Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w98 1/1 blz. 25-29
  • Er is niets beters dan de waarheid

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Er is niets beters dan de waarheid
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Ik leer de bijbelse waarheid kennen
  • Ik neem een standpunt voor de waarheid in
  • Het leven in Sachsenhausen
  • De dodenmars
  • De waarheid is mijn leven geweest
  • Ik overleefde de „dodenmars”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • „Gelukkig is de natie wier God Jehovah is”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • Geloof in God hield mij staande
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Jehovah heeft bewezen met mij te zijn
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1998
w98 1/1 blz. 25-29

Er is niets beters dan de waarheid

ZOALS VERTELD DOOR G. N. VAN DER BIJL

In juni 1941 werd ik aan de Gestapo overgeleverd en naar het Duitse concentratiekamp Sachsenhausen bij Berlijn gebracht. Daar bleef ik als gevangene nr. 38190 tot de beruchte dodenmars in april 1945. Maar voordat ik die gebeurtenissen beschrijf, wil ik u graag vertellen hoe ik een gevangene werd.

IK BEN geboren in Rotterdam, kort nadat in 1914 de Eerste Wereldoorlog was begonnen. Vader werkte bij de spoorwegen, en ons appartementje bevond zich dicht bij de spoorbaan. Tegen het einde van de oorlog in 1918 zag ik heel wat zogenoemde crisistreinen voorbijdenderen, ongetwijfeld vol gewonde soldaten die van het front werden gerepatrieerd.

Op twaalfjarige leeftijd ging ik van school om te gaan werken. Acht jaar later monsterde ik aan als steward op een passagiersschip, en de volgende vier jaar voer ik heen en weer tussen Nederland en de Verenigde Staten.

Toen wij in de zomer van 1939 in de haven van New York aanlegden, dreigde er een tweede wereldoorlog. Dus toen er een man aan boord van ons schip kwam die mij het boek Regeering aanbood, waarin over een rechtvaardige regering werd verteld, nam ik het graag aan. Na terugkeer in Rotterdam begon ik werk aan land te zoeken, aangezien het leven op zee niet veilig meer leek. Op 1 september viel Duitsland Polen binnen en werden de natiën in de Tweede Wereldoorlog gestort.

Ik leer de bijbelse waarheid kennen

Op een zondagmorgen in maart 1940 bezocht ik mijn getrouwde broer toen er door een van Jehovah’s Getuigen werd aangebeld. Ik vertelde hem dat ik het boek Regeering al had en stelde hem vragen over de hemel en wie daarheen gaan. Ik kreeg zo’n duidelijk en redelijk antwoord dat ik bij mezelf zei: ’Dit is de waarheid.’ Ik gaf hem mijn adres en nodigde hem uit mij thuis te bezoeken.

Na slechts drie bezoeken, waarbij wij diepgaande bijbelse gesprekken hadden, vergezelde ik de Getuige in de prediking van huis tot huis. Toen wij in het gebied aankwamen, liet hij mij zien waar ik kon beginnen, en daar stond ik dan moederziel alleen! Zo werden in die tijd veel nieuwelingen ingewijd in het predikingswerk. Ik kreeg de raad ervoor te zorgen altijd in de gang te staan wanneer ik de lectuur aanbood, zodat ik niet op straat werd gezien. Er was voorzichtigheid geboden in die vroege dagen van de oorlog.

Drie weken later, op 10 mei 1940, viel het Duitse leger Nederland binnen, en op 29 mei werd door rijkscommissaris Seyss-Inquart afgekondigd dat de organisatie van Jehovah’s Getuigen verboden was. Wij kwamen slechts in kleine groepjes bijeen en gingen omzichtig te werk om onze vergaderplaatsen geheim te houden. Vooral versterkend voor ons waren de bezoeken van reizende opzieners.

Ik was een zware roker, en toen ik de Getuige die met mij studeerde een sigaret aanbood en erachter kwam dat hij niet rookte, zei ik: „Ik zou nooit met roken kunnen stoppen!” Maar toen ik naderhand op straat liep, dacht ik: ’Als ik een Getuige wil zijn, wil ik ook een echte Getuige zijn.’ Dus heb ik nooit meer gerookt.

Ik neem een standpunt voor de waarheid in

In juni 1940, nog geen drie maanden nadat ik de Getuige bij mijn broer aan de deur had ontmoet, symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah en werd gedoopt. Enkele maanden later, in oktober 1940, begon ik als pionier met de volle-tijddienst. Ik kreeg toen een zogeheten pioniersvest. Het had vele zakken voor boeken en brochures, en het kon onder een jas worden gedragen.

Vrijwel vanaf het begin van de Duitse bezetting werden Jehovah’s Getuigen stelselmatig opgespoord en gearresteerd. Op een ochtend in februari 1941 was ik met enkele andere Getuigen in de velddienst. Terwijl zij de mensen aan één kant van een huizenblok bezochten, werkte ik hun aan de andere kant van het blok tegemoet. Na verloop van tijd wilde ik toch eens zien waar de anderen bleven en kwam een man tegen die vroeg: „Hebt u ook van die boekjes?”

„Ja”, antwoordde ik. Daarop arresteerde hij mij en nam mij mee naar het politiebureau. Ik werd bijna vier weken vastgehouden. De meeste agenten waren vriendelijk. Zolang iemand nog niet aan de Gestapo was overgeleverd, kon hij zijn vrijlating bewerkstelligen door eenvoudig een geschreven verklaring te ondertekenen dat hij geen bijbelse lectuur meer zou verspreiden. Toen mij werd gevraagd zo’n verklaring te ondertekenen, antwoordde ik: „Al gaf u mij een of twee miljoen gulden, dan zou ik nog niet tekenen.”

Na nog enige tijd te zijn vastgehouden, werd ik aan de Gestapo overgeleverd. Vervolgens werd ik naar het Duitse concentratiekamp Sachsenhausen gebracht.

Het leven in Sachsenhausen

Toen ik in juni 1941 aankwam, waren er al zo’n 150 Getuigen — overwegend Duitsers — in Sachsenhausen. Wij nieuwe gevangenen werden naar een gedeelte van het kamp gebracht dat de Isolering werd genoemd. Daar ontfermden onze christelijke broeders zich over ons en bereidden ons voor op wat wij konden verwachten. Een week later arriveerde er nog een transport van Getuigen uit Nederland. Eerst moesten wij van zeven uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds op een en dezelfde plek voor de barakken staan. Soms moesten gevangenen daar een week of langer elke dag staan.

Ondanks de hardvochtige behandeling beseften de broeders de dringende noodzaak om georganiseerd te blijven en zich geestelijk te voeden. Elke dag kreeg iemand de toewijzing om een beschouwing van een bijbeltekst voor te bereiden. Later, op de appèlplaats, gingen afzonderlijke Getuigen dan naar hem toe en luisterden naar wat hij had voorbereid. Op de een of andere manier werd er geregeld lectuur het kamp binnengesmokkeld, en wij vergaderden zelfs elke zondag en bestudeerden dan gezamenlijk deze bijbelse lectuur.

Zo werd er een exemplaar van het boek Kinderen, dat in de zomer van 1941 op het congres in Saint Louis (VS) was vrijgegeven, Sachsenhausen binnengesmokkeld. Om het risico dat het boek ontdekt en vernietigd zou worden zo klein mogelijk te maken, haalden wij het uit elkaar en lieten de stukken onder de broeders circuleren zodat iedereen het boek om de beurt kon lezen.

Na verloop van tijd raakte de kampleiding op de hoogte van de vergaderingen die wij hielden. Dus werden de Getuigen gescheiden en in verschillende barakken ondergebracht. Dat gaf ons een uitstekende gelegenheid om tot andere gevangenen te prediken, en het gevolg was dat veel Polen, Oekraïeners en anderen de waarheid aanvaardden.

De nazi’s maakten er geen geheim van dat zij eropuit waren de Bibelforscher, zoals Jehovah’s Getuigen werden genoemd, te breken of te doden. De druk die op ons werd uitgeoefend, was dan ook zeer zwaar. Ons werd gezegd dat wij konden vrijkomen als wij een verklaring ondertekenden waarin wij ons geloof afzwoeren. Sommige broeders begonnen te rationaliseren en dachten: „Als ik vrij ben, kan ik meer in Jehovah’s dienst doen.” Hoewel enkelen tekenden, bleven de meeste van onze broeders ondanks alle ontberingen, vernederingen en mishandelingen getrouw. Van enkelen die schipperden, is nadien nooit meer iets gehoord. Anderen daarentegen hebben zich later gelukkig hersteld en zijn nog steeds actieve Getuigen.

Wij werden geregeld gedwongen toe te kijken wanneer gevangenen aan wrede lijfstraffen werden onderworpen, zoals het toedienen van 25 stokslagen. Eén keer moesten wij er getuige van zijn hoe vier mannen werden terechtgesteld door ophanging. Zulke ervaringen zijn werkelijk van invloed op een persoon. Eén broeder, een lange, knappe man die in dezelfde barak zat als ik, zei tegen mij: „Voordat ik hier kwam, viel ik al flauw bij het zien van bloed. Maar nu ben ik gehard.” Ja, wij werden misschien wel gehard, maar niet verhard. Ik moet zeggen dat ik nooit wrok of haat heb gekoesterd jegens onze vervolgers.

Na een tijdlang in een arbeidscommando te hebben gewerkt, werd ik met hoge koorts in de ziekenbarak opgenomen. Een vriendelijke Noorse dokter en een Tsjechoslowaakse verpleger hielpen mij, en hun vriendelijkheid heeft mij waarschijnlijk het leven gered.

De dodenmars

Tegen april 1945 werd het duidelijk dat Duitsland de oorlog aan het verliezen was. De westelijke Geallieerden rukten snel vanuit het westen op, en de Russen vanuit het oosten. Het was voor de nazi’s onmogelijk om binnen enkele dagen de honderdduizenden in de concentratiekampen te liquideren en zich van hun dode lichamen te ontdoen zonder enig spoor na te laten. Dus besloten zij de zieken te doden en de rest van de gevangenen naar de dichtstbijzijnde zeehavens te transporteren. Daar zouden zij hen op schepen laden en de vaartuigen vervolgens op zee tot zinken brengen.

De mars van zo’n 26.000 gevangenen vanuit Sachsenhausen begon in de nacht van 20 april. Voordat wij het kamp verlieten, werden onze zieke broeders uit de ziekenbarak gered. Wij konden een karretje bemachtigen waarop zij vervoerd konden worden. Wij waren in totaal met 230 personen uit zes verschillende landen. Onder de zieken bevond zich broeder Arthur Winkler, die een groot aandeel heeft gehad aan de expansie van het werk in Nederland. Wij Getuigen vormden de achterhoede, en wij moedigden elkaar constant aan om te blijven lopen.

Na ons vertrek marcheerden wij 36 uur ononderbroken door. Al lopend viel ik van pure ellende en vermoeidheid zowaar in slaap. Maar achterblijven of even uitrusten kon niet, want dan liep men kans door de bewakers doodgeschoten te worden. ’s Nachts sliepen wij in het open veld of in de bossen. Er was weinig of geen voedsel. Wanneer de knagende honger te erg werd, nam ik een lik van de tandpasta die het Zweedse Rode Kruis ons had gegeven.

Op een gegeven moment, toen Duitse bewakers in verwarring verkeerden omdat zij niet wisten waar de Russische en de Amerikaanse troepen zich bevonden, kampeerden wij vier dagen in de bossen. Dat was goddelijke voorzienigheid, want als gevolg daarvan bereikten wij de Lübecker Bocht niet op tijd om ingescheept te worden op de vaartuigen die tot zinken gebracht zouden worden, zodat wij een graf in de golven zouden vinden. Ten slotte, na twaalf dagen en een mars van zo’n 200 kilometer, bereikten wij het bos van Crivitz. Dit was niet ver van Schwerin, een stad ongeveer 50 kilometer van Lübeck.

De Russen waren rechts van ons en de Amerikanen links. Aan het gebulder van de kanonnen en het voortdurende geweervuur wisten wij dat wij dicht bij de frontlinies waren. De Duitse bewakers raakten in paniek; sommigen vluchtten en anderen verwisselden hun soldatenuniform voor een gevangenisplunje die zij de dode gevangenen hadden uitgetrokken, in de hoop niet herkend te worden. Te midden van de verwarring kwamen wij Getuigen bijeen teneinde om leiding te bidden.

De verantwoordelijke broeders besloten dat wij de volgende dag in alle vroegte zouden vertrekken en ons in de richting van de geallieerde linies zouden begeven. Hoewel bijna de helft van de gevangenen die aan de dodenmars waren begonnen, onderweg stierf of werd gedood, bleven alle Getuigen in leven.

Ik werd door enkele Canadese militairen naar Nijmegen gebracht, waar een zuster van mij woonde. Maar toen ik daar kwam, bleek zij verhuisd te zijn. Dus ging ik te voet op weg naar Rotterdam. Gelukkig werd ik onderweg opgepikt door een particulier voertuig dat mij rechtstreeks naar mijn bestemming bracht.

De waarheid is mijn leven geweest

Dezelfde dag dat ik in Rotterdam aankwam, gaf ik mij weer op voor de pioniersdienst. Drie weken later was ik in mijn toewijzing in Zutphen, waar ik anderhalf jaar heb gediend. Gedurende die tijd kwam ik weer wat op krachten. Vervolgens werd ik aangesteld als kringopziener, zoals reizende bedienaren worden genoemd. Enkele maanden later werd ik uitgenodigd voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in South Lansing (New York). Na in februari 1949 afgestudeerd te zijn van de twaalfde klas van die school, werd ik aan België toegewezen.

Ik heb aan diverse aspecten van de bediening in België deelgenomen; zo ben ik bijna acht jaar op het bijkantoor geweest en heb ik tientallen jaren als kring- en als districtsdienaar in de reizende dienst doorgebracht. In 1958 ben ik getrouwd met Justine, die mijn reisgezellin werd. Hoewel de jaren hun tol beginnen te eisen, geniet ik thans nog steeds de vreugde als vervangend reizend opziener op beperkte schaal dienst te kunnen verrichten.

Terugblikkend op mijn bediening kan ik werkelijk zeggen: „Er is niets beters dan de waarheid.” Natuurlijk is het niet altijd gemakkelijk geweest. Ik heb ondervonden dat ik van mijn fouten en tekortkomingen heb moeten leren. Dus als ik met jonge mensen praat, zeg ik vaak tegen hen: „Ook jullie zullen fouten maken en misschien zelfs ernstige overtredingen begaan, maar lieg dan nooit. Bespreek de kwestie met je ouders of met een ouderling en breng vervolgens de nodige correcties aan.”

In de bijna vijftig jaar volle-tijddienst in België heb ik het voorrecht gehad personen die ik als kinderen heb gekend te zien dienen als ouderlingen en kringopzieners. En ik heb de ongeveer 1700 Koninkrijksverkondigers in het land zien uitgroeien tot meer dan 27.000.

Mijn vraag is: „Bestaat er een gezegender levenswijze dan Jehovah te dienen?” Die is er nooit geweest, is er nu niet en zal er ook nooit zijn. Ik bid dat Jehovah mijn vrouw en mij mag blijven leiden en zegenen, zodat wij hem voor eeuwig kunnen dienen.

[Illustratie op blz. 26]

Met mijn vrouw kort na ons huwelijk in 1958

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen