jeruzalem, stonden de mensen werkelijk verbaasd over deze man, Jezus, want „toen nu het feest reeds half voorbij was, begaf Jezus zich naar de tempel en ging er onderwijzen. De joden dan stonden verwonderd en zeiden: ’Hoe kan deze man zo geleerd zijn, terwijl hij niet op de scholen heeft gestudeerd?’ Daarop antwoordde Jezus hun en zei: ’Wat ik leer, is niet van mij, maar behoort hem toe die mij heeft gezonden. Indien iemand zijn wil wenst te doen, zal hij betreffende deze leer weten of ze uit God is of dat ik uit mijzelf spreek’” (Joh. 7:14-17). Die luisterende mensen moesten dus besluiten de boodschap als van God te aanvaarden of ze te verwerpen. Hetzelfde geldt thans. Sommige luisteraars stellen geloof in Jezus’ woorden, maken vorderingen en bereiden zich erop voor dezelfde boodschap te prediken, namelijk: „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” Het minste wat iemand kan doen is, in zijn dagelijkse gesprekken met andere personen, anderen te vertellen wat men over God hoort. Dat kunnen wij allemaal, niet waar?
24. (a) Hoeveel discipelen konden na twee jaar door Jezus worden uitgezonden om te prediken? (b) Hoevelen hadden tegen 33 G.T. volledig geloof in Christus? (c) Wat beloofde Jezus zijn discipelen ten einde verder onderricht en verdere leiding te waarborgen?
24 In twee jaar tijds nadat Jezus begon te prediken, hadden nog veel meer joden genoeg kennis om van huis tot huis te gaan en te prediken. Lukas vertelt ons: „De Heer [wees] zeventig anderen aan en zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plaats waarheen hijzelf van plan was te gaan. Toen zei hij tot hen: ’De oogst is wel groot, maar de werkers zijn weinigen. Smeekt daarom de Meester van de oogst werkers in zijn oogst uit te zenden. Gaat heen. Ziet! Ik zend u uit als lammeren te midden van wolven’” (Luk. 10:1-3). Zijn apostelen en deze zeventig discipelen, in totaal tweeëntachtig onderwijzers, wisten dat zij, wanneer zij uittrokken in de wereld en predikten zoals hun thans werd geleerd, tegenover vele problemen, vervolging en beproevingen zouden komen te staan, doch zij hadden geloof in Jehovah en zijn Zoon, Christus Jezus, om deze stap vooruit te doen. Deze bedienaren van het evangelie, die waren uitgezonden om te prediken, hadden nog steeds de tijd en gelegenheid, meer onderricht van Jezus te ontvangen. De kreet tot Pontius Pilatus om Christus te doden, zou niet eerder worden gehoord dan met het Pascha van het jaar 33 G.T. Tegen die tijd waren er echter op zijn minst 120 die volledig geloof in Christus Jezus hadden, en veertig dagen na zijn opstanding gaf Jezus hun door bemiddeling van de apostelen de opdracht: „Vertrekt niet uit Jeruzalem, maar blijft wachten op datgene wat de Vader heeft beloofd, waarover gij van mij hebt gehoord, want Johannes doopte wel met water, maar gij zult niet vele dagen hierna in heilige geest worden gedoopt” (Hand. 1:4, 5). Zij zouden stellig verdere aanwijzingen krijgen wat zij dienden te doen nu Jezus aan de martelpaal was gestorven, uit de doden was opgewekt en naar de hemel was op gestegen. Deze 120 discipelen, elf van de oorspronkelijke apostelen en 109 andere discipelen, wachtten in een bovenkamer in Jeruzalem op een of ander teken van Christus Jezus. Het teken kwam! „Zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten” (Hand. 2:4). Dezen spraken nu onbevreesd over de dingen die zij in slechts enkele jaren hadden geleerd doordat zij Jezus volgden. Wat Petrus zelf betreft, hij zou stellig tot een visser van mensen worden gemaakt.
25. Hoevelen grepen met Pinksteren het woord aan en werden gedoopt?
25 Op die pinksterdag stond Petrus op, verhief zijn stem en sprak tot een grote schare van mensen, duizenden. Hierop grepen 3000 mensen het woord van harte aan en werden gedoopt. Ongetwijfeld hadden velen van die drieduizend naar Jezus geluisterd en waren door hem onderwezen. Jezus was door geheel Jeruzalem, Judéa, Galiléa en het gehele land Palestina goed bekend, want hij was een groot prediker van waarheid.
26. Welke actuele vragen worden gesteld die wij moeten overwegen?
26 Het leven dat Christus leidde, wierp resultaten af. Zijn prediking bracht bedienaren van God voort. Wat heeft uw bediening voor God tot resultaat gehad? Bent u een goede student van de Schrift en een hoorder van het Woord geweest en hebt u zich aldus toegerust om een goede onderwijzer te zijn? Als u zich een christen noemt, dient u te doen wat Jezus deed of de discipelen deden. De eerste christelijke gemeente toonde ijver voor God en zijn koninkrijk en trad in Jezus’ voetstappen. Hoeveel mannen en vrouwen van de katholieke, orthodoxe en protestantse geloofsrichtingen van thans geloven net als Christus Jezus’ volgelingen? Hoevelen zelfs hebben horende oren? Hoevelen prediken dat het koninkrijk van God is nabijgekomen?
27. Beschrijf de gebeurtenissen die tot Saulus’ bekering leidden en wat hij deed nadat hij een volgeling van Christus was geworden.
27 In zijn ijver voor de religie van de joden „ademde” Saulus, de joodse Farizeeër, „dreiging en moord . . . tegen de discipelen van de Heer” en stond het werk van de christenen tegen. Doordat hij onderweg naar Damaskus door de hemelse, uit de doden opgewekte Christus Jezus met blindheid werd geslagen, werd hij belemmerd verder te gaan. Jezus koos deze man, de ergste christenvervolger, om zijn volgeling te zijn en gebruikt te worden ’om zijn naam uit te dragen zowel tot de natiën als tot koningen en de zonen van Israël’. Ananías, een christen, werd naar het huis gezonden waar Saulus aan blindheid leed, en in opdracht van Christus Jezus legde hij Saulus de handen op „opdat gij [Saulus] het gezicht moogt terugkrijgen en met heilige geest vervuld moogt worden”. Saulus „kreeg het gezicht terug; en hij stond op en werd gedoopt”. Hij bracht enkele dagen met de discipelen in Damaskus door en, toen hij de waarheid leerde kennen en begreep wat zijn werk zou zijn, „ging hij [onmiddellijk] in de synagogen Jezus prediken, dat Deze de Zoon van God is”. Hij had de geest van de profeet Jesaja, toen deze zei: „Hier ben ik, zend mij.” — Hand. 9:1-22.
28. Hoe hielp Paulus een gevangenbewaarder, die hem en zijn vriend onder bewaking had, in Jezus te geloven?
28 Toen Saulus eenmaal de waarheid begreep, begon hij te prediken en ging er steeds mee door. Hij deed zijn werk niet alleen maar af en toe, bij vlagen. Op een keer, toen hij met zijn zendeling-partner Silas reisde, beval hij een demon van een lastig meisje uit te gaan. Hij veroorzaakte een tumult en deze beide christenen werden, na te zijn geslagen, in de gevangenis geworpen. ’s Nachts baden zij en loofden God met liederen, en de gevangenen hoorden hen. Toen geschiedde er plotseling een grote aardbeving en de gevangenbewaarder vreesde dat al zijn gevangenen ontvlucht waren, doch Paulus verzekerde hem dat dit niet het geval was. Toen sprak Paulus tot de gevangenbewaarder over wat hij moest doen om gered te worden. Nu gebeurde het volgende: „Zij spraken het woord van Jehovah tot hem en tot allen die in zijn huis waren. En hij [de gevangenbewaarder] nam hen mee in dat nachtelijke uur en bette hun striemen; en hij en al de zijnen, niemand uitgezonderd, werden onverwijld gedoopt” (Hand. 16:32-34). Elke omstandigheid was voor Paulus (voorheen Saulus) een goede gelegenheid het woord van Jehovah te spreken, en hij verkreeg resultaten.
29. Welke vereisten voor leven zijn thans dezelfde als in de dagen van het begin van het christendom?
29 Gelieve op te merken dat de gevangenbewaarder en zijn gezin, na het woord van Jehovah gehoord te hebben, „onverwijld” hun standpunt voor de waarheid innamen. Wanneer het erop aankomt een christen te worden, zijn de dingen thans niet anders. Men moet zich opdragen aan de dienst van Jehovah God evenals Paulus dit deed, en ook de gevangenbewaarder; vervolgens moet men gedoopt worden en christelijke activiteit ontplooien, indien men eeuwig leven wil hebben. Evenals Paulus in de voetstappen van Christus Jezus trad en evenals de elf andere apostelen die door Jezus werden gekozen deden, moeten ook wij er blijk van geven trouw aan Gods ware aanbidding te zijn. Wij kunnen niet als Judas Iskáriot zijn, die een verrader werd en materieel gewin op de eerste plaats stelde. Wij moeten er thans blijk van geven net zo getrouw te zijn in het opnemen van de bediening als alle eerste discipelen van Christus Jezus. Dit goede nieuws van het Koninkrijk zou thans niet over de gehele wereld verbreid zijn als er niet zulke christenen waren geweest.
„Ziet! Ik zend u uit als schapen te midden van wolven . . . Maakt u er echter, wanneer zij u overleveren, niet bezorgd over hoe of wat gij zult spreken, want in dat uur zal u gegeven worden wat gij moet spreken; want niet slechts gij spreekt, maar de geest van uw Vader spreekt door u.” — Matth. 10:16-20.
[Illustratie op blz. 168]
„Wees mijn volgeling”