Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w76 15/6 blz. 376-379
  • Verlamd — maar toch in staat een vol leven te leiden

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Verlamd — maar toch in staat een vol leven te leiden
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • LEREN VERTROUWEN TE STELLEN IN JEHOVAH
  • VROEGE ZEGENINGEN VAN JEHOVAH
  • EEN RAADSELACHTIGE ZIEKTE
  • HULP OM AAN DE VERSLECHTERENDE TOESTAND HET HOOFD TE BIEDEN
  • DRUK BEZIG BLIJVEN — DE BESTE THERAPIE
  • DE ZWAARSTE BEPROEVING
  • BELONINGEN DIE IK REEDS HEB ONTVANGEN
  • Jehovah heeft mij kracht gegeven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1990
  • Ik zal „klimmen net als een hert”
    Ontwaakt! 2006
  • Dankbaar voor Jehovah’s onophoudelijke steun
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Zwak maar toch sterk
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2014
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1976
w76 15/6 blz. 376-379

Verlamd — maar toch in staat een vol leven te leiden

Zoals verteld door Rodolfo Barin op de Filippijnen

HET is nu zeven jaar geleden dat ik zonder hulp kon staan en lopen. Vijf jaar geleden kon ik mijn naam nog schrijven en zelf eten, maar gedurende de afgelopen jaren zijn zelfs deze eenvoudige taken onmogelijk voor mij geworden. Als ik lees, moet iemand anders de blaadjes voor mij omslaan, en als ik in mijn rolstoel te ver naar voren buig, valt mijn hoofd op mijn borst en kan ik het niet zonder hulp oplichten. Ik lijd aan de fnuikende ziekte die bekend staat als multipele sclerose.

Aangezien ik een welgebouwde, krachtige man van zevenendertig jaar was toen de ziekte mij voor het eerst trof, zult u zich misschien afvragen hoe ik opgewekt en actief heb kunnen blijven. Wilt u weten hoe ik erin geslaagd ben gedurende mijn jarenlange strijd tegen deze meedogenloze vijand de somberheid van ontmoediging te verdrijven? Het antwoord gaat terug tot het jaar 1957, toen ik mijn leven aan onze Schepper Jehovah God, opdroeg, om hem te dienen.

LEREN VERTROUWEN TE STELLEN IN JEHOVAH

Hoewel het ruim twee jaar van studie met Jehovah’s Getuigen gevergd heeft voordat ik ten volle van de waarheid van de bijbel overtuigd was, trachtte ik, toen ik hier eenmaal zeker van was, veranderingen in mijn leven aan te brengen. Ik was de eigenaar van een lucratieve bar en nachtclub en was een zware drinker en een kettingroker. Na evenwel de bijbelse raad in 2 Korinthiërs 7:1 beschouwd te hebben, waar staat dat wij ons moeten „reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest”, maakte ik een eind aan mijn slechte gewoonten. Ik verkocht de bar met verlies en probeerde de meisjes die er werkten ervan te overtuigen dat zij hun leven moesten veranderen door de raad van God toe te passen. Sommigen deden dit inderdaad en hielden ermee op in de nachtclub te werken. Dit bleek een juiste beslissing te zijn, want hun situatie was jaren later veel beter dan die van de meisjes die bleven.

Toen ik zonder te schipperen bijbelse beginselen toepaste, ondervond ik al gauw allerlei smaad van vrienden en kennissen. Hoewel ik een verantwoordelijke positie bleef bekleden in een grote fabriek in Manila, gingen vrienden mij beschimpen omdat ik weigerde aan zakenpraktijken mee te doen die in strijd waren met Gods Woord. Hun houding kwetste mij, maar als ik naar die tijd terugkijk, besef ik toch dat ik dichter tot Jehovah werd getrokken en werd gesterkt doordat ik op hem vertrouwde. Deze geestelijke kracht bleek in de donkere dagen die voor mij lagen, van het grootste belang te zijn.

Later verliet ik mijn betrekking en vormde ik mijn eigen reclameservicebureau, dat uiteindelijk tot een nationale onderneming uitgroeide. Er zijn nu geregeld tachtig personen bij mijn bureau in dienst, en soms ongeveer tweemaal dat aantal. Ongeveer 90 percent van mijn werknemers zijn Getuigen van Jehovah.

Hoewel mijn bureau betrekkelijk klein is, hebben de ondernemingen die tot onze klantenkring behoren, ons vaak de meer delicate reclameopdrachten gegeven. Reclameopdrachten waarbij grote geldbedragen betrokken zijn, worden altijd aan ons gegeven. Dit komt niet doordat wij minder in rekening brengen, maar — en ik ben er trots op dit te kunnen zeggen — omdat ons personeel er wegens hun religie voor bekendstaat uitzonderlijk eerlijk te zijn. De managers van de ondernemingen die voor buitenreclame onze diensten inroepen, verzoeken ons daarom altijd personen die Jehovah’s Getuigen zijn aan hun opdrachten te laten werken.

Zoals echter verwacht kon worden, heeft het vasthouden aan Jehovah’s wetten en beginselen ook beproevingen teweeggebracht. Toen ik weigerde de verkoop van een zeepprodukt te stimuleren waarbij als premie religieuze artikelen zoals crucifixen, plaatjes en beeldjes werden aangeboden, vroeg een van de vertegenwoordigers van de firma boos: „Waarom weigert u eigenlijk religieuze artikelen aan te pakken die aantrekkelijk zijn voor de klanten?”

„Wel”, zei ik, „God verfoeit het gebruik van beelden, en daarom willen wij ze niet aanraken.”

Toen hij spottend opmerkte dat wij een andere religie hadden, antwoordde ik: „Maar als ik uw religie toegedaan zou zijn, zou ik zelfs nog meer reden hebben om te weigeren. Ik zou mijn God beslist niet zo kleineren door zijn beeltenis voor een paar zeepomslagen te ruilen.” Na dit gesprek hebben wij nooit meer iets over deze kwestie gehoord.

Er waren echter nog meer van dergelijke ervaringen. Eens had men buiten mijn medeweten loterijkaartjes als prijs bij sommige artikelen verpakt. Toen ik dit later te weten kwam, maakte ik hier onmiddellijk bezwaar tegen, maar er werd op mijn bezwaar gereageerd met praat over contractbreuk en een eventuele rechtszaak tegen mij. Ik hield echter voet bij stuk en zei hun dat ik alle consequenties wilde aanvaarden. Wat was het resultaat? Zij zwichtten en namen de kaartjes terug.

Bij een andere gelegenheid vroegen mijn werknemers die Getuigen waren midden in een reclamecampagne in het zuiden van de Filippijnen vrij om een vierdaagse districtsvergadering bij te wonen. Ik stemde hier zonder te aarzelen in toe. Toen de vennoten waarvoor wij werkten dit te weten kwamen, werden zij kwaad en zeiden zij dat zij zulke onderbrekingen in het vervolg niet zouden tolereren. Ik gebruikte de gelegenheid om hun te zeggen dat ook al zou ik willen dat de Getuigen hun congres niet bezochten, zij zulke vergaderingen toch niet zouden veronachtzamen. Ik herinnerde hen er ook aan dat de firma de voorkeur geeft aan onze mensen, omdat zij eerlijk zijn, hard werken en netjes zijn. Ik zette uiteen dat aangezien onze werkers de kennis en geest die hen maken tot wat zij zijn, op deze congressen opdoen, het tegen de beste belangen van de firma in zou zijn om hen ervan te weerhouden er aanwezig te zijn. Opnieuw won de kracht van onze positie het pleit.

VROEGE ZEGENINGEN VAN JEHOVAH

Ik werd echter niet alleen door deze beproevingen op mijn geloof gesterkt. Alsof ik erop werd voorbereid om mijn verzwakkende ziekte onder de ogen te zien, zegende Jehovah God mij met vele voorrechten onder zijn volk. Slechts een jaar na mijn opdracht en doop werd ik aangesteld als opziener in de pas opgerichte gemeente Roosevelt in Quezon City, vlak bij het bijkantoor van het Wachttorengenootschap op de Filippijnen. Hoewel ik mij niet tegen de taak opgewassen voelde, werd ik liefdevol aangemoedigd door mijn christelijke broeders, en ook door de bijkantooropziener, die toen met die gemeente verbonden was. Wat schonk het een voldoening de gemeente gedurende de volgende paar jaar te zien groeien! In 1964 was het mogelijk in een verafgelegen wijk van Quezon City een nieuwe gemeente op te richten ten einde voor twaalf personen te zorgen die er moeite mee hadden de vergaderingen bij te wonen. Ik werd tot opziener van deze pas gevormde gemeente Novaliches aangesteld.

Aangezien ik ongeveer vijfentwintig kilometer van de gemeente vandaan woonde, besloot ik om voorgoed naar Novaliches te verhuizen, ten einde dicht bij de nieuwe gemeente te zijn. Terwijl deze in de loop der jaren van de oorspronkelijke twaalf tot haar huidige totaal van 200 Koninkrijkspredikers uitgroeide, was het mijn voorrecht eraan mee te helpen op een stuk grond vlak naast mijn huis een grote Koninkrijkszaal te bouwen.

Ongeveer drie maanden na de oprichting van deze nieuwe gemeente voelde ik voor het eerst de gevolgen van mijn ziekte, in juni 1964.

EEN RAADSELACHTIGE ZIEKTE

Het begon toen ik dubbel ging zien en oogkrampen kreeg als gevolg van een verzwakking van de oogspieren. Het onmiddellijke gevolg was dat ik erg duizelig werd. Na een dag op kantoor doorgeworsteld te hebben, was ik gedwongen een dokter te laten komen, die mij een recept gaf. Er gingen dagen voorbij zonder dat er een merkbare verbetering optrad. Ik begon neerslachtig te worden. Het vooruitzicht dat deze ziekte mijn christelijke activiteit zou aantasten, was voor mij moeilijk te dragen.

Om het duizelig makende gevolg van dubbelzien te verminderen, bedekte ik één oog, afgewisseld door het andere oog, Op deze wijze kon ik mij van mijn gemeentelijke en gezinsverplichtingen kwijten, ofschoon dit mij veel moeite kostte. Na twee maanden kreeg ik mijn normale gezichtsvermogen terug, en ik ben dankbaar dat ik nog steeds goed kan zien. Het probleem met mijn ogen was echter slechts het voorspel van het volgende stadium van de ziekte. Al gauw begon ik een verzwakking van mijn linkerbeen op te merken, hetgeen gepaard ging met gevoelloosheid. Mijn lopen veranderde hierdoor in gewaggel, in schokkende bewegingen, die ik in het begin corrigeerde door een stok te gebruiken.

Ik raadpleegde verschillende doktoren, maar hun diagnoses waren allemaal verschillend. Naarmate de maanden verstreken en mijn ziekte nog steeds niet was geïdentificeerd, zag ik voortdurend naar de grote Geneesheer en Levengever, Jehovah God, op. Ik nam mij vast voor nooit toe te laten dat vrees post zou vatten in mijn hart en ik putte veel troost uit de geïnspireerde schriftplaats in Psalm 55:22: „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt.”

Tegen 1966 was de ziekte zover gevorderd dat mijn rechterbeen dienst begon te weigeren, hetgeen gepaard ging van een verstijving van mijn onderste ledematen. In 1968 kon ik zelfs niet meer met behulp van een stok lopen en was ik gedwongen een rolstoel te gebruiken. Nu was ik vrijwel geheel invalide en het besef hiervan was bijna ondraaglijk.

Tot aan mijn ziekte was ik zo krachtig en energiek geweest dat het onmogelijk scheen dat dit mij kon overkomen. Verlangend dacht ik terug aan de tijd dat ik, nog niet zo lang geleden, met veel voldoening aan de lonende van-huis-tot-huisprediking van het goede nieuws kon deelnemen. Wat dacht ik vaak aan het geluk dat het mij schonk rechtvaardig gezinde mensen te vinden en hun geloof te vernieuwen in de enige God die een geheel nieuw samenstel van dingen belooft!

HULP OM AAN DE VERSLECHTERENDE TOESTAND HET HOOFD TE BIEDEN

Een eminente dokter identificeerde mijn ziekte later als multipele sclerose. De oorzaak van de ziekte is onbekend en het verloop van de ziekte is even grillig als de ziekte ongeneeslijk is. Hoewel er periodes van vertraging en herstel waren, kon toch blootstelling aan kou of infectie of zelfs emotionele druk een achteruitgang tot een nog ernstiger toestand tot gevolg hebben. Zulk een onzekerheid met betrekking tot de volgende wending van de ziekte was voldoende om mijn moreel volledig te ondermijnen. Maar ik stelde mijn vertrouwen op Jehovah, en door voortdurend te bidden, ben ik de vele emotionele moeilijkheden te boven gekomen die door mijn fysieke handicap waren veroorzaakt. In Psalm 46:1, 2 trof ik de geruststellende woorden aan: „God is voor ons een toevlucht en sterkte, een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen.” Deze woorden zijn altijd versterkend geweest in mijn krachtsinspanningen om ontmoediging en frustratie te verijdelen.

Ondertussen ging mijn fysieke toestand steeds meer achteruit. In 1970 waren mijn armen zo verzwakt, dat ik mijzelf niet langer in de rolstoel kon voortbewegen. In 1974 had ik alle controle over mijn vingers verloren, zodat ik niet langer zelf kon lezen, schrijven of eten. Als een mug mij steekt, kan ik dit voelen, maar ik kan niets doen om de mug dood te meppen. Nu heeft de ziekte het stadium bereikt dat mijn nekspieren erdoor worden aangetast zodat als ik alleen zou zijn en mijn hoofd naar voren zou vallen, ik niet zou kunnen voorkomen dat ik uit de rolstoel val.

Toch heb ik veel dingen waarvoor ik dankbaar kan zijn. In de eerste plaats ben ik er dankbaar voor dat, ondanks de achteruitgang van de spieren van mijn lichaam, mijn geest helder en actief is gebleven. In de tweede plaats ben ik blij dat mijn ogen niet zijn aangetast sinds de eerste aanval van dubbelzien elf jaar geleden. Ik kan dus lezen wanneer iemand de bladzijden voor mij wil omslaan. Ook is mijn stem, alhoewel zwakker, nog steeds duidelijk. Dit heeft mij in staat gesteld als een ouderling in de gemeente dienst te blijven verrichten en in de Koninkrijkszaal en op congressen van Jehovah’s Getuigen openbare bijbellezingen te houden. Aldus kan ik anderen nog steeds over Gods voornemen onderwijzen.

Ik ben zelfs in staat extra voorrechten in de christelijke organisatie te aanvaarden, zodat ik vergaderingsopziener in onze plaatselijke kring van Jehovah’s Getuigen kan zijn. Op de grotere districtscongressen die in de stad worden gehouden, verricht ik ook dienst als voedselopziener. Het schenkt me veel vreugde om ondanks mijn fysieke handicap op deze wijze gebruikt te kunnen worden.

Mijn vrouw en vier kinderen zijn gedurende deze gehele moeilijke tijd een wonderbare bron van kracht, aanmoediging en mededogen voor mij geweest. Ik heb me nooit alleen gevoeld. Mijn oudste zoon heeft getoond een goede vervanging voor mijn armen en benen te vormen door op bekwame wijze vele van hun functies te verrichten en ook voor de verschillende behoeften en het onderhoud ervan zorg te dragen. Mijn gezinsleden hebben dit verhaal opgetekend zoals ik het aan hen heb gedicteerd.

Wij hebben een gezinsbusje met een speciale luchtgekoelde stoel erin, en dit stelt mij in staat heel wat rond te reizen. Mijn zonen tillen mij uit de rolstoel in het busje en plaatsen de opgevouwen rolstoel achterin. Reizen is mijn geliefkoosde ontspanning, en wij reizen vaak honderd vijftig of meer kilometer om mede-Getuigen in de provincies te bezoeken.

DRUK BEZIG BLIJVEN — DE BESTE THERAPIE

Ik houd ervan een druk schema van activiteiten te hebben. Mijn dag begint om 4.30 uur v.m., als ik zodra ik wakker ben, mijn massage krijg. Ik moet vóór het inslapen en na het ontwaken worden gemasseerd om te voorkomen dat mijn been- en armspieren hard worden. Om 6 uur v.m. vergezel ik mijn twee jongste kinderen naar hun respectieve scholen en dan word ik naar mijn kantoor gereden. Ik werk daar tot twaalf uur ’s middags. Om de andere dag leid ik ’s middags bijbelstudies met mijn kantoorpersoneel. In totaal studeren nu zeven van hen de bijbel met mij. Dan ga ik naar huis, hetgeen betekent dat ik ongeveer een uur van mijn kantoor moet rijden.

Elke dinsdagavond leid ik een gemeentelijke bijbelstudie. ’s Woensdagsavonds heb ik een huisbijbelbespreking met een gezin van vier personen. Op donderdagavond leid ik een bijbelstudie met een groep van drie gezinnen die zeventien kilometer van mijn huis wonen. Deze groep houdt nu geregelde gemeentevergaderingen en zal er misschien gauw voor in aanmerking komen als een gemeente van Gods volk georganiseerd te worden. Op vrijdagavond hebben wij onze gemeentevergaderingen die de Theocratische School en de Dienstvergadering worden genoemd.

Op zaterdagmorgen ga ik in mijn busje met mijn christelijke broeders en zusters mee om een aandeel te hebben aan het openbare predikingswerk. Hoewel ik wegens de ruwe landwegen en paden niet in mijn rolstoel van huis tot huis kan gaan, zetten de broeders mij vaak ergens neer waar veel mensen zijn, zodat ik een gesprek met hen kan aanknopen. Of ik blijf in het busje zitten, en als er dan voorbijgangers aankomen, roep ik hen en praat met hen over de bijbelse hoop. ’s Zaterdagsmiddags bereid ik me altijd op gemeentevergaderingen en bijbellezingen voor. Op zondagmorgen ga ik meestal met mede-Getuigen mee om te prediken en ’s middags hebben wij onze openbare bijbellezing en bijbelstudie, waarbij wij De Wachttoren gebruiken.

Soms komen welmenende mensen naar me toe en zeggen dat ik met zo’n druk schema te veel van mijn krachten verg. Altijd antwoord ik dat ik van geen van mijn christelijke voorrechten afstand zal doen zolang ik mij ervan kan kwijten. Deze voorrechten en verantwoordelijkheden hebben mij juist in staat gesteld een negatieve houding van zelfbeklag te vermijden. Ik ben hierdoor geholpen om niet aan mijn kwaal te denken, en dit is de beste therapie gebleken.

DE ZWAARSTE BEPROEVING

Misschien wel de zwaarste beproeving overkwam mij op een zekere dag in 1972, toen ik een ondraaglijke pijn in mijn aangezichtsspieren voelde. Toen ik probeerde te spreken, kon ik geen woord uitbrengen. Ik was door neuralgie getroffen. De eerste keer dat dit gebeurde, kon ik twee dagen lang niet spreken. Het was verschrikkelijk pijnlijk om mijn mond alleen maar een beetje te openen. De droefgeestigheid die me overviel, is met geen pen te beschrijven. Niets kon mij meer ontmoedigen dan te zien dat mijn toestand zo ernstig achteruitging dat ik mijn spraakvermogen verloor. Ik werd door neerslachtigheid gekweld; een tijdlang voelde ik me gebroken.

In stilte bad ik, terwijl ik Jehovah dringend vroeg mijn spraakvermogen te herstellen, zodat ik hem kon blijven loven. Ik was dankbaar dat ik niet lang daarna weer kon spreken, hoewel de pijn in het gebied van de gevoelszenuwen van mijn gezicht, nog altijd ononderbroken voortduurt. Ik heb in een steeds grotere mate de aanwezigheid van Jehovah gevoeld, en deze laatste ziekte heeft mij zelfs nog dichter tot hem getrokken.

BELONINGEN DIE IK REEDS HEB ONTVANGEN

Tegen deze tijd ben ik ervan overtuigd dat u beseft wat mij heeft geholpen ontmoediging en fysieke zwakheden te overwinnen. Ja, het is een intieme verhouding tot Jehovah God en mijn vaste hoop op zijn rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen, te zamen met de liefde en steun van mijn gezin en christelijke broeders en zusters. Dat ik veel in het werk van de Heer te doen heb, heeft me geholpen te voelen dat ik nog steeds nodig en nuttig ben en anderen kan helpen. Wanneer ik mij wat ontmoedigd voel, kan niets mij méér opbeuren dan mijn broeders op te zoeken en Gods Woord met hen te bespreken.

Er is geen vreugde op aarde die opweegt tegen de vreugde die ik heb genoten en nog steeds geniet door andere mensen te mogen helpen Jehovah te gaan liefhebben en dienen. Niet lang geleden heeft een gezin van zes personen dat ik heb mogen helpen, zich aan Jehovah opgedragen, en allen werden terzelfder tijd gedoopt! Velen die ik heb geholpen, waren in het begin alleen maar nieuwsgierig, aangezien zij mijn verzwakte toestand opmerkten. Maar daarna raakten zij zo geboeid door de nieuwe en wonderbaarlijke dingen die zij uit Gods Woord leerden, dat zij mijn toestand vergaten. Zij vertelden me later dat mijn ijver en het vertrouwen dat ik onder het spreken weerspiegelde, hun belangstelling had opgewekt. Als ik dit hoorde, dankte ik Jehovah in stilte dat hij mij op deze wijze beloonde en aanmoedigde.

De vreugden van Gods dienst wegen beslist op tegen de lichamelijke ellende die ik doormaak. Wanneer ik beschouw wat ik met Jehovah’s hulp heb mogen verrichten, helpt dit de gaten te dichten waardoor de wil van een verlamde om te blijven leven, zou kunnen wegsijpelen en hem in de steek zou kunnen laten. Als gevolg van deze hulp van Jehovah zal geen pijn, geen verlamming en geen neuralgie mij ooit kunnen beletten zijn grote naam te loven.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen