13 Toen God me liet rondzwerven, ver van het huis van mijn vader,+ zei ik tegen haar: “Laat zien dat je loyale liefde voor me hebt door overal waar we komen te zeggen dat ik je broer ben.”’+
13 Het geschiedde nu toen God mij ver van het huis van mijn vader liet omdolen,*+ dat ik tot haar zei: ’Dit is uw liefderijke goedheid*+ die gij jegens mij moogt betrachten: Zeg op elke plaats waar wij zullen komen van mij: „Hij is mijn broer.”’”+