Waarom ons „die dag en dat uur” niet is verteld
„Waakt . . . want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” — Matth. 24:42.
1. (a) Wat zal de komende „grote verdrukking” voor alle aardbewoners betekenen? (b) Wanneer zal de „Zoon des mensen”, zoals in Matthéüs 24:30 was voorzegd, „op de wolken des hemels . . . komen”?
DE TIJD komt naderbij dat alle aardbewoners een gebeurtenis zullen meemaken die òf leven òf dood voor hen zal betekenen. Jezus Christus voorzei dit toen hij zei: „Er zal dan zulk een grote verdrukking zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen.” Dit is de tijd waarin „alle stammen der aarde”, doordat zij Christus’ vernietigende kracht voelen, „de Zoon des mensen op de wolken des hemels zien komen met kracht en grote heerlijkheid” en zich, uit zelfzuchtig verdriet wegens hetgeen dit voor hen betekent, zullen slaan. — Matth. 24:21, 22, 30.
2. Hoe weten wij dat er overlevenden van die „grote verdrukking” zullen zijn?
2 Hoewel dit echter in collectief opzicht met „alle stammen” het geval zal zijn, geldt dit niet voor een ieder afzonderlijk, en het behoeft niet uw persoonlijke ervaring te zijn. Hoe weten wij dit? Omdat Jezus in deze zelfde profetie voorzei dat enig „vlees” gered zou worden. Terwijl hij een schitterende hoop in het vooruitzicht stelde, maakte hij bekend dat sommigen gespaard zouden worden, met het vooruitzicht van ’eeuwig leven’ voor ogen (Matth. 24:22; 25:46). En ruim zestig jaar nadat hij die profetie had uitgesproken, openbaarde hij aan de apostel Johannes dat er „uit alle natiën en stammen en volken en talen” personen zouden zijn die als overlevenden „uit de grote verdrukking [zouden] komen” (Openb. 7:9-14). Door thans een juiste handelwijze te volgen, kunt ook u tot die overlevenden behoren. — Zef. 2:2, 3.
WANNEER ZAL DIT GEBEUREN?
3, 4. Wat hadden de apostelen van Jezus Christus in gedachten toen zij de vraag stelden die in Matthéüs 24:3 staat opgetekend?
3 Met het oog op onze persoonlijke veiligheid en de veiligheid van onze geliefden is het alleen maar natuurlijk te vragen: Wanneer zal deze „grote verdrukking” komen? Licht de bijbel ons hierover in?
4 De apostelen van Jezus Christus stelden een overeenkomstige vraag: „Wanneer zullen deze dingen zijn, en wat zal het teken zijn van uw tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen?” (Matth. 24:3; Mark. 13:3, 4) Wat hadden zij in gedachten toen zij die vraag stelden? Stelden zij een vraag over de tijd waarin wij leven? De voorgaande verzen in de bijbel maken dit duidelijk. Hierin wordt aangetoond dat de apostelen zojuist met Jezus op het tempelterrein in Jeruzalem waren geweest toen hij tot de scharen had gezegd: „Van nu af zult gij mij geenszins zien, totdat gij zegt: ’Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam!’” En bij het verlaten van het tempelterrein had hij over de tempelgebouwen tot zijn discipelen gezegd: „Hier zal geenszins een steen op de andere worden gelaten die niet afgebroken zal worden.” Het is duidelijk dat dit het einde van het joodse samenstel van dingen zou betekenen (Matth. 23:38–24:2). Dit waren de dingen die de apostelen in gedachten hadden toen zij hun vraag stelden.
5. (a) Besprak Jezus in zijn antwoord het einde van het joodse samenstel van dingen? (b) Hoe weten wij dat bij zijn antwoord veel meer dan dat betrokken was?
5 Jezus beantwoordde hun vraag, maar zijn antwoord reikte verder dan wat alleen maar op het joodse samenstel van dingen van invloed zou zijn. De taal die in Matthéüs 24:21, 22 wordt gebezigd, geeft te kennen dat hij een „grote verdrukking” van zulke afmetingen in gedachten had dat deze door niets in de menselijke geschiedenis zou worden geëvenaard. In 24 vers 30 toonde hij bovendien aan dat niet slechts de joden, maar „alle stammen der aarde” erbij betrokken zouden zijn. En in hoofdstuk 25, vers 32, bracht hij „alle natiën” in het beeld.
6. (a) Hoeveel van Matthéüs 24 heeft meer dan één vervulling? (b) Vooral in welk deel van de wereld vindt de hedendaagse vervulling plaats?
6 Wat in Matthéüs hoofdstuk 24, de verzen 4 tot en met 22 staat opgetekend, is allemaal destijds in de eerste eeuw, tussen de jaren 33 en 70 G.T., in vervulling gegaan. Het gaat echter ook in onze tijd in vervulling, en wel sinds het jaar 1914 G.T., dat door zowel de bijbel als door de wereldlijke geschiedenis als een gekenmerkte datum in de wereldgeschiedenis wordt gekenmerkt. De gebeurtenissen ter vervulling van Jezus’ profetie zijn vooral geschied in de landen die het tegenbeeld vormen van het ontrouwe Jeruzalem uit de oudheid, namelijk in de christenheid, die beweert in een verbondsverhouding tot de God van de bijbel te staan.
7. Hoe zijn er sinds 1914 inderdaad bedriegers gekomen die zeggen: „Ik ben de Christus”?
7 Zoals Jezus had voorzegd, zijn er sinds 1914 G.T. bedriegers geweest die hebben voorgegeven een Messiaanse rol te vervullen en die in feite zeiden: „Ik ben de Christus” (Matth. 24:4, 5; Mark. 13:5, 6). Sommigen van hen zijn religieuze leiders geweest, zoals de man die zich, in de jaren dertig, „Father Divine” noemde en die „Koning der koningen en Heer der heren” werd genoemd. Anderen waren politici — zoals bijvoorbeeld N’krumah, een vroegere heerser van Ghana, die de woorden van Jezus Christus opnieuw formuleerde en zijn volk de aansporing gaf: „Zoekt eerst het politieke koninkrijk.” Zelfs het Russische communisme heeft beweerd dat het de Messiaanse zegening van het „Paradijs” aan zijn aanhangers zou schenken.
8. (a) Bestaat er verschil tussen de „oorlogen en berichten van oorlogen” die door Jezus werden voorzegd en de ’natie die tegen natie en koninkrijk dat tegen koninkrijk zal opstaan’, waarvan hij melding maakte? (b) Verwijst de opmerking over „natie. . .tegen natie. . .en koninkrijk tegen koninkrijk” noodzakelijkerwijs naar wereldoorlogen?
8 Gedurende deze zelfde tijdsperiode zijn er „oorlogen en berichten van oorlogen” geweest doordat ’natie tegen natie is opgestaan en koninkrijk tegen koninkrijk’ (Matth. 24:6-8; Mark. 13:7, 8). Het is opmerkelijk dat er twee wereldoorlogen zijn gevoerd die zonder weerga zijn in de menselijke geschiedenis. Houd echter in gedachten dat Jezus’ woorden „natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk” ook een toepassing in de eerste eeuw hadden, zodat ze niet tot wereldoorlogen beperkt zijn. Zoals was voorzegd, hebben de oorlogen ernstige voedseltekorten en ziekten met zich gebracht. Onze tijd is ook gekenmerkt door verschrikkelijke aardbevingen „in de ene plaats na de andere”. U bent met deze feiten op de hoogte omdat ze het dagelijkse nieuws van onze generatie vormen.
9. (a) Tot in welke mate is het „goede nieuws van het koninkrijk” in onze tijd gepredikt? (b) Wat is de „naam” ter wille van wie Jezus’ volgelingen voor alle natiën voorwerpen van haat zijn geworden?
9 Ondanks de moeilijke toestanden, met inbegrip van een opleving van wetteloosheid, zijn Jehovah’s christelijke getuigen met de prediking van het „goede nieuws van het koninkrijk” tot in „de gehele bewoonde aarde” doorgedrongen, ja, tot in meer dan tweehonderd landen. Miljoenen mensen hebben graag naar hen geluisterd, maar zij zijn ook „voor alle natiën voorwerpen van haat” geweest ter wille van de naam van hun Meester. Ook deze dingen waren voorzegd (Matth. 24:9-14; Mark. 13:9-13). Niet slechts het gebruik van de naam „Jezus” heeft hun zo’n haat bezorgd; velen die beweren in Jezus te geloven worden om deze reden niet vervolgd. Jehovah’s christelijke getuigen wijzen echter op Jezus als Degene die door God is gezalfd om de nieuwe Koning der aarde te zijn en de enige door bemiddeling van wie mensen God op een aanvaardbare wijze kunnen naderen (Luk. 19:11-23; Joh. 14:6; Hand. 4:12). Dit is de „naam”, of wat erdoor te kennen wordt gegeven of er de draagwijdte van is, welke mensen irriteert die zelfzuchtig hun eigen plannen najagen.
10. (a) Wat vormde in de eerste eeuw voor Jezus’ volgelingen het sein om uit Jeruzalem weg te vluchten? (b) Wat bleek het „walgelijke ding” te zijn en wat was de „heilige plaats” waarin het stond?
10 In de eerste eeuw, drieëndertig jaar nadat Jezus zijn profetie had uitgesproken, deed zich een gebeurtenis voor die voor zijn volgelingen het sein vormde om Jeruzalem en zijn omgeving te verlaten. Jeruzalem zelf was „door legerkampen ingesloten”, legerkampen van dezelfde natie wier keizer de joden boven Jezus Christus hadden verkozen (Joh. 19:12-15). Het voorzegde „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” — de Romeinse legers onder Cestius Gallus — ’stond in een heilige plaats’, en wel in Jeruzalem, de „heilige stad” van de joden. Hierdoor werd te kennen gegeven dat voor degenen die geloof stelden in de woorden van Jezus Christus, de tijd was aangebroken om te vluchten en niet te trachten stoffelijke bezittingen te redden. Er was een „grote verdrukking” ophanden, iets wat in de geschiedenis van Jeruzalem zonder weerga was. Toen de Romeinse legers zich tijdelijk terugtrokken, werd door goddelijke voorzienigheid de weg geopend om te vluchten. — Matth. 24:15-22; Luk. 21:20-22; Mark. 13:14-20.
11. (a) Wat blijkt in de twintigste eeuw het „walgelijke ding” te zijn, en wat is de „heilige plaats”? (b) Hoe zal het de christenheid vergaan doordat ze haar vertrouwen in menselijke heerschappij heeft gesteld in plaats van in het koninkrijk van Gods Zoon?
11 Dit kenmerk van het „teken” heeft evenals de rest ervan ook een vervulling in de twintigste eeuw gehad. In 1918 begroette de Federale Raad van Kerken van Amerika de Volkenbond als de „politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde”, waardoor werd aangetoond dat deze Kerken in werkelijkheid de voorkeur gaven aan menselijke heerschappij in plaats dat zij zich onderwierpen aan de autoriteit die Gods Zoon Jezus Christus in de hemel over de natiën had ontvangen (Openb. 11:15; 12:10). Wat was dit ’walgelijk’ in de ogen van Jehovah God! De opvolgster van de Volkenbond, de Organisatie der Verenigde Naties, is met overeenkomstige „eerbewijzen” overladen, waardoor ze op een plaats is komen te staan die door de christenheid als „heilig” wordt beschouwd. De bijbel voorzegt echter dat dit „walgelijke ding”, de Verenigde Naties, verwoesting zal veroorzaken voor degenen die er vertrouwen in hebben gesteld, in de eerste plaats voor de christenheid (waaraan Jezus in zijn grote profetie de meeste aandacht besteedt) en vervolgens voor de rest van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie (Openb. 17:1-5, 16-18). Dit zal geen kleinigheid zijn. Jezus zei in de beschrijving die hij ervan gaf dat er „dan zulk een grote verdrukking [zal] zijn als er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, en ook niet meer zal voorkomen”.
12. Welke handelwijze moeten wij thans individueel volgen om vernietiging in die „grote verdrukking” te vermijden?
12 Willen wij het vermijden in die verdrukking om te komen, dan is het dringend noodzakelijk thans te vluchten door uit de christenheid weg te gaan en alle banden met haar kerken te verbreken. Wij dienen niet alleen door woorden maar ook door daden aan God te tonen dat wij het niet eens zijn met de huichelarij van de christenheid, die altijd heeft beweerd in Christus te geloven maar die in gebreke is gebleven zijn onderwijzingen toe te passen en die in plaats daarvan verwikkeld is geraakt in de politieke aangelegenheden van de wereld. Om tot de overlevenden te behoren, moeten wij „de wereld niet [liefhebben] noch de dingen in de wereld” — geen enkel onderdeel ervan — maar moeten wij getrouwe volgelingen van Gods Zoon zijn. — 1 Joh. 2:15-17.
13. Welke heilzame uitwerking heeft de eerste vervulling van Matthéüs 24:4-22 op de verwachtingen van ware christenen gehad?
13 Houd in gedachten dat, zoals blijkt uit de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, dit gehele gedeelte van Jezus’ profetie, zoals deze staat opgetekend in de verzen 4 tot en met 22 van Matthéüs hoofdstuk 24, een dubbele toepassing heeft. De eerste vervulling ervan heeft de overtuiging van ware christenen dat de resterende dingen ook zouden plaatsvinden, alleen maar versterkt.
NA DE VERDRUKKING OVER JERUZALEM
14. (a) Gedurende welke periode in de geschiedenis gebeuren de dingen die in Matthéüs 24:23-28 werden voorzegd? (b) Wat is dus het verschil tussen de waarschuwing voor „valse Christussen” die in Matthéüs 24:24 staat opgetekend en de waarschuwing die in de verzen 4 en 5 wordt aangetroffen?
14 Wat in Matthéüs hoofdstuk 24, de verzen 23 tot en met 28 staat opgetekend, heeft betrekking op ontwikkelingen vanaf en na 70 G.T. tot in de dagen van Christus’ onzichtbare tegenwoordigheid (parousia). De waarschuwing voor „valse Christussen” is niet louter een herhaling van 24 de verzen 4 en 5. Laatstgenoemde verzen beschrijven een langere tijdsperiode — een tijd waarin zulke mannen als de joodse Bar Kochba in 131-135 G.T. een opstand tegen de Romeinse onderdrukkers leidde of toen de veel latere leider van de Baha’i-religie beweerde de wedergekomen Christus te zijn en toen de leider van de Doechoborzi in Canada voorgaf Christus de Redder te zijn. Maar Jezus had zijn volgelingen er hier in zijn profetie voor gewaarschuwd zich niet door de beweringen van menselijke bedriegers te laten misleiden.
15. Hoe kon het besef dat Jezus’ tegenwoordigheid onzichtbaar zou zijn, de discipelen ertegen beschermen misleid te worden?
15 Hij vertelde zijn discipelen dat zijn tegenwoordigheid niet eenvoudig een plaatselijke aangelegenheid zou zijn maar dat zijn tegenwoordigheid, aangezien hij een onzichtbare Koning zou zijn die zijn aandacht vanuit de hemelen op de aarde richtte, te vergelijken zou zijn met de bliksem, die „komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken”. Hij spoorde hen er derhalve toe aan net als arenden scherp van gezicht te zijn en te beseffen dat echt geestelijk voedsel alleen kon worden aangetroffen bij Jezus Christus, tot wie zij zich ten tijde van zijn onzichtbare tegenwoordigheid, die in 1914 zou beginnen, moesten vergaderen. — Matth. 24:23-28; Mark. 13:21-23; zie Gods duizendjarige koninkrijk is nabij gekomen, de bladzijden 319-322.
SINDS 1914 G.T.
16. In welke tijdsperiode gaan gebeurtenissen die in Matthéüs 24:29–25:46 staan opgetekend, in vervulling?
16 Zoals door een vergelijking van de Schrift met de geschiedkundige gebeurtenissen te kennen wordt gegeven, bereiken de gebeurtenissen die vanaf vers 29 in het vierentwintigste hoofdstuk van Matthéüs tot aan het einde van hoofdstuk 25 worden beschreven, hun climax gedurende de tijdsperiode sinds 1914 G.T. Sommige van deze gebeurtenissen hadden hun begin vanzelfsprekend in de eerste eeuw, maar de finale waarop ze wijzen, vindt in de twintigste eeuw plaats. Dit geldt voor wat over „de getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt gezegd, ook voor de illustraties van de tien maagden en de talenten. — Matth. 24:45-47; 25:1-30.
17. (a) Wat is de „verdrukking” waarnaar in Matthéüs 24:29 wordt verwezen? (b) Hoe kan er gezegd worden dat de gebeurtenissen die in 1914 G.T. begonnen „onmiddellijk na” de gebeurtenis in 70 G.T. plaatsvonden?
17 Wanneer Matthéüs 24:29 verwijst naar iets wat „na de verdrukking van die dagen” plaatsvindt, spreekt deze tekst over gebeurtenissen sinds 1914 G.T., en dat is na de „grote verdrukking” die in 70 G.T. over Jeruzalem kwam. Gezien vanuit het standpunt van de mens met zijn korte levensduur, lijkt het alsof de gebeurtenissen van onze tijd niet „onmiddellijk na” de dingen komen die in 70 G.T. plaatsvonden. God, voor wie duizend jaren „slechts als de dag van gisteren [zijn] wanneer die voorbijgegaan is”, beziet de dingen echter anders. — Ps. 90:4; vergelijk „binnenkort” in Openbaring 1:1.
18. Verklaar de vervulling van Matthéüs 24:29.
18 Sinds 1914 G.T. is in vervulling gegaan wat was voorzegd: „De zon [zal] worden verduisterd, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen worden geschokt.” Te beginnen met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is de mensheid inderdaad een duistere periode binnengegaan. Er was geen licht voor de toekomst uit de bronnen waarnaar de mens gewend was te kijken. Het was ook waar dat de letterlijke hemelen, historisch bezien, altijd als het domein van de vogels waren beschouwd. Maar in het begin van de twintigste eeuw slaagde de mens erin vliegtuigen te besturen, welke toestellen al spoedig voor oorlogsdoeleinden werden gebruikt. Dit leidde tot de ontwikkeling van dood en verderf zaaiende raketten, alsook tot het ruimteonderzoek, als gevolg waarvan de mens op de maan terechtkwam en men dit hemellichaam als een mogelijke militaire basis voor het beheersen van de aarde ging bezien. Gedurende deze zelfde tijd deed hetgeen men te weten kwam over het voortdurende bombardement van de aarde door van de zon en de sterren afkomstige kosmische stralen, de vrees van de mens toenemen. Niet doordat het uitspansel zelf veranderd was, maar als gevolg van wat de mens zelf deed en wegens zijn toegenomen kennis van buitenaardse krachten die hij niet kon beheersen, hebben de fysieke hemelen voor veel mensen in dit geslacht een angstaanjagend uiterlijk gekregen. — Matth. 24:29; Mark. 13:24, 25.
19. Tot welke in Matthéüs 24:30 beschreven gebeurtenis leidt dit alles?
19 Dit alles leidt tot het einde van dit samenstel van dingen, tot de tijd waarin, zoals in Matthéüs 24:30 wordt gezegd, „het teken van de Zoon des mensen in de hemel [zal] verschijnen, en dan zullen alle stammen der aarde zich in weeklacht slaan”. Die tijd is nu zeer nabij! — Mark. 13:26.
20. Waarom zal niet iedereen aan die „weeklacht” deelnemen, en hoe wordt dit in het volgende vers te kennen gegeven?
20 Wanneer ’de Zoon des mensen met kracht komt’ om dit goddeloze samenstel van dingen te vernietigen, zal echter niet iedereen treuren. Tegen die tijd zullen alle „uitverkorenen”, de 144.000 door de geest gezalfde volgelingen van Jezus Christus, overeenkomstig Jezus’ voorzegging bijeenvergaderd zijn (Matth. 24:31; Mark. 13:27). Ook anderen nemen in groten getale hun standpunt aan de zijde van die gezalfden in en geven te zamen met hen een getuigenis aan alle natiën over Gods Messiaanse koninkrijk. — Zach. 8:23.
21. Op grond waarvan kunnen wij er zeker van zijn dat de tijd voor de ’komst’ van de Zoon des mensen zeer nabij is?
21 Er bestaat in hun geest geen twijfel over de zekerheid van de vervulling van alle dingen die door Jezus zijn voorzegd. Jezus zei: „Leert nu van de vijgeboom als illustratie het volgende: Zodra zijn jonge tak zacht wordt en in het blad schiet, weet gij dat de zomer nabij is. Zo ook wanneer gij al deze dingen ziet, weet dan dat hij [de Zoon des mensen] nabij is, voor de deur.” „Al deze dingen” die hij voorzei, kunnen thans onmiskenbaar duidelijk worden waargenomen. — Matth. 24:32-34; Mark. 13:28, 29.
DE TIJD VASTSTELLEN
22. Naar welk „geslacht” verwees Jezus als het geslacht dat zijn ’komst’ met vernietigende kracht zou meemaken?
22 Wanneer zal de Zoon des mensen met vernietigende kracht komen om deze aarde te reinigen van allen die de weg van onrechtvaardigheid liefhebben? Jezus geeft zelf het antwoord: „Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden” (Matth. 24:34; Mark. 13:30). Welk „geslacht” is dat? Het geslacht dat getuige is geweest van de gebeurtenissen die als een vervulling van de profetieën sinds 1914 G.T. zijn geschied. Er bestaat geen twijfel over de waarheidsgetrouwheid van wat Jezus heeft gezegd. Hij voegde hier krachtig aan toe: „Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” — Matth. 24:35; Mark. 13:31; vergelijk Matthéüs 5:18.
23. Wat merkte Jezus op over het feit of iemand ’de dag en het uur’ voor die gebeurtenis wist?
23 Verschafte Jezus nog meer details door zijn discipelen te vertellen op welke precieze tijd dit zou gebeuren? Integendeel, hij zei hun dat geen enkel schepsel „die dag en dat uur” wist, en hij beklemtoonde dit punt door het herhaaldelijk te zeggen — ja, vijfmaal. „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen”, zei hij. — Matth. 24:36–25:13.
24. Werden Jezus’ discipelen er in de eerste-eeuwse vervulling van de profetie over de „grote verdrukking” van tevoren over ingelicht wanneer de verdrukking precies zou beginnen?
24 Houd in gedachten dat aan de christenen in de eerste-eeuwse vervulling van Jezus’ profetie over de „grote verdrukking” niet van tevoren een precieze datum werd meegedeeld, zodat zij wisten op welke tijd zij uit Jeruzalem moesten vluchten. Zij moesten veeleer naar een teken uitzien — ’het walgelijke ding waarover door bemiddeling van de profeet Daniël gesproken was, staande in een heilige plaats’ (Matth. 24:15, 16). Het verscheen in het jaar 66 G.T. Gehoorzaam verlieten Jezus’ volgelingen de stad, terwijl zij volgens de geschiedkundige berichten aan de andere zijde van de rivier de Jordaan in het bergachtige gebied van Pella gingen wonen. Er zijn daarna echter een aantal jaren verstreken voordat de „grote verdrukking” in het jaar 70 G.T. over Jeruzalem kwam. Er zijn geen aanwijzingen dat Jezus’ volgelingen er van tevoren over waren ingelicht wanneer die verdrukking precies zou toeslaan. Zij bevonden zich reeds in een plaats van veiligheid; er bestond in werkelijkheid geen reden voor waarom zij dit zouden moeten weten.
25, 26. Waarom verschaft het feit dat Noach van tevoren werd ingelicht over de dag waarop de vloed zou komen, voor ons geen basis te verwachten dat wij van tevoren over ’de dag en het uur’ van de komst van de „grote verdrukking” zullen worden ingelicht?
25 Maar heeft Jezus zelf de dagen van Noach niet met de tijd van zijn tegenwoordigheid vergeleken? (Matth. 24:37-39) En werd Noach niet van tevoren ingelicht over de precieze dag waarop de vloed zou beginnen? Ja, maar de reden waarom Noach over de „dag” werd ingelicht, is niet van toepassing in onze situatie. Noach en zijn gezin moesten weten wanneer de vloed zou beginnen, opdat zij alle fundamentele diersoorten veilig binnen de ark konden brengen en vervolgens zelf de ark konden binnengaan voordat de vloedwateren neerstortten. Dit was iets wat zij niet vele maanden van tevoren hadden kunnen doen, want dat zou tot gevolg gehad hebben dat zij de opgeslagen voedselvoorraden te vroeg opgebruikten. Op precies de juiste tijd zei God derhalve tot Noach: „Over nog slechts zeven dagen laat ik het veertig dagen en veertig nachten regenen op de aarde; en ik zal stellig al het bestaande dat ik gemaakt heb, van de oppervlakte van de aardbodem wegvagen.” — Gen. 7:4.
26 Wij behoeven echter niet ’de dag en het uur’ te weten waarop Gods komende vernietigende daad zal beginnen. De overleving van de dierlijke schepping is ons niet toevertrouwd en ook is de bewaring van godvrezende mensen — die thans in ruim tweehonderd landen over de gehele aarde worden aangetroffen — niet afhankelijk van het feit dat zij allen op één plaats bijeenkomen om het een of andere stoffelijke bouwwerk binnen te gaan. Voor de volbrenging van Gods voornemen, met inbegrip van de bewaring van zijn volk, is het niet nodig dat zij van tevoren over „die dag en dat uur” worden ingelicht.
VOORUITZICHTEN VOOR DE OVERLEVENDEN
27. Aan welke vereisten moet worden voldaan om tot de overlevenden van de „grote verdrukking” te behoren?
27 De bijbel maakt duidelijk dat er overlevenden van de komende „grote verdrukking” zullen zijn, terwijl er ook in wordt aangetoond aan welke vereisten men moet voldoen om tot die overlevenden te behoren. In Openbaring 7:14 wordt de volgende beschrijving van de „grote schare” overlevenden van de verdrukking gegeven: „Zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam.” Dit betekent dat zij, wanneer de „grote verdrukking” toeslaat, een reine en aanvaardbare positie voor het aangezicht van Jehovah God innemen. Wat is hiervoor van hun zijde nodig geweest? Zij hebben geloof moeten oefenen in Jezus’ vergoten bloed als de basis voor de vergeving van hun zonden en ook hebben zij zich voortdurend moeten inspannen om Gods wil te doen. — Joh. 3:36; Jak. 2:26.
28. Welke grootse vooruitzichten liggen er in het verschiet voor degenen die de „grote verdrukking” overleven?
28 De vooruitzichten die er voor de „grote schare” overlevenden in het verschiet zullen liggen, zullen werkelijk wonderbaarlijk zijn. Het Lam, Jezus Christus, zal „hen naar bronnen van wateren des levens leiden” (Openb. 7:17). Aangezien de „grote schare” dan bevrijd zal zijn van alle onderdrukkende stelsels die ertoe hebben bijgedragen het leven op aarde onaangenaam te maken, zal ze in een ideale situatie verkeren om van menselijke zwakheden en onvolmaaktheden hersteld te worden. Jezus Christus zal de volledige voordelen van zijn zoenoffer op hen van toepassing brengen. Wanneer zij zijn hulp gehoorzaam aanvaarden en er gunstig op reageren, zullen zij tot volmaaktheid groeien. Op deze wijze zullen ziekte, ouderdom en de dood ten gevolge van overgeërfde zonde en onvolmaaktheid ten slotte volledig vernietigd zijn (Openb. 21:3-5). En wanneer miljarden personen uit de doden worden opgewekt, zal zelfs de schade die door de dood is veroorzaakt, ongedaan worden gemaakt (Joh. 5:28, 29). Deze uit de doden opgewekte personen zullen eveneens in de gelegenheid zijn eindeloos leven te ontvangen.
29. Welke verstandige handelwijze dient een ieder van ons thans te volgen?
29 ’De dag en het uur’ waarop de verdrukking toeslaat, kan waarlijk het leven of de dood voor u betekenen. Zou u derhalve niet een verstandige handelwijze volgen wanneer u zich ervan verzekert dat u thans leeft alsof „die dag en dat uur” morgen zullen komen? Wij weten niet ’de dag en het uur’ waarop de „grote verdrukking” zal toeslaan. Dit verandert echter niets aan het feit dat deze verdrukking snel naderbij komt. De algemene tijdsperiode is duidelijk in Gods Woord aangegeven. Het „geslacht” dat volgens Jezus’ voorzegging niet alleen de gebeurtenissen van het jaar 1914 zou zien maar ook de „grote verdrukking” zou meemaken, is nu al op hoge leeftijd. Dit maakt de situatie bijzonder dringend en dient ons ertoe te bewegen zorgvuldig na te gaan of wij persoonlijk in ons leven ten volle erkennen dat Gods ’dag en uur’ voor het oordeel nabij zijn.
[Illustratie op blz. 429]
Jezus Christus gaf zijn volgelingen een beschrijving van de gebeurtenissen die tot het einde van het samenstel van dingen zouden leiden
[Illustratie op blz. 433]
Nadat de christenen naar veiligheid waren gevlucht, was het voor hen niet nodig precies te weten wanneer de „grote verdrukking” Jeruzalem zou treffen