16 En tegen Sara zei hij: ‘Ik geef je broer 1000 zilverstukken.+ Het is voor iedereen die bij je hoort en voor alle anderen een teken van je onschuld.* Je naam is gezuiverd.’
16 En tot Sa̱ra zei hij: „Zie, ik geef uw broer+ werkelijk duizend zilveren geldstukken.* Zie, het* is voor u een bedekking+ der ogen* met betrekking tot allen die bij u zijn, en voor iedereen, en gij zijt van smaad gezuiverd.”*