Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w71 15/6 blz. 379-384
  • Dankbaar voor onze oudere broeders

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Dankbaar voor onze oudere broeders
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • IN DE VOLLE-TIJDDIENST
  • GILEADSCHOOL EN ZENDINGSWERK
  • DE KOREAANSE OORLOG
  • TERUGKEER NAAR KOREA
  • Ik heb heel wat zien veranderen in Korea
    Ontwaakt! 2008
  • Ik heb Gods kudde zien groeien in Korea
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2008
  • „Natuurlijk kun je het, Kayoko. Ik kon het toch ook!”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
  • Deel 4 — Getuigen tot de verst verwijderde streek der aarde
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1971
w71 15/6 blz. 379-384

Dankbaar voor onze oudere broeders

Zoals verteld door Don en Earlene Steele

HET is 29 juni 1970, de dag waarop wij dertig jaar zijn getrouwd. Earlene en ik zitten in onze gerieflijke kamer in het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Seoel, Korea. Wij halen herinneringen op uit de jaren die wij samen zijn — waarvan wij er zevenentwintig in de volle-tijddienst van Gods koninkrijk hebben doorgebracht terwijl wij de laatste eenentwintig jaar zendingstoewijzingen hebben behartigd.

„Je herinneringen aan de organisatie van Jehovah’s volk en aan getrouwe oudere mannen en vrouwen daarin moet wel heel ver teruggaan, Don.”

„Ja, Earlene, want moeder aanvaardde de Koninkrijksboodschap toen ik nog maar twee jaar oud was, en zij deed haar uiterste best ons jongens een opvoeding te geven waardoor wij geschikt gemaakt werden voor de bediening. Het grootste gedeelte van elk jaar bracht zij zelf in de volle-tijdbediening door.”

„Dat is geweldig! En zelfs nu behartigt zij nog steeds ijverig een zendingstoewijzing in Puerto Rico. Maar kun je je nog iets meer uit die begintijd herinneren?”

„Jazeker. Moeder zag erop toe dat mijn twee broers en ik goed opletten in de ’klas’, zoals onze bijbelstudievergaderingen toen werden genoemd. Zij vergewiste zich ervan dat wij door bezoekers en metgezellen werden omringd die Jehovah’s dienst waren toegewijd. En wij namen allemaal deel aan de van-huis-tot-huisbediening toen wij beseften dat dit van ons werd verlangd. Ik kan me nog herinneren dat ik eens met moeder werkte toen ik nog geen tien jaar oud was, zij aan de ene kant van de straat en ik aan de andere, bij welke gelegenheid wij zeven brochures over verschillende bijbelse onderwerpen aanboden. Toen ik mijn eerste serie brochures verspreidde, weet ik niet wie zich het gelukkigst voelde.”

„Dat was in Kansas, niet waar?”

„Ja. Ik kan mij nog heel goed veel van onze activiteiten in de jaren dertig herinneren, toen wij in Wichita, Kansas, werkten. Wij organiseerden de verkondigers in kleine groepjes die per auto naar de verschillende dorpen en steden gingen om aan de van-huis-tot-huisbediening deel te nemen. In 1934 en 1936 gingen wij van huis tot huis met het doel zoveel mogelijk namen te krijgen voor de verzoekschriften waarin om opheffing van de boycot op de radiouitzendingen door de president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, werd gevraagd. Wij gebruikten ook gedrukte getuigeniskaarten om onze bijbelse boodschap uit te leggen en van huis tot huis aan te bieden, terwijl later van de grammofoon gebruik werd gemaakt.”

„Je hebt me vaak over de congressen in die tijd verteld. Het moet geweldig geweest zijn die te bezoeken.”

„Dat was het beslist, Earlene. In het begin kregen wij al het nieuws van moeder te horen, zoals het aannemen van de naam ’Jehovah’s getuigen’ in 1931 en de inlichtingen over de ’grote schare’ in 1935. Maar mijn eerste congres was in Columbus, Ohio, in 1937. Ik logeerde bij vrienden op het kampeerwagenkamp, en wat luisterde ik graag naar de ervaringen die mijn oudere christelijke broeders elkaar elke avond na afloop van het programma vertelden!”

„En toen je eenmaal was begonnen, ben je nooit meer inactief geweest wat het werk van de Heer betreft, hè?”

„Wel, in 1939 ging ik zo op in mijn wereldse werk en in de omgang met wereldse kennissen, dat ik inactief was geworden. Maar ik herinner me nog de liefdevolle hulp die ik van onze ’groepsdienaar’ ontving, zoals een gemeenteopziener destijds werd genoemd. Hij was kapper van beroep, en hij gebruikte elke gelegenheid als ik in de kappersstoel zat om mij tactvol aan mijn verantwoordelijkheid jegens Jehovah te herinneren. En kun je je nog herinneren hoe hij ons, nadat ik jou ontmoet had, beiden voor een maaltijd uitnodigde en opbouwende schriftuurlijke punten met ons behandelde?”

„O ja, dat was niet lang voordat wij in 1940 trouwden. Toen durfden wij het niet aan te gaan pionieren, omdat wij dachten dat wij wat geld achter de hand moesten hebben.”

IN DE VOLLE-TIJDDIENST

„Wat ben ik blij dat wij die gedachte van ons afzetten en naar het Genootschap schreven dat wij genoeg geld hadden gespaard om het op zijn minst twee maanden te kunnen uitzingen! Samen met mijn pioniersaanstelling ontving ik een brief met de aanmoediging ’niet bezorgd te zijn’ over de levensbehoeften (Matth. 6:25-33). Ik begon dus in februari 1943, en jij werd een maand later aangesteld. Wij hebben het in ieder geval met Jehovah’s hulp klaargespeeld om door te gaan, niet slechts die twee maanden, maar zevenentwintig jaar lang.”

„Ik kan me nog herinneren hoe gelukkig we toen waren, Don. Wij beseften toen natuurlijk nog niet dat onze toewijding op verschillende manieren op de proef gesteld zou worden.”

„Dat is waar. Kort daarna kregen mijn broer en ik met de ’neutraliteitskwestie’ te maken. Eerst kreeg ik uitstel omdat wij vóór Pearl Harbor getrouwd waren. Later werd ik ingedeeld als ’gewetensbezwaarde’ in plaats van als ’bedienaar van het evangelie’ zoals ik had gevraagd. Het duurde dan ook niet lang of ik kwam met nog zestig andere Getuigen bij mijn broeders in de Leavenworthgevangenis terecht. Maar zelfs daar bleven wij onze bijbelstudies en vergaderingen houden, en ik zal nooit de bezoeken van de speciale vertegenwoordiger van het Genootschap, A. H. Macmillan, vergeten. Zijn raad en aanmoediging hebben er veel toe bijgedragen ons allen geestelijk op te bouwen.”

„Ik heb je die tijd heel erg gemist, dat weet ik nog wel.”

„Ja, dat was een van de verschillende keren dat wij er genoegen mee moesten nemen ter wille van het goede nieuws gescheiden te worden. Maar wij waardeerden elkaar dan weer des te meer als wij weer verenigd werden. Die keer duurde de scheiding vijfentwintig maanden. Eén ding waardoor het werkelijk gemakkelijker voor mij werd gemaakt dit te dragen, Earlene, was het feit dat jij getrouw met de volle-tijdsprediking bleef doorgaan.”

„Het was in verschillende opzichten heel moeilijk, vooral doordat ik jou niet vaak kon bezoeken. Maar ik kwam met Dave en Pauline Hasty overeen om met hen en hun zoontje Bud naar niet-toegewezen gebied te gaan, waar een grote behoefte bestond aan het geven van het Koninkrijksgetuigenis. Op een congres in Denver, Colorado, ontmoetten wij zuster Glass, en zij moedigde ons groepje ertoe aan naar Glenwood Springs en Aspen in de bergen te gaan. Ik zal nooit vergeten hoe lief en goed zij was, niet alleen toen, maar in de loop van alle volgende jaren. Later kwam de familie McLain uit Wichita bij ons, en wij gingen met onze kampeerwagens naar de omgeving van Palisade, in Colorado. Met slechts één auto voor de gehele groep werkten wij dat hele bergachtige gebied af. Het leek wel alsof wij elke cent die wij konden krijgen, nodig hadden om de auto op gang te houden.”

„Daar voegde ik me na mijn vrijlating bij jou, en ik kan me nog goed herinneren dat een van jouw eerste vragen was: ’Hoeveel geld heb je?’ Ik geloof dat de auto hard aan een flinke reparatiebeurt toe was.”

„Maar je zult moeten toegeven dat die jaren tot de gelukkigste jaren van ons leven behoorden. Het was heerlijk in die prachtige bergachtige streek te pionieren en met die goede vrienden, die wij daar nog steeds hebben, om te gaan.”

„Kun je je nog herinneren dat wij kort daarna naar het congres in Cleveland van 1946 gingen? Ik geloof dat dat ons eerste grote congres was, niet waar, Earlene?”

„Ja, en ik was samen met Mabel Haslett in de vrijwilligersdienst. Wij wisten toen nog niet welke goede invloed zij en haar man op ons leven zouden uitoefenen, neen, zelfs niet toen wij te weten kwamen dat zij voor dezelfde klas van de Gileadschool van het Genootschap werden uitgenodigd als wij.”

GILEADSCHOOL EN ZENDINGSWERK

„Dat was de elfde klas, de tweede internationale klas zoals deze werd genoemd, aangezien slechts ongeveer een derde van de leerlingen Amerikanen waren. Wat was het een voorrecht zo nauw met geestelijk rijpe broeders uit Engeland, Australië, Nieuw-Zeeland en Europa om te gaan!”

„En weet je nog dat de president van het Genootschap, N. H. Knorr, na het eerste kwartaal om vrijwilligers vroeg die met Don en Mabel Haslett en een groep Hawaiianen van Japanse oorsprong wilden meegaan? Naar ik mij kan herinneren, was ongeveer 75 percent bereid te gaan, en wij behoorden tot de zestien die werden uitgekozen. Dat betekende dat wij er onmiddellijk mee moesten beginnen Japans te leren.”

„Ongeveer een jaar lang na de diploma-uitreiking hebben wij de toewijzing behartigd gemeenten in een kring in Californië te bezoeken en bij te staan, en toen kwam de brief van president Knorr waarin onze toewijzing van Japan in Korea werd veranderd, met het verzoek of wij deze nieuwe toewijzing wilden aanvaarden. Natuurlijk deden wij dit, en in augustus 1949 stegen wij op van het vliegveld in Los Angeles richting Korea. Ons vliegtuig landde in Tokio, en Don Haslett regelde het met de bezettingsautoriteiten dat wij een paar dagen konden blijven, dagen waarin hij ons goede raad kon geven over de wijze waarop wij ons aan een toewijzing in het Oosten konden aanpassen.”

„Ja Don, dat kan ik me nog goed herinneren. En ik kan me ook herinneren dat er, toen wij in Seoel aankwamen, ongeveer twintig personen waren die elke week voor een bestudering van De Wachttoren bijeenkwamen. Een van de Getuigen vertaalde het studiemateriaal uit het Engels en maakte dan extra doorslagen op dunne velletjes papier. Door deze onverdroten arbeid konden slechts acht exemplaren worden geproduceerd, met het gevolg dat vier of vijf personen tijdens de studie rondom één exemplaar zaten gedrongen.”

„Dat is waar. Er was toen maar weinig lectuur beschikbaar. Wij hadden zelfs twintig exemplaren van de Koreaanse uitgave van de brochure Waar zijn de doden? met ons meegenomen. En in de bediening leenden wij die twintig brochures uit en haalden ze dan bij het eerstvolgende nabezoek weer op. Acht van de plaatselijke Getuigen sloten zich die maand in de velddienst bij ons aan. Wat kun je je nog meer over die begintijd herinneren, Earlene?”

„Ik kan me herinneren dat er in maart 1950 zes nieuwe zendelingen aankwamen. In mei hadden wij een hoogtepunt van eenenzestig verkondigers bereikt, met inbegrip van de acht zendelingen. De oorspronkelijke Getuigen die wij hier bij onze komst aantroffen, hadden onder de Japanse bezetting elk vijf tot zeven jaar in de gevangenis doorgebracht. Zij zijn bijna allen getrouw gebleven tot de dood, en degenen die deze beproeving overleefden, prediken nog steeds het goede nieuws.”

DE KOREAANSE OORLOG

„Toen kwam de oorlog. Ik weet dat je je nog de openbare vergadering kunt herinneren die op 25 juni 1950 in de aula van een school werd gehouden. Toen de vergadering was afgelopen, deelde de politie ons mee dat communistisch Noord-Korea een inval had gedaan en dat er een avondklok was ingesteld; iedereen moest zo snel mogelijk naar huis.

Wij sloegen de oorlog die eerste avond vanaf het dak van ons huis gade. Op de derde dag, toen de communistische legers de buitenwijken van de stad waren binnengetrokken, kregen alle Amerikaanse en Europese burgers bevel zich bij hun respectieve ambassades te melden voor onmiddellijke evacuatie. Toen wij het bevel gehoorzaamden, hadden wij er geen idee van dat de vijandelijkheden op een groot conflict zouden uitlopen. Je zult die dagen nooit vergeten, is het wel, Earlene?”

„Nooit! Een van onze christelijke zusters en ik waren toen ziek, en wij kregen ongeveer dertig minuten om één koffer te pakken. Ik kan me nog herinneren hoe overstuur de Amerikaanse consul was toen hij bemerkte dat er nog zes Amerikaanse vrouwen in de stad waren omdat wij de waarschuwingen die eerder in code via de radio waren uitgezonden, niet hadden herkend. Maar dit liep goed voor ons af, want wij moesten naar de laatste groep vliegtuigen toe die van de Kimpo-vlieghaven opstegen, terwijl de andere vrouwen en kinderen, die de voorgaande dag op een kunstmestboot werden geëvacueerd, voorlopig nog lang niet met hun mannen en vaders herenigd waren.

Ik zal nooit vergeten hoe onze bussen door communistische vliegtuigen werden beschoten toen wij naar het vliegveld reden. En daar op de landingsstrook beschoten zij ons opnieuw. Wij werden derhalve in een overvol souterrain ondergebracht. Ten slotte werd bekendgemaakt dat wij vrouwen in het eerste vliegtuig zouden vertrekken. Toen probeerden twee communistische vliegtuigen ons vliegtuig neer te schieten; ze werden echter allebei neergeschoten door de vliegtuigen die ons escorteerden. Wij hoorden later dat deze twee vliegtuigen de eerste vliegtuigen waren die in de Koreaanse oorlog naar beneden werden gehaald. In plaats dat de evacuées naar een andere plaats in Korea werden geëvacueerd, brachten zij ons naar Itazoeke op het eiland Kioesjioe, in het zuiden van Japan. Wat waren wij blij toen wij bemerkten dat de mannen naar diezelfde plaats waren overgebracht!”

„Ja, Earlene, en het werd pas later duidelijk dat de Koreaanse oorlog niet snel zou eindigen, en Seoel viel twee maal in handen van de communisten. Het Genootschap stuurde de acht zendelingen uit Korea toen naar Nagoja, Japan. Er waren destijds geen plaatselijke Getuigen in Nagoja, maar binnen de tijd van een jaar waren er meer dan zestig verkondigers van het goede nieuws!”

TERUGKEER NAAR KOREA

„Gedurende het volgende jaar deed het bijkantoor van het Genootschap in Tokio er herhaaldelijk moeite voor op zijn minst een van ons naar Korea te laten terugkeren. Ten slotte vond het opperbevel van de geallieerde legers het goed dat een van ons naar Korea zou terugkeren. De president van het Genootschap schreef mij naar Korea terug te keren en er op zijn minst één maand te blijven. Het bleek dat ik in Korea mocht blijven, maar er werden geen andere zendelingen van ons toegelaten; ik bleef er daarom. Ik ging in november 1951 terug, maar jij moest tot oktober 1952 wachten voordat je werd toegelaten, Earlene.”

„Ik kan me dat nog als de dag van gisteren herinneren! En wat was je blij toen ik terugkwam en toen je mij voor de verandering een maaltijd voor jou kon laten bereiden. Ik denk dat je meer koude maaltijden uit de militaire keuken hebt gegeten, zoals die toen te koop waren, dan je graag zou willen toegeven, Don.”

„Het was een moeilijk jaar doordat wij weer van elkaar gescheiden waren, Earlene, maar wat was het een wonderbaarlijk jaar van vooruitgang voor het Koninkrijkswerk! Onze christelijke broeders waren gedurende de hevige gevechten als vluchtelingen naar het zuiden verspreid. In november 1951 leverden slechts vijfendertig verkondigers bericht in over hun velddienstactiviteit, maar er waren er meer die predikten. In december en januari maakte ik een rondreis om hen te bezoeken en er werden zes gemeenten opgericht. Van die tijd af groeide het werk zo snel dat het bijna niet was bij te houden. Tegen het einde van het dienstjaar 1952 leverden 192 verkondigers bericht in. Tegen het einde van het dienstjaar 1954 was dit aantal tot 1065 gestegen! Hoewel de Koreaanse oorlog dus rampspoedig was voor het Koreaanse volk, had het feit dat Jehovah’s getuigen naar verschillende delen van het land werden verspreid, tot gevolg dat de Koninkrijksboodschap des te sneller naar de mensen in die gebieden werd gebracht. Het kan onze geliefde Koreaanse broeders beslist als een verdienste aangerekend worden dat zij zich ’krachtig inspanden’ om van die omstandigheid gebruik te maken.”

„Don, ik moet zeggen dat die dagen ons veel moeilijkheden bezorgden, maar het schenkt mij vreugde wanneer ik aan de schitterende eigenschappen van onze Koreaanse broeders denk en aan Jehovah’s leiding die al die toename tot gevolg gehad heeft. Het is waar dat de situatie soms erg moeilijk was. Toen wij, na twee jaar in Poesan gewoond te hebben, bijvoorbeeld voor het eerst naar Seoel teruggingen, naar het deel van het huidige Bethelhuis dat als het ’oude gebouw’ bekendstaat, was het helemaal door de oorlog vernield — geen ramen, het pleisterwerk gescheurd en afgebrokkeld, geen elektriciteit, geen water, enzovoort. Tien jaar lang hebben wij het in dat gebouw zonder waterleiding moeten stellen. Al het water moest in emmers aan een juk op iemands schouders gedragen worden. Maar kijk nu eens naar het prachtige moderne Bethelhuis dat wij thans hebben. Het is bijna niet voor te stellen wat er vroeger allemaal is gebeurd.”

„Ja, er is sindsdien in heel Korea veel veranderd, Earlene. Na de oorlog, en wel in 1955, zijn er nog acht zendelingen bijgekomen. En de plaatselijke Getuigen zijn in geestelijk opzicht geweldig gegroeid. Een van mijn eerste bijbelstudenten, die in 1950 werd gedoopt, is nu een opziener in een van Seoels tweeënvijftig eenheden. Indertijd was hij nog niet gehuwd; nu werkt zijn tweede zoon bij ons op Bethel. Je gaat je er oud door voelen, vind je niet?”

„Och, Don, wij worden hier als de grootouders van onze christelijke broeders beschouwd. Zij gebruiken diezelfde lieve woorden als zij ons aanspreken. Ook al zijn wij nu de vijftig gepasseerd, toch kunnen wij gedurende de resterende tijd vóór Armageddon nog altijd werk voor Jehovah blijven verrichten. Jehovah heeft ons beslist gezegend.”

„Weet je nog, Earlene, dat de president van het Genootschap toen wij in 1948 van Gilead afstudeerden, tegen onze klas zei dat wij een enkele reis naar onze toewijzing zouden krijgen? Maar Jehovah is goed voor ons geweest, want met inbegrip van onze terugreis naar Korea na ons verlof in 1969 kunnen wij zeggen dat wij de Grote Oceaan negen maal zijn overgestoken, aangezien wij bij vier verschillende gelegenheden zijn teruggeweest. Toen wij bijvoorbeeld in 1953 het internationale congres in New York zouden bezoeken, hadden wij ons voorgenomen per boot te gaan, maar de broeders in onze oude kring in Californië droegen extra geld bij zodat wij per vliegtuig konden gaan. In 1958 waren wij opnieuw in New York voor het congres. Vervolgens werd ik in 1962 teruggeroepen voor de tienmaandse cursus op de Gileadschool. En jij had in die tijd gezondheidsproblemen en mocht die tien maanden in Colorado doorbrengen om op te knappen. In 1969 waren wij opnieuw in staat het congres in New York bij te wonen. Onze families zijn goed voor ons geweest, en ook de vele vrienden wier hulp het ons mogelijk heeft gemaakt deze reizen te maken, en wij zijn hun en ook het Genootschap hier heel erg dankbaar voor.”

„Don, ik zal altijd dankbaar zijn voor de extra verloftijd die mij in 1962 werd geschonken. Ik heb in de loop der jaren verschillende gezondheidsproblemen gehad, met inbegrip van drie operaties, en ik kan niet zeggen dat de behandeling hier minder deskundig is geweest dan ik elders ontvangen zou hebben. Ik moet zeggen dat ik mij op het ogenblik beter voel dan de afgelopen vijf of zes jaar, en ik ben er Jehovah dankbaar voor.”

„Onze christelijke broeders zijn in de loop der jaren erg vriendelijk en gastvrij voor ons geweest, Earlene, en zij hebben hun liefde op heel veel verschillende manieren getoond. Zij hebben ons voortdurend vreugde geschonken. En nu wij dit verhaal schrijven, groeien onze Koreaanse broeders nog steeds in aantal. In het dienstjaar 1970 zijn er meer dan 3000 gedoopt, terwijl wij een hoogtepunt hadden van 12.267 verkondigers. Er is geen onderbreking in zicht.

Wij kunnen met dankbaarheid terugdenken aan de vele oudere broeders en zusters in het geloof wier leven dat van ons in onze jongere jaren heeft beïnvloed en wier handelwijze van getrouwheid ons zo krachtig heeft aangemoedigd. Velen van hen behoorden tot de gezalfden van de Heer. Indien de zegeningen die wij tot dusverre hebben genoten een aanwijzing vormen, wat een wonderbaarlijke vreugden wachten ons dan in het nieuwe samenstel van dingen, waar wij ons onder andere ook in bijzonder prettige omgang zullen kunnen verheugen!”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen