Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w93 1/5 blz. 28-31
  • „Hier ben ik! Zend mij”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „Hier ben ik! Zend mij”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een keuze die ik al vroeg in mijn leven heb gemaakt
  • Op naar Singapore
  • Mijn toewijzing in Sjanghai
  • Hong Kong en vervolgens Birma
  • Terug in Australië
  • Terug naar waar het allemaal begon
  • Mijn doel in het leven nastreven
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1961
  • Een leven lang vreugde in het doen van Gods wil
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2008
  • Singapore — Een edelsteen verloor zijn glans
    Ontwaakt! 1997
  • Jehovah, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1993
w93 1/5 blz. 28-31

„Hier ben ik! Zend mij”

ZOALS VERTELD DOOR WILFRED JOHN

Gewapende Birmese gardetroepen vielen ons vanaf beide rivieroevers aan. Met hun geweren met gevelde bajonet op ons gericht, waadden zij tot hun middel door het water en omsingelden ons onder de brug van de snelweg.

MIJN partner en ik waren doodsbang. Wat was er allemaal aan de hand? Hoewel wij de taal niet machtig waren, werd het ons al gauw duidelijk — wij stonden onder arrest. Met slechts een handdoek om ons middel gewikkeld, werden wij zonder pardon naar een nabijgelegen politiebureau gebracht en door een Engelssprekende politieagent verhoord.

Het was 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, en wij werden van sabotage verdacht. Nadat wij ons christelijke predikingswerk tot tevredenheid van de agent hadden uitgelegd, zei hij tegen ons dat wij van geluk mochten spreken dat wij de confrontatie hadden overleefd. Hij zei dat de meeste verdachten zonder verhoor werden neergeschoten. Wij dankten Jehovah en namen de raad van de agent ter harte om in het vervolg niet meer bij bruggen rond te hangen.

Hoe was ik in zo’n situatie in Birma (nu Myanmar) verzeild geraakt? Laat mij het eens uitleggen en iets over mijn achtergrond vertellen.

Een keuze die ik al vroeg in mijn leven heb gemaakt

Ik ben in 1917 in Wales geboren en op zesjarige leeftijd samen met mijn ouders en jongere broer naar Nieuw-Zeeland verhuisd, waar ik in het melkveebedrijf van mijn vader opgroeide. Op een dag kwam hij met een stapel oude boeken thuis die hij in een tweedehandswinkel had gekocht. Er zaten twee delen van Studies in the Scriptures bij, uitgegeven door de Watch Tower Bible and Tract Society. Dit werden de kostbaarste bezittingen van mijn moeder, en net als Eunice, de moeder van Timotheüs, scherpte zij mij een verlangen in om mijn jonge jaren te besteden aan het dienen van Jehovah’s Koninkrijksbelangen. — 2 Timotheüs 1:5.

In 1937 kon ik uit twee dingen kiezen: Het melkveebedrijf van mijn vader overnemen of tot Jehovah zeggen wat Gods profeet Jesaja zei: „Hier ben ik! Zend mij” (Jesaja 6:8). Ik was jong, gezond en had geen gezinsverantwoordelijkheden. Ik had het boerenleven gesmaakt en ik vond het heerlijk. Aan de andere kant had ik geen ervaring als volle-tijdbedienaar of pionier. Wat zou het worden — op de boerderij werken of als pionier dienen?

De sprekers van het Australische bijkantoor van Jehovah’s Getuigen waren een bron van aanmoediging. Zij bezochten ons gebied in Nieuw-Zeeland en drukten mij op het hart mijn kostbare jonge jaren aan het dienen van God te besteden (Prediker 12:1). Ik besprak de kwestie met mijn ouders en zij vonden het eveneens verstandig om Gods wil op de eerste plaats te stellen. Ik dacht ook na over de woorden van Jezus Christus in zijn Bergrede: „Blijft dan eerst het koninkrijk en [Gods] rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd.” — Mattheüs 6:33.

Mijn keuze was bepaald! Aangezien er destijds in Nieuw-Zeeland geen bijkantoor van Jehovah’s Getuigen was, kreeg ik de uitnodiging om op het Australische bijkantoor in Sydney te dienen. Dus stapte ik in 1937 op de boot naar Australië om een volle-tijdbedienaar van Jehovah God te worden.

’Wat voor toewijzing zal ik krijgen?’, vroeg ik mij af. Maar wat deed dat ertoe? Ik had eigenlijk tot Jehovah gezegd: ’Hier ben ik. Gebruik mij waar u maar wilt.’ Twee jaar lang hielp ik bij het maken van grammofoons die destijds door Jehovah’s Getuigen werden gebruikt om opgenomen bijbellezingen voor huisbewoners af te draaien. Maar mijn voornaamste opleiding op het bijkantoor betrof het werk op een lectuurdepot.

Op naar Singapore

In 1939 werd ik overgeplaatst naar het Verre Oosten — om op het depot van het Genootschap in Singapore dienst te verrichten. Het depot diende als een centrum om lectuur uit Australië, Engeland en de Verenigde Staten naar vele landen in Azië te verzenden.

Singapore was een veeltalige stad waar Oosterse en Europese culturen met elkaar versmolten. Maleis was de voertaal, en om van deur tot deur te prediken, moesten wij, buitenlanders, die taal leren. Wij hadden getuigeniskaarten, zoals ze werden genoemd, in vele talen. Hierop stond een korte uiteenzetting van de Koninkrijksboodschap gedrukt.

Om te beginnen leerde ik de Maleise getuigeniskaart uit mijn hoofd en vervolgens breidde ik geleidelijk mijn woordenschat in die taal uit. Maar wij hadden ook bijbelse lectuur in vele andere talen bij ons. Voor de Indiase bevolking bijvoorbeeld hadden wij publikaties in het Bengali, Gujarati, Hindi, Malayalam, Tamil en Urdu. Het was een nieuwe ervaring voor mij om met mensen uit zo veel taalgroepen kennis te maken.

Ik kan mij de angstaanjagende aankondiging in september 1939, de oorlogsverklaring in Europa, nog goed herinneren. Wij vroegen ons af: ’Zal de oorlog escaleren en zal het Verre Oosten erbij betrokken raken?’ Het leek mij dat dit het voorspel van Armageddon was — precies op tijd, vond ik! Het gaf mij voldoening dat ik mijn jonge jaren ten volle en op een juiste wijze gebruikte.

Naast mijn werk op het depot had ik een volledig aandeel aan de gemeentevergaderingen en de velddienst. Ik leidde bijbelstudies, en sommige mensen reageerden gunstig en lieten zich dopen. Zij werden naar een vlakbij gelegen strand gebracht en in het warme water van de haven van Singapore ondergedompeld. Wij besloten zelfs een grote vergadering te houden en brachten in het geheim uitnodigingen onder de geïnteresseerden rond. Tot onze vreugde kwamen er ongeveer 25 bezoekers op onze, naar wij toen geloofden, laatste grote vergadering voor Armageddon.

De communicatie tussen de bijkantoren van het Genootschap werd ernstig belemmerd door de oorlog. Ons depot in Singapore ontving bijvoorbeeld een kort bericht dat er op een niet nader genoemd tijdstip drie Duitse pioniers in Singapore zouden aankomen met een schip waarvan de naam niet werd vermeld, op weg naar een onbekende toewijzing. Een paar weken later kwamen zij aan en brachten tien opwindende uren met ons door. Hoewel de taal een probleem vormde, slaagden wij erin te begrijpen dat hun toewijzing Sjanghai was.

Mijn toewijzing in Sjanghai

Een jaar later kreeg ook ik de toewijzing om in Sjanghai te dienen. Ik kreeg geen adres, alleen een postbusnummer. Na grondig verhoord te zijn op het postkantoor kon ik mij voldoende identificeren om het adres van het Genootschap te krijgen. Maar de Chinese bewoner vertelde mij dat het bijkantoor was verhuisd en dat het huidige adres niet bekend was.

’Wat moet ik nu doen?’, vroeg ik mij af. Ik bad in stilte om leiding. Toen ik opkeek, kreeg ik drie mannen in het oog die een beetje boven de menigte uitstaken en er enigszins anders uitzagen. Zij leken beslist op de drie Duitsers die Singapore hadden aangedaan tijdens die paar uur die voorbij waren gevlogen. Vlug liep ik hun tegemoet.

„Neem mij alstublieft niet kwalijk”, stamelde ik opgewonden. Zij bleven staan en staarden mij ongerust met onderzoekende ogen aan. „Singapore. Jehovah’s Getuigen. Mij herinneren?”, vroeg ik.

Het was even stil en toen antwoordden zij: „Ja! Ja! Ja!” Spontaan omhelsden wij elkaar, en tranen van vreugde stroomden over mijn gezicht. Hoe was het mogelijk dat te midden van miljoenen mensen die drie mannen op dat tijdstip op die plaats liepen? Ik zei alleen maar: „Dank u wel, Jehovah.” Drie Chinese gezinnen, de drie Duitsers en ik waren destijds de enige Getuigen in Sjanghai.

Hong Kong en vervolgens Birma

Na enkele maanden in Sjanghai gediend te hebben, werd ik naar Hong Kong overgeplaatst. Toen mijn toekomstige pionierspartner uit Australië niet arriveerde, stond ik er, als de enige Getuige in de kolonie, alleen voor. Weer moest ik mijzelf eraan herinneren dat ik tot Jehovah had gezegd: „Hier ben ik! Zend mij.”

Mijn activiteiten waren voornamelijk gericht op Engelssprekende Chinezen, maar het viel niet mee verder dan het hek van de huizen te komen, aangezien de daar gestationeerde bedienden alleen Chinees spraken. Daarom leerde ik een beetje Chinees in de twee meest gesproken dialecten. Het werkte! Ik benaderde de bewakers, liet mijn visitekaartje zien, sprak mijn kleine beetje Chinees en werd dan gewoonlijk naar binnen gebracht.

Toen ik een keer een school bezocht, volgde ik deze procedure in een poging om het schoolhoofd te spreken te krijgen. Een jonge lerares kwam in de hal naar mij toe. Ik volgde haar door een paar klaslokalen, beantwoordde de respectvolle gebaren van de kinderen en bereidde mij erop voor aan het schoolhoofd voorgesteld te worden. De onderwijzeres klopte, opende de deur, deed een stap achteruit en wenkte dat ik door kon lopen. Tot mijn ontsteltenis had zij mij hoffelijk naar het toilet geleid! Het scheen dat mijn Chinees verkeerd was begrepen en dat men mij, zoals het schoolhoofd mij later vertelde, voor een controleur van de waterleiding en de riolering had aangezien.

Na vier maanden van activiteit werd ik er door de politie van Hong Kong van in kennis gesteld dat ons predikingswerk was verboden en dat ik ermee moest stoppen, anders zou ik worden uitgewezen. Ik koos voor uitwijzing omdat de deur tot voortgezette prediking elders nog openstond. In Hong Kong had ik 462 boeken verspreid en had twee anderen geholpen aan de bediening deel te nemen.

Van Hong Kong werd ik naar Birma overgeplaatst. Daar pionierde ik en assisteerde bij het werk op het depot in Rangoon (nu Yangon). Een van de interessantste ervaringen was het prediken in de steden en dorpen die verspreid liggen langs de hoofdweg van Rangoon naar Mandalay en verder naar de stad Lashio bij de Chinese grens. Mijn pionierspartner en ik concentreerden ons op de Engelssprekende gemeenschap en sloten honderden abonnementen af op het tijdschrift Vertroosting (nu Ontwaakt!). Overigens, deze hoofdweg van Rangoon naar Mandalay zou later bekend komen te staan als de Birmaweg, waarlangs China het Amerikaanse oorlogsmateriaal kreeg toegevoerd.

Wanneer wij tot aan de enkels door het stof ploeterden, verlangden wij vaak naar een heerlijk bad. Dit leidde tot het incident dat aan het begin werd verteld, toen wij werden gearresteerd terwijl wij ons in een rivier onder een brug aan het baden waren. Kort daarna werden wij door militaire acties en door ziekte gedwongen om naar Rangoon terug te keren. Ik kon in Birma blijven tot 1943 toen ik wegens de toegenomen oorlogsactiviteiten naar Australië moest terugkeren.

Terug in Australië

Ondertussen was het werk van Jehovah’s Getuigen in Australië verboden. Maar het verbod werd al gauw opgeheven, en na verloop van tijd werd ik opnieuw uitgenodigd om op het bijkantoor te werken. Later, in 1947, trouwde ik met Betty Moss, die op het Australische bijkantoor van het Genootschap had gewerkt. Betty’s ouders waren pioniers, en zij hadden zowel haar als haar broer Bill ertoe aangemoedigd de pioniersdienst tot hun loopbaan te maken. Betty begon op de dag dat zij van school afging, op veertienjarige leeftijd, te pionieren. Ik dacht wel dat wij het met elkaar zouden kunnen vinden, aangezien ook zij eigenlijk tot Jehovah had gezegd: „Hier ben ik! Zend mij.”

Toen wij een jaar getrouwd waren, kreeg ik een uitnodiging voor het kringwerk, het bezoeken van gemeenten van Jehovah’s Getuigen. Het werk in het Australische binnenland vormde een ware uitdaging. Overstromingen stelden ons dikwijls voor problemen tijdens de reis, vooral op glibberige modderwegen. De temperatuur liep ’s zomers op tot 43 °C in de schaduw. Omdat wij in tenten van zeildoek woonden, waren de verzengende zomers voor ons bijna ondraaglijk heet en de winters intens koud.

Het was een vreugde om als districtsopziener te dienen toen er slechts twee districten in Australië waren. Donald MacLean diende in het ene district en ik in het andere. Vervolgens ruilden wij van district. Het is opwindend om over de gemeenten te lezen die nu bestaan waar wij eens dienst hebben verricht. De zaadjes van bijbelse waarheid zijn beslist ontsproten en hebben vruchten voortgebracht!

Terug naar waar het allemaal begon

In 1961 had ik het voorrecht de eerste klas van de zendelingenschool Gilead na haar verhuizing naar Brooklyn (New York) te bezoeken. Ik had eerder uitnodigingen voor de school gekregen, maar ik had ze wegens gezondheidsredenen niet kunnen aannemen. Aan het eind van de tien maanden durende cursus werd ik uitgenodigd Nieuw-Zeeland als mijn toewijzing te aanvaarden.

Sinds januari 1962 zijn Betty en ik dus hier in Nieuw-Zeeland, een van de landen „daar beneden”. Het wordt vaak aangeduid als een van de parels van de Stille Zuidzee. Het is in theocratisch opzicht een vreugde geweest om zowel in het kring- als in het districtswerk te hebben gediend. De afgelopen veertien jaar, sinds april 1979, hebben wij op het Nieuwzeelandse bijkantoor gewerkt.

Betty en ik zijn nu beiden in de zeventig, en samen hebben wij 116 jaar ononderbroken volle-tijddienst voor het Koninkrijk verricht. Betty is in januari 1933 begonnen met pionieren en ik in april 1937. Wij hebben veel vreugde gekend wanneer wij onze geestelijke kinderen en kleinkinderen zagen doen wat wij deden toen wij jong waren, namelijk, acht slaan op de raad van Prediker 12:1: „Gedenk nu uw Grootse Schepper in uw jongelingsdagen.”

Wat was het een voorrecht om praktisch ons hele leven te besteden aan het prediken van het goede nieuws van Gods koninkrijk en het maken van discipelen, zoals onze Heer Jezus Christus ons heeft opgedragen! (Mattheüs 24:14; 28:19, 20) Wij zijn heel blij dat wij, net als de profeet Jesaja lang geleden, op Gods uitnodiging hebben gereageerd met de woorden: „Hier ben ik! Zend mij.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen