Laat uw geloof geen schipbreuk lijden door ontmoediging of persoonlijkheden
„[Gaat voort] de voortreffelijke oorlog te voeren, het geloof en een goed geweten behoudend, hetwelk sommigen van zich hebben afgestoten en zij hebben schipbreuk geleden betreffende hun geloof.” — 1 Tim. 1:18, 19.
1. Hoe zijn christenen als schepen in de open zee?
CHRISTENEN in deze onrechtvaardige mensenwereld zijn als schepen in de open zee. Evenals schepen zijn zij voortdurend aan gevaren blootgesteld. Stormen die de golven vervaarlijk opzwepen, kunnen een schip in tweeën doen breken. Het schip kan op riffen en ijsbergen te pletter lopen, zodat het snel naar de bodem van de oceaan zinkt. Slecht zicht of het haperen van de motor of het roer kan een aanvaring met andere schepen veroorzaken of het schip aan de grond doen raken. Zo kan ook het geloof van christenen schipbreuk lijden indien zij niet voortdurend op hun hoede zijn voor de gevaren van deze wereld. De miljoenen mensen in deze wereld die God niet kennen, zijn als een rusteloze zee, en christenen drijven als het ware in deze mensenzee (Jes. 57:20, 21). Jezus besefte dat zijn discipelen nog een poosje in deze wereld zouden moeten vertoeven, maar zij dienden er geen deel van te zijn (Joh. 17:11, 14-16). Evenals een schip kunnen zij zich op zee bevinden, maar wanneer het water van de zee in het schip begint te komen, is dat reden om onmiddellijk alarm te slaan.
2. Hoewel christenen zich aldus in de mensenzee kunnen bevinden, welk gevaar bestaat er dan niettemin met betrekking tot de geesteshoudingen en praktijken van deze wereld?
2 Christenen moeten er derhalve altijd voor op hun hoede zijn dat de praktijken en geesteshoudingen die gewoon zijn in dit samenstel van dingen, niet in de christelijke gemeente binnensijpelen of hun geloof als afzonderlijke personen schipbreuk doen lijden. Twee algemeen voorkomende geesteshoudingen en praktijken die als bedreigingen opdoemen, betreffen ontmoediging en het toelaten dat persoonlijkheden ons van het geloof aftrekken of op een zijspoor brengen, en wij zullen deze aangelegenheden in dit artikel behandelen.
HET HOOFD BIEDEN AAN ONTMOEDIGING
3, 4. (a) Hoe heeft Satan ontmoedigende omstandigheden gebruikt om de mensheid in slavernij aan hem te houden? (b) Welke factoren veroorzaken dikwijls ontmoediging?
3 De uitwerking van ontmoediging is duidelijk te zien in de diepe rimpels op de droevige gezichten van het merendeel der mensen. Satan gebruikt reeds eeuwenlang ontmoedigende omstandigheden om mensen in slavernij aan hem en zijn samenstel te brengen, en hij schept er vooral behagen in te zien dat christenen het, als gevolg van ontmoediging, langzamer aan gaan doen of hun besluit om Jehovah te dienen, laten varen. Vandaar dat christenen altijd op hun hoede moeten zijn dat zij niet door de golven van ontmoediging worden overspoeld.
4 Er zijn veel factoren die ontmoediging veroorzaken. De meest algemene oorzaak betreft de gezondheid. Wanneer men zich niet goed voelt, en vooral wanneer dit gedurende een lange tijd het geval is, bestaat de natuurlijke neiging zich terug te trekken en zichzelf te gaan beklagen. Men mist de kracht of de aansporing om datgene te doen wat men graag zou willen doen. Of het kan zijn dat men te kampen heeft met een bepaalde zwakheid of het hoofd tracht te bieden aan een verontrustende onvolmaaktheid van het vlees. Een chronische ziekte van een familielid of een sterfgeval in de familie veroorzaakt verdriet en droefheid. Wanneer niet alle gezinsleden christenen zijn, zou men zware tegenstand van zijn of haar huwelijkspartner kunnen ondervinden of zelfs door de kinderen bespot kunnen worden. In de meeste delen van de wereld heersen slechte levensomstandigheden, en armoede, misdaad en vrees zijn grote oorzaken van ontmoediging.
5. Wat is van het grootste belang om met succes tegen ontmoediging te strijden?
5 Om met succes tegen ontmoediging te strijden, is het zeer noodzakelijk dat christenen hun geest gericht houden op hun verhouding tot Jehovah en het onvoorwaardelijke vertrouwen hebben dat hij niet zal nalaten zijn volk in elke tijd van nood troost en hulp te geven. Hoewel hij toelaat dat de rechtschapenheid van zijn dienstknechten soms onder zware beproevingen op de proef wordt gesteld, zal hij degenen die hem toegewijd zijn, helpen staande te blijven en zal hij te zijner tijd verlichting en bevrijding schenken (Jak. 1:5-8). David, die aan vele beproevingsvolle situaties het hoofd heeft geboden, schreef onder inspiratie ter aanmoediging van ons: „Weest moedig, en moge uw hart sterk zijn, gij allen die op Jehovah wacht.” — Ps. 31:24.
6. Waarom kunnen christenen ziekte en de dood onder de ogen zien zonder zich door ontmoediging te laten overweldigen?
6 De vaste hoop op de opstanding maakt ziekte en de vrees voor de dood gemakkelijker te dragen. Wanneer wij onze geest blijven verkwikken met Jehovah’s schitterende beloften, worden wij opgebeurd en hebben wij de vreugde en troost die alleen Jehovah kan geven. „Daarom geven wij de moed niet op, maar ook al vervalt de mens die wij uiterlijk zijn, de mens die wij innerlijk zijn, wordt stellig van dag tot dag vernieuwd. Want alhoewel de verdrukking van korte duur is, en licht, bewerkt ze voor ons een heerlijkheid die van een steeds meer allesovertreffend gewicht is en eeuwig duurt, terwijl wij onze ogen niet gericht houden op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.” — 2 Kor. 4:16-18.
7. Wat dient als een anker om zowel thans als in de stormachtige tijden die nog vóór ons liggen, stabiliteit te verschaffen?
7 Paulus besprak in zijn brief aan de Hebreeuwse christenen de vaste beloften van God en hij schreef in verband daarmee: „Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn [dat wil zeggen, in de hemel zelf], waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus” (Hebr. 6:19, 20). Een goed gefundeerde en met een anker te vergelijken hoop op Jehovah en op de gewaarborgde zegeningen van zijn nieuwe samenstel geeft christenen dus ondanks hun verdrukkingen in het vlees en de stormachtige toestanden die hen in deze wereld omringen, stabiliteit en troost. „God is voor ons een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al ondergaat de aarde een verandering en al wankelen de bergen en vallen ze in het hart van de uitgestrekte zee; al zijn haar wateren onstuimig, schuimen ze over, al schudden de bergen bij haar geweld.” — Ps. 46:1-3.
8. Waarom dient men zich niet ontmoedigd te voelen wanneer men ten gevolge van een slechte gezondheid niet zoveel kan doen als men wel in Jehovah’s dienst zou willen doen?
8 Indien ziekte of andere omstandigheden u verhinderen alles te doen wat u graag in Jehovah’s dienst zou willen doen, kunt u zich toch nog verheugen over datgene waartoe u wel in staat bent, gedachtig aan Paulus’ aanmoedigende en vertroostende woorden: „Want God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond doordat gij de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten” (Hebr. 6:10). En vergeet niet dat een voortreffelijk voorbeeld in rechtschapenheid en volharding aanmoedigend voor anderen is, ook al moet u het wegens de een of andere fysieke zwakte wat kalmer aan doen. — Vergelijk 2 Korinthiërs 12:7-10.
9. Waarom zijn gebed en omgang met medechristenen onontbeerlijk bij het strijden tegen ontmoediging?
9 Christenen weten dat zij hun geloof sterk kunnen houden en gevoelens van wanhoop en bezorgdheid kunnen onderdrukken, door zich in hun leven te laten leiden door Gods Woord en voortdurend hun positie na te gaan om te zien waarin zij veranderingen moeten aanbrengen. Zij moeten nauw contact houden met hun hemelse Vader. „Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging uw smeekbeden bij God bekend worden, en de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat, zal uw hart en uw geestelijke vermogens behoeden door bemiddeling van Christus Jezus” (Fil. 4:6, 7). Omgang met medechristenen is ook onontbeerlijk. Paulus schreef aan de christenen te Rome: „Want ik verlang ernaar u te zien om u enige geestelijke gave te kunnen meedelen en u daardoor standvastig te maken; of liever, opdat er onder u een uitwisseling van aanmoediging mag zijn, doordat een ieder wordt aangemoedigd door middel van het geloof van de ander, zowel het uwe als het mijne.” — Rom. 1:11, 12.
10. Wat zou u kunnen doen als u het gevoel hebt dat u christelijke omgang mist?
10 Indien u naar omgang hunkert en toch het gevoel hebt dat u er een beetje buiten staat, kunt u misschien door zelf vriendelijker te zijn, meer vriendelijke omgang genieten en duurzame betrekkingen met anderen aankweken. Hoewel op christenen de verplichting rust om vriendelijk te zijn jegens allen, en vooral goed te doen „jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof”, is het voor anderen uitnodigender met ons om te gaan indien wij aangenaam, opbouwend en positief zijn (Gal. 6:10). Wanneer wij uiting geven aan zelfbeklag, winnen wij misschien wel deelneming, maar niet altijd werkelijk respect.
11. In welk opzicht werpt het wederzijdse voordelen af wanneer wij gelegenheden aangrijpen om anderen te helpen?
11 Vraag uzelf ook af wat u kunt doen om anderen te helpen in plaats van de aandacht op uzelf te concentreren. In Handelingen 20:35 vestigt Paulus de aandacht op een beginsel dat door Jezus werd uiteengezet: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” Ons geluk wordt ten zeerste vergroot wanneer wij ons ten behoeve van anderen inspannen. „Dientengevolge, mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer” (1 Kor. 15:58). Petrus geeft de raad: „Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden. Weest gastvrij jegens elkaar zonder morren. Gebruikt de gave, naarmate een ieder die heeft ontvangen, om elkaar ermee te dienen als voortreffelijke beheerders van Gods onverdiende goedheid, die op verscheidene wijzen tot uitdrukking wordt gebracht” (1 Petr. 4:8-10). Ons eigen geluk wordt dus vergroot wanneer wij onze gelegenheden ten volle benutten om aanmoedigend voor anderen te zijn. — Luk. 6:38.
12. Hoe kunnen de ervaringen van onze broeders en zusters ons helpen ontmoediging te overwinnen?
12 De geestelijke voorspoed van Jehovah’s organisatie verschaft christenen een reden om aangemoedigd te zijn. Wanneer wij ervaringen van onze broeders over de gehele wereld lezen of horen, zien wij hoe Jehovah zijn zegen schenkt en hoe hij zijn volk sterkt om vervolging, moeilijkheden en ontmoediging te overwinnen. „Gelukkig is de natie wier God Jehovah is, het volk dat hij als zijn erfdeel heeft gekozen” (Ps. 33:12). Paulus en Barnabas vertelden tijdens hun reizen anderen „uitvoerig over de bekering van mensen uit de natiën”. Wat was het gevolg? „[Zij] verschaften alle broeders grote vreugde” (Hand. 15:3). Laat niet na uw ervaringen in Jehovah’s dienst met anderen ter aanmoediging van hen te delen, en vraag op uw beurt naar de ervaringen van anderen of zoek gelegenheden om over hun ervaringen te lezen. — Ps. 122:1-9.
13. Welke voorzieningen heeft Jehovah getroffen opdat zijn dienstknechten ondanks het feit dat zij door ontmoedigende omstandigheden omringd zijn, toch aangemoedigd kunnen blijven?
13 Om te voorkomen dat ons geloof als gevolg van ontmoediging schipbreuk lijdt, is het dus nodig door elkaar aangemoedigd te worden en aanmoedigend voor elkaar te zijn. „Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals gij trouwens reeds doet. . . . wij [vermanen] u, broeders, wijst de wanordelijken terecht, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen” (1 Thess. 5:11, 14). Hoewel er beroering rondom ons is en omstandigheden ons geloof schipbreuk dreigen te doen lijden, kunnen wij vol vertrouwen naar Jehovah opzien, die ons zal helpen de storm te doorstaan en niet het slachtoffer van ontmoediging te worden. „En uit hun benauwenissen voert hij hen dan. Hij brengt de storm tot bedaren, zodat de golven van de zee zich stilhouden. En zij verheugen zich omdat deze tot rust komen, en hij leidt hen naar de haven van hun welbehagen. O laat men Jehovah danken voor zijn liefderijke goedheid en voor zijn wonderwerken aan de mensenzonen.” — Ps. 107:28-31.
PERSOONLIJKHEDEN KUNNEN IEMANDS GELOOF SCHIPBREUK DOEN LIJDEN
14. Hoe kunnen persoonlijkheden iemands geloof schipbreuk doen lijden?
14 Christenen lopen ook gevaar op zodanige wijze met medechristenen in botsing te komen dat dit tot schipbreuk leidt van hun geloof of het geloof van anderen. Bovendien waarschuwt de Schrift dat enkelen in het midden van de christelijke gemeente van het geloof zouden afwijken en anderen ertoe zouden trachten over te halen hen te volgen. Aan de andere kant vertrouwen en respecteren christenen hun goedgekeurde en getrouwe broeders en zusters en hebben zij waardering voor de leiding en het voorbeeld van hun getrouwe herders, maar zij moeten niet toelaten dat wat andere menselijke schepselen doen hen ertoe brengt ’schipbreuk te lijden betreffende hun geloof’. Wanneer dienstknechten van God hun loopbaan uitstippelen, is het derhalve bijzonder belangrijk dat zij zich niet al te zeer door persoonlijkheden laten beïnvloeden. — 1 Tim. 1:18, 19.
15. Hoe beschrijft Judas sommigen die een bedreiging in de gemeente konden vormen voordat zij eruit verwijderd werden?
15 Judas verwijst naar enkelen die de christelijke gemeente waren binnengedrongen en „de onverdiende goedheid van onze God . . . in een verontschuldiging voor losbandig gedrag” trachtten te veranderen, en hij beschrijft hen als „onder water verborgen klippen op uw liefdemaaltijden”. „Deze mensen zijn murmureerders, klagers over hun levenslot, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen” (Jud. 3, 4, 12, 16; vergelijk 2 Petrus, hoofdstuk 2.) Wanneer zulke personen worden ontmaskerd, worden zij verwijderd of uit de gemeenschap gesloten als personen die het niet verdienen zich in de gemeente te bevinden. Indien iemand echter de waarheid van Gods Woord verwerpt en een chronische klager blijkt te zijn, terwijl hij zijn afval tracht te bedekken en anderen tracht te misleiden door persoonlijkheden te bewonderen, moeten wij hem dan volgen als hij de waarheid verlaat, hetgeen de vernietiging tot gevolg heeft? Wat zou dat onverstandig zijn! Zie er zorgvuldig op toe dat uw geloof geen schipbreuk lijdt door tegen een van deze „onder water verborgen klippen” aan te stoten!
16. (a) Wanneer een ouderling ons helpt Gods Woord toe te passen, hoe dient onze houding dan te zijn? (b) Welke tegengestelde houdingen legden sommigen van Jezus’ discipelen aan de dag?
16 Wanneer herders en leraren in de gemeente daarentegen trachten ons te helpen vorderingen te maken in de waarheid van Gods Woord, worden wij dan door persoonlijkheden tot struikelen gebracht? Velen die discipelen van Jezus werden, vonden enkele van zijn leringen erg mooi en waren er verrukt over wonderbaarlijk voedsel en genezing te ontvangen, maar toen hun werd gezegd dat zij ’het vlees van de Zoon des mensen moesten eten en zijn bloed moesten drinken’, waren zij hier ontzet over, met het gevolg dat ’velen van zijn discipelen zich tot de dingen keerden die zij hadden achtergelaten en voortaan niet meer met hem wilden wandelen’. Zij bleven niet lang genoeg bij Jezus om begrip te krijgen over deze belangrijke lering. — Joh. 6:48-69.
17, 18. (a) Hoe gaven de apostelen blijk van de juiste houding in verband met een lering die misschien moeilijk te aanvaarden was? (b) Waarom was de ontrouw van Judas Iskáriot geen reden voor de andere apostelen om te wankelen in geloof? Wat kunnen wij hieruit leren?
17 Wanneer Jehovah’s „getrouwe en beleidvolle slaaf”-organisatie een nieuw inzicht verschaft dat op Gods Woord is gebaseerd, kunnen wij er soms enige moeite mee hebben het gepubliceerde volledig te vatten. Hoe dient er echter gehandeld te worden? Moeten wij kritisch worden en misschien de conclusie trekken dat dit slechts de zienswijze van enkele mannen op het hoofdbureau vertegenwoordigt? Of zullen wij dezelfde houding aan de dag leggen als de apostelen toen zij bij deze zelfde gelegenheid waarbij vele discipelen weggingen, als volgt reageerden op Jezus’ vraag: „Heer, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij de Heilige Gods zijt.”
18 De apostelen waren er door hun vergelijking van Jezus’ leringen en levenswijze met de Hebreeuwse Schrift van overtuigd geraakt dat hij werkelijk de Messías was, en zij dachten er niet aan om hem niet langer te volgen omdat hij een nieuwe lering ter sprake bracht die op dat moment moeilijk was te aanvaarden. Het is waar dat een van hen later inderdaad is weggegaan, namelijk Judas Iskáriot. Zijn hoofd en hart werden door hebzucht in de verkeerde richting gestuwd. Maar verdierf het ongeloof van een van de uitverkoren apostelen het geloof van de elf anderen? Neen, ook al wankelde hun geloof enigszins met de arrestatie en dood van Jezus aan de martelpaal. Zij herstelden in geestelijk opzicht en vanaf Pinksteren 33 G.T. heeft Jehovah hen door zijn heilige geest gesterkt.
19. (a) Van welk belangrijke feit dienen wij ons altijd bewust te zijn met betrekking tot het leiderschap binnen de christelijke gemeenten? (b) Welke verantwoordelijkheid rust er op ouderlingen, en wat dienen wij in verband met persoonlijkheden niet toe te laten?
19 Laten wij nooit vergeten dat wij, evenals de apostelen, Jezus Christus volgen, en niet de een of andere man of groep van mannen die zich als leiders op aarde opwerpen. Ja, onvolmaakte mensen worden ingeschakeld om ons te helpen, van het besturende lichaam tot de ouderlingen in onze gemeenten, maar op hen rust de zware verantwoordelijkheid strikt overeenkomstig het Woord van God te onderwijzen. Zij moeten de apostel Paulus navolgen, die tot de ouderlingen in Éfeze zei: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20). Hij gelastte Timótheüs plechtig om als een ouderling Gods ’woord te prediken’ ten einde het geloof van de gemeente op te bouwen en de gemeenteleden voor te bereiden op de periode waarin sommigen „de gezonde leer niet [zouden] verdragen, maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren [zouden] bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen” (2 Tim. 4:1-4). Wat willen wij? Iemand die onze oren kittelt en ons zegt dat alles goed is, wanneer het misschien niet goed is, of iemand die waarheidsgetrouw en toch vriendelijk tot ons spreekt en ons helpt op een zodanige wijze te wandelen dat dit God behaagt? (Ef. 4:11-15) Laat niet toe dat er persoonlijkheden tussen u en uw hemelse Vader, Jehovah, en het Hoofd van de christelijke gemeente, Christus Jezus, komen te staan!
IN LIEFDE MET ELKAAR OPSCHIETEN
20, 21. (a) Welke factoren maken het noodzakelijk dat wij geduldig en verdraagzaam jegens elkaar zijn? (b) Welke raad geeft Paulus in Kolossenzen 3:13, 14 opdat de vrede en de band van liefde in de gemeente bewaard kunnen blijven?
20 Aangezien wij allen in zonde en onvolmaaktheid zijn geboren, moeten wij, wanneer wij de waarheid van Gods Woord leren kennen, de oude persoonlijkheidskenmerken afleggen en er ijverig aan werken de nieuwe persoonlijkheid aan te doen (Ef. 4:23, 24). Zolang wij ons aan Jehovah onderwerpen om zijn wil te doen, zal hij ons blijven vormen. Niettemin blijven onwenselijke persoonlijkheidskenmerken nu eenmaal gemakkelijk bestaan, ondanks onze pogingen ze te overwinnen, en misschien blijken wij vele jaren nadat wij onze opdracht om Jehovah’s wil te doen hebben gesymboliseerd, nog steeds aan een van deze kenmerken te werken. Vandaar dat wij verdraagzaam moeten zijn jegens elkaar. Bovendien duiden afwijkende persoonlijkheidskenmerken niet noodzakelijkerwijs op zwakheid, maar veeleer op de verscheidenheid die Jehovah in menselijke schepselen mogelijk heeft gemaakt.
21 Liefde en verdraagzaamheid zullen ons helpen het te vermijden overgevoelig te zijn. Als gevolg van drukkende problemen kan een broeder ons voorbijlopen zonder te spreken of kan hij af en toe scherp uitvallen. Ook zou een gewoonte of eigenschap van iemand anders ergernis kunnen veroorzaken. Hoe de situatie ook is, de bijbel geeft de raad: „Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo. Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — Kol. 3:13, 14.
22. (a) Tot welke handelwijze zou iemand gebracht kunnen worden wanneer hij van streek raakt over de onvolmaaktheden van een broeder? (b) Wat is eerst nodig, willen onze overtredingen door God vergeven worden?
22 Laat dus niet toe dat verschillen in persoonlijkheid uw geloof schipbreuk doen lijden. Volg een dusdanige handelwijze dat u het vermijdt met uw broeder in botsing te komen. Indien de Duivel u ertoe kan brengen zo overstuur te raken over de onvolmaaktheden van uw broeder dat u vergaderingen overslaat of ermee ophoudt het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, is hij hier heel erg mee ingenomen. Wenst u wegens de een of andere ergernis of geest van trots de Tegenstander te behagen? Betekent uw verhouding tot Jehovah zo weinig dat u ermee zou willen ophouden hem te dienen of het langzamer aan zou willen doen omdat een van de broeders iets verkeerds heeft gedaan? Houd in gedachten dat als Jehovah thans van uw broeder volmaaktheid zou verwachten, hij dit ook van u zou verwachten. Indien u wilt dat God uw tekortkomingen vergeeft, moet u bereid zijn die van uw broeder te vergeven. Jezus zei dat onze zonden vergeven zouden worden als wij bereid zouden zijn anderen te vergeven. — Matth. 6:12, 14, 15.
VERMIJD HET ANDEREN TOT STRUIKELEN TE BRENGEN
23, 24. (a) Hoe wordt de tong op passende wijze met het roer van een schip vergeleken? (b) Welke raad geeft de bijbel over het spreken van de waarheid en van datgene wat opbouwend is?
23 De tong kan veel schade aanrichten als ze niet op juiste wijze wordt bestuurd. Jakobus illustreert dit als volgt: „Ziet! Zelfs boten, ofschoon ze zo groot zijn en door harde winden worden voortgedreven, worden door een heel klein roer gestuurd waarheen de neiging van de stuurman het wenst. Zo is ook de tong een klein lid en snoeft ze toch grotelijks.” Waarom zouden wij toelaten dat onze tong, als een onjuist bediend roer, onhandelbaar wordt en ons met een medelofprijzer van Jehovah in botsing doet komen? „Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Het is niet juist, mijn broeders, dat deze dingen zo blijven geschieden. Een bron doet toch niet uit dezelfde opening het zoete en het bittere opborrelen?” — Jak. 3:4, 5, 10, 11.
24 Als de neiging bestaat om een boos woord te uiten of zich aan schadelijk geroddel of aan laster over te geven, houd dan in gedachten dat de kapitein van het schip degene is die door middel van het roer de koers van het vaartuig regelt. Indien wij in ons hart geen kwaad denken over onze broeders, zullen wij er niet toe worden aangezet met de tong schadelijke woorden te spreken. „Nu gij . . . onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van u met zijn naaste.” „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders.” — Ef. 4:25, 29.
25. Welke raad wordt gegeven met betrekking tot het oplossen van persoonlijke geschillen?
25 Leg geschillen snel bij. Kleine dingen kunnen vaak over het hoofd gezien worden zonder er een strijdpunt van te maken. Als het probleem blijft bestaan, ga dan naar de ergernis veroorzakende broeder toe en bespreek de kwestie op een liefdevolle en vriendelijke wijze tussen hem en u alleen. En als een broeder naar u toe komt om een klacht te bespreken, oefen dan zelfbeheersing en luister eerst naar wat er wordt gezegd, zodat u de situatie begrijpt; tracht u niet onmiddellijk te verdedigen of neem ook niet uw toevlucht tot het uiten van tegenbeschuldigingen. — Ef. 4:26, 32.
26. Hoe geeft Gods Woord ons de verzekering dat wij onze reis door de stormachtige tijden die vóór ons liggen met succes kunnen voltooien en Jehovah’s nieuwe samenstel van dingen kunnen binnengaan?
26 Aangezien Gods tegenstander, Satan de Duivel, weet dat zijn tijd kort is, zorgt hij ervoor dat de zeeën der mensheid met de dag gewelddadiger worden (Dan. 7:2, 3; Openb. 13:1). Deze grote tegenstander van God zou ons geloof graag schipbreuk doen lijden door ons met ontmoediging te overstelpen of door persoonlijkheden met elkaar in botsing te laten komen. Door ons geloof echter zeewaardig te houden en door er zorgvuldig op toe te zien dat wij overeenkomstig het zekere Woord van God navigeren, zullen wij met Jehovah’s onfeilbare hulp onze reis door deze stormachtige tijden, ja, door de „grote verdrukking” heen, voltooien en Jehovah’s nieuwe samenstel van dingen binnengaan, waar ’de zee niet meer is’ (Openb. 21:1). Wat zullen wij Jehovah dan dankbaar zijn dat wij niet hebben toegelaten dat aantrekkelijke dingen of de moeilijkheden die wij tegenkwamen, ons geloof schipbreuk hebben doen lijden en ons van de grootse zegeningen hebben beroofd welke degenen die God met volledige toewijding liefhebben, eeuwig ten deel zullen vallen! „Welnu, wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:39.