’Zoek eerst het Koninkrijk’ — Het levensdoel van ons gezin
Door Stan en Jim Woodburn
„DIE boodschap heeft mij een heel gezin gekost!” Als ik nu terugkijk op bijna vijftig jaar, is het niet moeilijk de frustratie van onze predikant te begrijpen. Wij, zeven broers en zusters Woodburn, zijn in het Engelse Whitehaven de een na de ander snel Jehovah’s Getuigen geworden.
Het begon toen John Woodburn, mijn oudste broer, twee boeken, waarvan het ene De Harp Gods was, kocht van Ida Eccles, een volle-tijddienares (pionierster) die in Blackpool nog steeds getrouw predikt. John begon onmiddellijk vergaderingen van de Getuigen te bezoeken en in 1936 reisden wij drie broers, John, Tom en ikzelf, Stanley, per auto naar Glasgow in Schotland om de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, J. F. Rutherford, over het onderwerp Armageddon te horen spreken. Hoewel dit onze eerste grote vergadering was, voegden wij ons bij de zeventig vrijwilligers die gevraagd werden om bij de openbare lezing van broeder Rutherford als zaalwacht te dienen.
In de volle-tijddienst — en de oorlog!
In 1937 kwam er een ijverige 26-jarige broeder van het hoofdbureau in Brooklyn om het opzicht over het Londense bijkantoor over te nemen. Dat was broeder A. D. Schroeder, thans lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen. Wat een aanmoediging was hij voor ons jongeren, die volle-tijdpredikers wilden worden! Begin 1939 gaven drie van ons, jongens, die vrijgezel waren en geen gezinsverplichtingen hadden, gehoor aan de oproep om in de pioniersdienst te gaan.
Het wereldtoneel veranderde snel en op 3 september 1939 kwam de oorlogsverklaring van Groot-Brittannië aan Duitsland. Er werd druk uitgeoefend om het predikingswerk een halt toe te roepen, en spoedig daarop moesten wij de kwestie van de christelijke neutraliteit onder de ogen zien.
Toen ik opgeroepen werd om als gewetensbezwaarde voor de rechtbank te verschijnen, aanvaardde de uit zeven personen bestaande jury mijn bezwaar en kreeg ik toestemming mijn bediening voort te zetten, tot grote en uitgesproken ergernis van de rechter. Ook Tom werd vrijgesteld van militaire dienst. Maar mijn broers John, Jim en Martin waren niet zo gelukkig. Zij allen kregen gevangenisstraf.
Wij allen hebben gedurende die oorlogsjaren veel opwindende dingen beleefd, en ze hadden hun vermakelijke kanten. Bij één gelegenheid stak een politieagent zijn hoofd door het raampje van de geluidswagen om mij te vertellen dat de dorpelingen hadden gemeld dat ik boodschappen van de vijandelijke nazi’s uitzond en ontving! Maar hij zag zelf al gauw dat het voertuig alleen maar een grammofoon met een versterkingsinstallatie bevatte, en nog niet eens een radio-ontvanger!
Inmiddels was Jim naar het zuiden verhuisd, naar Birmingham, in het industriegebied van de Midlands, waar hij een goede opleiding in de pioniersdienst kreeg door samen met Albert Lloyd, een oudgediende in het predikingswerk, bedrijven te bezoeken. De stad had te lijden onder de voortdurende luchtaanvallen, en de fraaie centraal gelegen Koninkrijkszaal werd gebombardeerd. Maar de Koninkrijksprediking nam toe en in afgelegen districten werden veel gemeenten opgericht.
Keer op keer hadden de broeders reden om dankbaar te zijn voor de bescherming die zij genoten wanneer zij door het gebied trokken om de mensen geestelijke vertroosting te brengen. En wat was daar een behoefte aan! Ik kan mij nog levendig de ochtend van de oorlogsverklaring zelf herinneren. Ik bevond mij destijds in een dorpje in Wales, waar ik in het openbaar de grammofoonplaat „Het einde der wereld” draaide. Er verzamelden zich al snel groepjes mensen die mij om lectuur vroegen. In minder dan geen tijd had ik 38 boeken verspreid! Geen wonder dat van 1939 tot 1945 het aantal Getuigen op de Britse Eilanden vrijwel verdubbelde en aan het eind van de oorlog een hoogtepunt van 13.150 bereikte.
Scheidende wegen
Kort na de oorlog vertrok ik uit Engeland om de achtste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in de Amerikaanse staat New York bij te wonen. Jim en Martin, die nu als kringopzieners waren aangesteld, bleven hun voorrechten in het Britse veld behartigen. Bij mijn graduatie in 1947 werd ik als districtsopziener aan de Britse Eilanden toegewezen, en vijf jaar lang heb ik door het land gereisd en vrijwel ieder weekeind het opzicht gevoerd over een kringvergadering. Samen hebben Jim, Martin en ik in die jaren het hele land bediend.
Maar onze wegen scheidden zich toen Jim in 1950 werd uitgenodigd voor de vijftiende klas van Gilead. Hij gradueerde op het internationale Toename van de Theocratie Congres van Jehovah’s Getuigen op 30 juli 1950, met een toewijzing voor Ecuador in Zuid-Amerika. Hij zal nu zijn deel van het verhaal vertellen.
Ecuador en het zendingsveld
Het zendelingenleven in Ecuador was een uitdaging. Ondanks het moeilijke klimaat en de andere gebruiken daar, zagen wij een toestroom van veel nieuwe broeders en zusters. Maar het was niet gemakkelijk. Wij hadden bijvoorbeeld geen geldmiddelen om de eerste kringvergadering in Guayaquil te organiseren. Daarom trokken wij zendelingen eropuit om te prediken en legden wij alle bijdragen die wij voor de verspreide lectuur ontvingen, bij elkaar. Dat leverde ons genoeg geldmiddelen op om de kosten voor die vergadering te dekken.
In 1959 kreeg ik een bijzonder fijne nieuwe toewijzing in La Libertad, waar al een zendelinge woonde, Frances Kerr. Zij had de pioniersgeest overgenomen van haar moeder, die sedert 1919 in de pioniersdienst was. Frances en ik kenden elkaar al een tijd, en wij trouwden in 1959.
Er waren geen Getuigen in La Libertad toen de eerste zendelingen daar aankwamen, maar in dat gebied zijn thans drie bloeiende gemeenten. De gebeurtenissen volgden elkaar snel op en wij kregen veel verschillende toewijzingen, onder meer in Quito, Ambato en Manta. Gedurende die periode hebben wij het voorrecht gehad 147 nieuwelingen te helpen Jehovah te dienen en hebben wij nog veel meer anderen mogen versterken.
Ziekte en terugkeer naar Engeland
Na onze twintig jaar dienst was Ecuador werkelijk ons thuis geworden, maar in 1971 keerden wij verdrietig naar Engeland terug omdat Frances een specialistische medische behandeling moest ondergaan. Ik was echter vastbesloten in de volle-tijddienst te blijven en geen werelds werk meer aan te nemen. Gelukkig voor ons waren er veel Spaans-sprekende mensen in het Londense district Paddington, en uiteindelijk konden wij daar de eerste Spaans-sprekende gemeente van Engeland oprichten.
Londen is altijd een uitdaging voor Getuigen die de winkels, kantoren en hotels willen bewerken waar je mensen van alle nationaliteiten aantreft. Dit is zes jaar lang onze toewijzing geweest. Wij hebben een groot deel van Londen bewerkt, dat Camden, Chelsea, Kensington, Mill Hill, Paddington en Stepney omvatte. Gedurende die periode hebben wij meer dan 7000 bijbels en bijbelstudiehulpmiddelen verspreid. In één hotel riep de chef het voltallige keukenpersoneel bij elkaar in de grote eetzaal en mochten wij een toespraak van vijftien minuten houden. Het waren Spanjaarden, Italianen en Portugezen en velen hadden nog nooit een bijbel gezien. De reactie was fantastisch.
Toen ik op een dag kantoren bewerkte in het zakencentrum van Londen, kwam ik bij een bekende bank en toen ik naar binnen keek, zag ik een lange, keurig verzorgde man met een indrukwekkend voorkomen staan. Ik dacht negatief dat hij de boodschap zou afwijzen, maar ik zond een kort gebed op en sprak hem aan. Zonder een woord te zeggen, liep hij naar zijn bureau, haalde een groene bijbel en een Wachttoren te voorschijn en zei toen: „Ik ben ook een van Jehovah’s Getuigen.” Het was voor mij een les om te onthouden — heb nooit een vooroordeel tegen mensen.
Getuigenis geven op scholen
Wij koesterden aldoor het verlangen naar Ecuador terug te keren en toen Frances volledig hersteld was, kregen wij daartoe in 1977 de gelegenheid. Wat een vreugde was dat voor ons! Onze eerste toewijzing was Santo Domingo de Los Colorados. Daar hebben wij een begin gemaakt met het verkennen van een nieuwe tak van activiteit. Toen wij op een ochtend van huis tot huis werkten, troffen wij de meeste mensen niet thuis. Maar er stonden drie scholen in het gebied, en daar heerste bedrijvigheid volop — waarom zouden wij daar niet eens een bezoek brengen? Wij legden de zaak in gebed voor en gingen toen naar de leraren met de twee publikaties Maak je jeugd tot een succes en Is de mens ontstaan door evolutie of door schepping? De resultaten waren schitterend!
Wij ontdekten dat zowel leraren als leerlingen deze boeken dolgraag wilden bestuderen. Eén leraar, een katholieke priester, vroeg van elk honderd exemplaren opdat alle leerlingen in drie klassen ze in elk geval zouden krijgen. Op een andere middelbare school had de directeur beide boeken bestudeerd, en hij wilde heel graag dat de leerlingen ze ook lazen. Er waren meer dan 3000 leerlingen, zodat wij tot driemaal toe moesten teruggaan om hen allemaal in hun klassen te bereiken. Wij hebben daar meer dan duizend boeken verspreid!
Op een andere katholieke school had het hoofd, een priester uit Spanje, met waardering het Evolutie-boek gelezen en daarom gaf hij ons toestemming in alle klassen een korte toespraak te houden. Wij verspreidden alle publikaties die wij hadden onder de leerlingen en wij moesten terugkomen. Toen hoorden wij dat hun gevraagd was in het Jeugd-boek nazoekwerk te doen in het hoofdstuk over drugs. Drugs vormden blijkbaar een groeiend probleem op die school. Wij hebben bij die gelegenheid meer dan vierhonderd boeken verspreid.
Onze volgende toewijzing was de stad Ambato, gelegen te midden van bergen met besneeuwde toppen. Ook hier brachten wij met goede resultaten een bezoek aan een katholiek seminarie en aan verscheidene andere scholen in het gebied. In één school gingen wij naar alle klassen en verspreidden 438 Jeugd-boeken. Sommige leraren waren zo enthousiast over het boek dat zij het gesprek goeddeels van ons overnamen en de leerlingen alle hoofdstuktitels voorlazen. Zij zeiden tegen de leerlingen dat zij beslist een exemplaar hiervan moesten nemen in plaats van waardeloze lectuur te kopen.
Als wij terugkijken, hebben wij de vreugde gesmaakt duizenden leerlingen en honderden leerkrachten te spreken en meer dan 11.000 bijbelstudiehulpmiddelen onder hen te verspreiden. Sommigen van deze mensen woonden veraf in ontoegankelijke oerwoudgebieden, waar geen auto kan komen. Ja, er is in Ecuador nog veel werk te doen.
De tijd is omgevlogen en nu zijn wij, na een periode van ziekte, weer terug in Londen. Meer dan vier decennia lang heeft Jehovah ons met zijn heilige geest gesteund. Wat is het een uiting van zijn onverdiende goedheid dat wij ons leven in zijn dienst hebben mogen gebruiken, van onze jeugd af! (Prediker 12:1) Maar laat Stanley u nu de rest van het verhaal vertellen.
Prediken in Ierland
In 1949 was er in Ierland veel tegenstand tegen het getuigeniswerk, dat toen onder het opzicht van het kantoor van het Wachttorengenootschap in Londen stond. Als gevolg van onze bijbellezingen in de open lucht daagde de voorzitter van de Northern Ireland Baptist Church Jehovah’s Getuigen uit tot een debat over „De opstanding van de Heer Jezus Christus”. Het Genootschap vroeg mij als districtsopziener deze toewijzing op mij te nemen. Het debat zou worden gehouden in Portadown, waar een kleine gemeente actief was.
De avond van het debat was de Stadszaal stampvol. Het bleek dat de baptisten de zaal enige uren tevoren voor een gebedsbijeenkomst hadden gehuurd. Zij waren, met duizend aanwezigen uit het hele gebied en zeventig geestelijken, veel groter in aantal dan Jehovah’s Getuigen.
De baptistenvoorganger gaf zich alleen maar over aan sentimentele religieuze emoties en probeerde de menigte op te zwepen tot tegenstand. Na twee uur debatteren weigerde hij een verklaring te geven van 1 Petrus 3:18 en andere teksten die bewijzen dat Jezus uit de dood werd opgewekt als een geestelijk schepsel.
Toen ik hen ten slotte herinnerde aan de waarschuwing van Gamaliël in Handelingen 5:34-39, dat zij misschien wel tegen God streden, verloor de voorganger zijn zelfbeheersing en schreeuwde: „Sluit uw deur voor hen! Het is niet verkeerd uw deur voor de Duivel te sluiten!” Voor verscheidene toehoorders was het echter wel duidelijk wie de waarheid had. Sommigen van zijn kudde bedankten als lid van de kerk, en dat weekeinde trok de kleine Gemeente Portadown eropuit om de mensen te bezoeken, en zij verspreidden meer lectuur dan in de voorgaande zes maanden samen! Nu is er daar een grote gemeente met een prachtige Koninkrijkszaal, en er zijn veel gemeenten in andere, naburige steden.
De pioniersgeest bewaren
In 1952 trouwde ik met Joyce Cattell, een lid van de Londense Bethelfamilie, en in 1957 werden wij blij verrast met een dochtertje, Jane. Deze gebeurtenis bracht een verandering in ons levenspatroon. Met tegenzin ging ik werelds werk zoeken. Maar desondanks bleven wij nog altijd het Koninkrijk op de eerste plaats in ons leven stellen en kregen wij het bewijs voor de uitspraak van David in een van onze lievelingspsalmen: „Ik heb mij Jehovah voortdurend voor ogen gesteld. Omdat hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet aan het wankelen worden gebracht.” — Psalm 16:8.
Gedurende de daaropvolgende jaren zijn wij naar verschillende gebieden verhuisd om te dienen waar de behoefte sterker werd gevoeld en van tijd tot tijd in de hulppioniersdienst te staan. Broeders waren zo vriendelijk mij aan werk te helpen, maar ik heb de verleiding weerstaan om het najagen van rijkdom tot het voornaamste doel in mijn leven te maken. Het werk dat nodig was om in ons levensonderhoud te voorzien, is altijd beschikbaar gebleken als ik ernaar zocht. Wat ben ik blij dat ik deze pioniersgeest behouden heb.
Naar Zuid-Afrika, Ierland en terug naar Engeland
Nadat wij in veel plaatsen overal op de Britse Eilanden hadden gediend, met inbegrip van de Buiten Hebriden, verhuisden wij tegen het eind van de jaren zestig naar Zuid-Afrika. Daar hebben wij onder de gekleurde bevolking gewerkt, en het deed ons goed een aandeel te mogen hebben aan de toename van een klein groepje van vijf Getuigen, dat uitgroeide tot 61 (1 Korinthiërs 3:6-9). Om gezondheidsredenen keerden wij in 1974 terug naar Noord-Ierland, waar wij te midden van terroristische activiteiten in het grensgebied dienden.
Toen ik in 1975 een rit over de grens maakte om in mijn part-timewerk enige goederen af te leveren, werd ik onderweg aangehouden door drie terroristen met kappen over hun gezicht, die mij bevalen uit de auto te komen. Op de vraag wie ik was en wat ik aan het doen was, antwoordde ik haastig: „Ik ben een van Jehovah’s Getuigen.” Nadat zij zich ervan hadden vergewist dat ik geen spion voor de Engelse zaak was, lieten zij mij gaan en vervolgde ik mijn weg, dankbaar voor Jehovah’s bescherming. — Spreuken 18:10.
In 1977 keerden wij terug naar Engeland. En wat een heuglijk voorrecht viel ons toen ten deel. Op 62-jarige leeftijd werd ik uitgenodigd weer in de kringdienst te gaan! Onze twintigjarige dochter Jane was inmiddels gewone pionierster en kon heel goed op eigen benen staan. Wij verkochten dus onze weinige bezittingen, en na twee jaar in de kringdienst kreeg ik opnieuw de verantwoordelijkheid om in het districtswerk te dienen en het opzicht te voeren over de grote vergaderingen in de Congreshal van Manchester, in het noorden van Engeland. Waarlijk, weer beleefden wij Psalm 16, waar in 16 vers 6 zo prachtig staat: „De meetsnoeren zijn voor mij in aangename plaatsen gevallen. Werkelijk, mijn eigen bezitting is mij goed bevallen.”
Nu dienen wij tot onze vreugde in het kringwerk in gebieden die ik jaren geleden heb bediend. Maar o, wat een verschil! Ja, wij ontmoeten de getrouwe oudere broeders en zusters die wij toen gekend hebben, maar de expansie van het Koninkrijkswerk heeft er honderden aan toegevoegd, en er zijn heel wat gemeenten bijgekomen.
Hoewel drie van het oorspronkelijke zevental uit de familie Woodburn inmiddels gestorven zijn, dienen de overigen van ons — Beth, 80 jaar, Tom, nu 78 jaar, Jim en ik — Jehovah nog steeds. Mijn broer Martin heeft in 1973, na 34 jaar volle-tijdprediking, zijn loopbaan in getrouwheid beëindigd en Maria, zijn weduwe, is nog steeds actief in Glasgow (Schotland).
Wat een bevoorrechte familie zijn wij al die tijd geweest! Als wij alle kinderen en kleinkinderen meerekenen, hebben 35 van ons hun leven aan Jehovah opgedragen. De liefde en hartelijkheid van veel dierbare broeders en zusters, en de beschermende liefde en zegeningen van Jehovah zelf, hebben ons allen bewezen dat ’eerst het Koninkrijk zoeken’ in deze tijd de waarlijk veilige en verstandige handelwijze is. — Matthéüs 6:33.
[Illustratie op blz. 27]
Stan, Jim en Martin Woodburn in 1950 allen in de volle-tijddienst
[Illustratie op blz. 28]
Jim en Frances Woodburn dienden als zendelingen in Ecuador
[Illustratie op blz. 29]
Stan Woodburn dient als volle-tijdwerker in de kringdienst in Engeland, vergezeld door zijn vrouw, Joyce